Nationale ombudsman, 21-10-2008, nr. 2008/232
ECLI:NL:XX:2008:BH0668
- Instantie
Nationale ombudsman
- Datum
21-10-2008
- Zaaknummer
2008/232
- LJN
BH0668
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:XX:2008:BH0668, Uitspraak, Nationale ombudsman, 21‑10‑2008
Uitspraak 21‑10‑2008
Klacht
Verzoeker klaagt erover dat sinds 1994 in informatiesystemen van verschillende bestuursorganen ten onrechte strafrechtelijke informatie over hem staat vermeld.
Achtergrond
1. Wetsvoorstel identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen van 14 maart 2007, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 436.
In de Memorie van Toelichting op dit wetsvoorstel staat het volgende:
De achtergrond van dit voorstel wordt gevormd door het toenemen van identiteitsfraude. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat identiteitsverwisseling vaker voorkomt, hoewel hier geen nauwkeurige en algemene gegevens over zijn. De gevolgen voor de slachtoffers van identiteitsfraude zijn groot.
De hoofddoelstellingen van dit wetsvoorstel zijn:
- 1.
het verruimen van het gebruik van foto's en vingerafdrukken
- 2.
de identificatieplicht voor verdachten bij de rechter en gedetineerden
- 3.
het invoeren van een strafrechtsketennummer (SKN)
- 4.
de minister van Justitie wordt ID-autoriteit voor de strafrechtsketen.
Dit moet zorgen voor betrouwbare gegevens die ook beschikbaar zijn voor alle partners in de strafrechtsketen.
Het karakter van een keten maakt dat elke fout die niet wordt ontdekt, ongemerkt wordt doorgegeven aan de volgende schakel. Daarom moet de identiteit aan het begin deugdelijk moet worden vastgesteld. Het controleren van identiteitsdocumenten is specialistenwerk. Deze controle wordt doorgaans betrekkelijk oppervlakkig uitgevoerd. De gegevens worden handmatig ingevoerd, met alle risico's van foutieve invoer.
Identificatie op basis van alleen een identiteitsdocument is niet voldoende.
In 2006 is een programma in gang gezet voor een betere identiteitsvaststelling van verdachten. Het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland doet mee aan de politie en is bij 8 à 9 procent van de verdachten op identiteitsfraude gestuit. In de regio Amsterdam-Amstelland wordt sinds maart 2005 van iedere verdachte die in verzekering wordt gesteld via een standaardwerkproces de identiteit vastgesteld. Dat betekent dat foto's en vingerafdrukken worden genomen.
Er is nog geen landelijk protocol waarin staat hoe een identiteit moet worden vastgesteld en wie welke rol heeft bij de identiteitsvaststelling. Ook is er geen landelijk databestand voor de keten waarin de identiteit van een verdachte en veroordeelde op dezelfde manier wordt vastgesteld.
Op 1 april 2006 is de Justitiële Informatiedienst opgericht. Het Bureau VIP (VerwijsIndex Personen), is daarmee overgegaan in de Afdeling Matching. Dit Bureau VIP was eerst ondergebracht bij de CJIB en de Centrale Justitiële Documentatie te Almelo. Bij de Dienst Justid wordt centraal persoonsgebonden strafrechtelijke informatie verwerkt voor alle partners in de strafrechtsketen. De afdeling Matching maakt hier deel van uit en probeert een match tot stand te brengen tussen nieuwe inschrijvingen en de in VIP geregistreerde personen.
De Justitiële Informatiedienst is de centrale voorziening voor het verwerken van gegevens, en is ook strafrechtsketendatabank. De vingerafdrukken worden opgeslagen in HAVANK. Daarvoor is en blijft de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk. Het KLPD voert het beheer over HAVANK. Hier is niet het advies opgevolgd van het College bescherming persoonsgegevens. Dit college vindt het niet wenselijk dat de minister van Justitie verantwoordelijk is voor de foto's en andere gegevens in de strafrechtsketendatabank en de minister van Binnenlandse Zaken voor de vingerafdrukken. Het College vindt het logischer dat de minister van Justitie als ID-autoriteit ook verantwoordelijk is voor HAVANK. Toch is er in het wetvoorstel voor gekozen dat de politie verantwoordelijk blijft in verband met de opsporing van strafbare feiten, mede omdat in internationaal verband veel uitwisseling plaatsvindt tussen politieorganen in verschillende landen.
Het document Protocol Identiteitsvaststelling beschrijft de eisen waaraan identiteitsvaststelling moet voldoen. Dit is nog niet ingevoerd. Het beoogde Integer Persoonsbeeld (Programma informatievoorziening Strafrechtsketen) ook wel PROGRIS, is ook nog niet ingevoerd.
2. Wet politiegegevens (in werking getreden op 1 januari 2008, vervangt de Wet politieregisters)
Artikel 1
‘In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
- b.
politietaak: de taken, bedoeld in de artikelen 2 en 6, eerste lid, van de Politiewet 1993;
- c.
verwerken van politiegegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens;
- d.
verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
- e.
ter beschikking stellen van politiegegevens: het verstrekken van politiegegevens aan personen die overeenkomstig deze wet zijn geautoriseerd voor het verwerken van politiegegevens;
- f.
verantwoordelijke: dit is bij:
- 1o.
een regionaal politiekorps: de korpsbeheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;
- 2o.
het Korps landelijke politiediensten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
- 3o.
de rijksrecherche: het College van procureurs-generaal;
- 4o.
de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;
- 5o.
de bijzondere ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993: Onze Minister van Justitie;
- 6o.
een gemeenschappelijke verwerking van politiegegevens met het oog op een gemeenschappelijk doel door twee of meer organisaties als bedoeld in dit onderdeel dan wel een of meer organisaties als bedoeld in dit onderdeel en de bijzondere ambtenaren van politie: de verantwoordelijke die door de betrokken verantwoordelijken is belast met de feitelijke zorg voor de verwerking en het treffen van de maatregelen, bedoeld in artikel 4;
- g.
betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
- h.
het College bescherming persoonsgegevens: het College, bedoeld in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens;
- i.
bewerker: degene die ten behoeve van de verantwoordelijke politiegegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen;
- j.
Onze Ministers: Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie gezamenlijk;
- k.
ambtenaar van politie: de ambtenaar, bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993, alsmede de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee voor zover werkzaam ter uitvoering van de politietaken, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993, en, indien artikel 43 wordt toegepast, de ambtenaar, werkzaam bij de in dat artikel bedoelde dienst;
- l.
gerelateerde gegevens: de politiegegevens die bij de vergelijking van gegevens, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 11, eerste en tweede lid, 12, vierde lid en 24, eerste lid, overeenkomen en de erbij behorende gegevens alsmede de politiegegevens waarmee bij het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in de artikelen 8, derde lid en 11, vierde lid, verband blijkt te bestaan, voor zover verdere verwerking van de gegevens voor het betreffende doel noodzakelijk is.’
Artikel 25 (verzoek om kennisneming)
‘1
De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
2
Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld over het verzoek en de wijze van kennisneming.’
Artikel 26 (formaliteiten)
‘1
Bij de behandeling van verzoeken als bedoeld in artikel 25 draagt de verantwoordelijke zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
2
De verzoeken ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden worden gedaan door hun wettelijk vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijk vertegenwoordigers.
3
De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een advocaat aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn rechten krachtens deze wet en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de advocaat. De verantwoordelijke kan aan de bijzondere machtiging eisen stellen.’
Artikel 27 (uitzonderingen)
‘1
Een verzoek als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
- a.
de goede uitvoering van de politietaak;
- b.
gewichtige belangen van derden;
- c.
de veiligheid van de staat.
2
Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.’
Artikel 28 (verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens)
‘1
Degene aan wie overeenkomstig artikel 25 kennis is gegeven van hem betreffende politiegegevens, kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2
De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet. Artikel 37, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed.
3
De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.’
3. Wetboek van Strafvordering:
Artikel 61a:
‘1
Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:
- a.
het maken van fotografische opnamen of video-opnamen en het nemen van lichaamsmaten;
- b.
het nemen van vingerafdrukken;
- c.
de toepassing van een confrontatie;
- d.
de toepassing van een geuridentificatieproef;
- e.
het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar;
- f.
het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie;
- g.
plaatsing in een observatiecel;
- h.
onderzoek naar schotresten op het lichaam.
2
De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de in het eerste lid onder a en b bedoelde maatregelen, voor zover die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek.’
Onderzoek
Op 12 november 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te [woonplaats], met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, de Koninklijke Marechaussee te Schiphol, en het arrondissementsparket Amsterdam.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), de minister van Defensie en de minister van Justitie werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder Amsterdam, de minister van Defensie en de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast bezochten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman de politie Amsterdam, de Koninklijke Marechaussee en het arrondissementsparket Amsterdam.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reacties van de betrokken ambtenaar, verzoeker en de minister van Defensie gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen en aan te vullen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
- —
Processen-verbaal van 11 en 13 juni 1994 van bevindingen en onderzoek naar verzoekers identiteit van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland;
- —
Processen-verbaal van 17 juli 2002 van bevindingen dat C. op 11 juli 2002 een valse naam heeft opgegeven van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland;
- —
Proces-verbaal tegen verzoeker van 19 november 2003 van de Koninklijke Marechaussee wegens belediging en het niet opvolgen van een ambtelijk bevel;
- —
Dagvaarding voor zitting van de politierechter van 27 oktober 2004;
- —
Arresten van het gerechtshof Amsterdam van 11 oktober 2004 en van 23 mei 2007;
- —
Brief van verzoekers advocaat aan de advocaat-generaal van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2004;
- —
Een vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2006;
- —
Een verklaring van de FIOD inzake teruggave inbeslaggenomen voorwerpen van 7 mei 2007;
- —
Brieven van verzoekers advocaat aan verzoeker van 12 en 27 september 2006 en 13 en 23 november 2006 en 19 januari 2007;
- —
Brieven van verzoekers advocaat aan de advocaat van G. van 12 september 2006;
- —
Brieven van de advocaat van G. aan verzoekers advocaat van 13 september 2006;
- —
Brieven van verzoekers advocaat aan het parket Amsterdam van 2 oktober 2006 en 23 november 2006;
- —
Brieven van het parket Amsterdam aan verzoekers advocaat van 8 januari 2007;
- —
Brieven van verzoeker aan zijn advocaat van 5 september 2006;
Brief van verzoeker aan de advocaat van G. van 18 februari 2007;
Brieven van de advocaat van G. aan het parket van de procureur-generaal bij het Hof van Justitie in Suriname van 22 februari 2007, 22, 27 en 30 maart 2007, 19 juni 2007 en aan de officier van justitie in Paramaribo van 3 en 28 mei 2007;
- —
Een verklaring van inspecteur van politie J. aan de procureur-generaal bij het Hof van Justitie in Suriname van 9 mei 2007;
- —
Brieven van de Dienst Justis (Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening) van het ministerie van Justitie aan notaris J. van 3 juli 2006 en 16 november 2006;
- —
Brief van verzoekers advocaat aan de Dienst Justid (Justitiële informatiedienst) van het ministerie van Justitie van 27 september 2006;
- —
Brief van de Dienst Justid aan verzoekers advocaat van 9 november 2006;
- —
Oproep van de rechtbank Amsterdam aan verzoeker voor getuigenverhoor in de strafzaak tegen G. van 31 juli 2006;
- —
Brieven van verzoeker aan de Koninklijke Marechaussee van 12 juni 2007 en 19 november 2007;
- —
Brieven van de Koninklijke Marechaussee aan verzoeker van 22 augustus 2007, 9 oktober 2007 en van 17 juli 2008;
- —
Brief van verzoeker aan het arrondissementsparket Amsterdam van 22 augustus 2007;
- —
Brief van het parket Amsterdam aan verzoeker van 17 september 2007 en 27 november 2007;
- —
Brief van verzoeker aan het arrondissementsparket Haarlem van 27 november 2007;
- —
Brieven van verzoeker aan de Nationale ombudsman van 9 november 2007, en diverse faxberichten en e-mailberichten, onder andere van 7 augustus 2008;
- —
Brieven van de Nationale ombudsman van 11 januari 2008 aan verzoeker, de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, het ressortparket Amsterdam, de minister van Defensie, en de minister van Justitie;
- —
Brieven van de Nationale ombudsman van 4 juni 2008 aan de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam;
- —
Brief van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aan verzoeker van 17 juli 2008;
- —
Brief van de korpsbeheerder te Amsterdam van 31 juli 2008, met als bijlage een brief van de leiding van het politiekorps Amsterdam-Amstelland van 10 juli 2008 aan de Nationale ombudsman.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
Beoordeling en conclusie
Algemeen
Verzoeker, een Nederlandse zakenman van Surinaamse afkomst, is al jarenlang slachtoffer van identiteitsfraude, waardoor hij ten onrechte strafrechtelijke antecedenten op zijn naam heeft staan. Hij weet dat C. degene is die zich voor hem uitgeeft. Hij kent C. van vroeger uit Suriname. C. pleegt vele drugsgerelateerde strafbare feiten en geeft zich daarbij veelvuldig voor verzoeker uit. Door deze voortdurende identiteitsfraude heeft verzoeker ten onrechte een strafblad opgebouwd, staat hij gesignaleerd als ongewenst vreemdeling en is er een gevarenclassificatiecode 02 (harddrugsgebruiker) aan zijn personalia gekoppeld. Verzoeker heeft een bedrijf waarvoor hij regelmatig naar Suriname reist. Verzoeker wist in eerste instantie niet dat C. zich steeds voor hem uitgeeft. Hij wist aanvankelijk dan ook niet dat een omvangrijk strafblad op zijn naam is opgebouwd voornamelijk voor drugsgerelateerde feiten. Uiteindelijk heeft verzoeker eind 2007 ongeveer 43 antecedenten op zijn naam staan, die bijna zonder uitzondering niet aan hem verbonden zijn. Verzoeker ondervindt op diverse gebieden uitermate veel last van deze identiteitsfraude.
Verschillende overheidsinstanties maken gebruik van informatie uit diverse informatiesystemen om hun handelen jegens de burger op te baseren. Een slachtoffer van identiteitsfraude wordt daardoor bij ieder contact met de overheid geconfronteerd met deze onjuiste gegevens. De Nationale ombudsman heeft zich bij het onderzoek naar de klachten van verzoeker geconcentreerd op de onderliggende oorzaak van zijn klachten, de onjuiste informatie over hem in de diverse informatiesystemen. De gevolgen voor verzoeker zijn hierbij niet alle apart meegenomen in het onderzoek. Verzoeker heeft diverse documenten overgelegd. Hiermee heeft hij deze gevolgen aannemelijk kunnen maken. Aangezien de Nationale ombudsman het van belang acht de consequenties voor verzoeker indringend in beeld te brengen, volgt eerst een beschrijving van de gevolgen van de identiteitsfraude voor verzoeker, waarbij steeds in de omlijnde kaders wordt aangegeven wat verzoeker hierover aangeeft. Hetgeen in deze kaders staat vermeld is door de Nationale ombudsman niet nader onderzocht, maar dient ter ondersteuning van de beschrijving van de situatie waarin verzoeker is beland.
I. Bevindingen
Ten aanzien van de gevolgen voor verzoeker
1
In 1994 merkt verzoeker dat hij extra wordt gecontroleerd op Schiphol als hij voor zijn werk naar Suriname reist. Ook ontvangt hij in 1994 een dagvaarding wegens overtreding van de Opiumwet, gepleegd in Amsterdam. Verzoeker heeft echter geen enkel strafbaar feit begaan en gaat naar de politie in Amsterdam. Daar laat hij een proces-verbaal opmaken waarin zijn personalia staan vermeld en heeft hij vingerafdrukken laten maken en een foto. Ook is in dit proces-verbaal vastgesteld dat in twee van de vijf inmiddels tegen verzoeker opgemaakte processen-verbaal niet verzoeker maar C. de verdachte was. Van de andere drie processen-verbaal kon dit niet worden onderzocht. Sindsdien loopt hij altijd met dit proces-verbaal op zak.
2
Op 11 juli 2002 maakt de politie Amsterdam weer proces-verbaal op tegen C., waarbij C. opnieuw de personalia opgeeft van verzoeker. De volgende dag maakt de politie nogmaals een proces-verbaal op dat niet hij maar C. de verdachte is. De politie heeft het proces-verbaal van 11 juli 2002 tegen verzoeker dan inmiddels al ingestuurd aan het parket Amsterdam. Verzoeker wordt later voor dit feit veroordeeld. Verzoeker heeft voor deze terechtzitting geen dagvaarding ontvangen en was ook niet op de hoogte van deze veroordeling.
Verzoeker is verscheidene malen gebeld door de politie van Bureau Warmoesstraat te Amsterdam dat hij aangifte moest komen doen, aangezien er opnieuw gebruik was gemaakt van zijn naam. Ondertussen wemelde het van de bekeuringen van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf Amsterdam wegens zwartrijden. Ook ontving hij een aantal dagvaardingen t.a.v. deze overtredingen.
3
Op 6 oktober 2003 verricht de FIOD een huiszoeking in het huis van verzoeker op verdenking van onder meer het witwassen van drugsgeld. Zijn kinderen van 7 en 3 jaar oud zijn in huis aanwezig tijdens de inval. De verdenking vindt zijn grondslag in de combinatie van de vele antecedenten van verzoeker op het gebied van de Opiumwet en een MOT-melding (Meldpunt Ongebruikelijke Transacties) over een door verzoeker gestort contant geldbedrag. Ook staat aan de personalia van verzoeker de gevarenclassificatiecode 02 gekoppeld (harddrugverslaafde). Deze informatie in samenhang bezien levert voor de FIOD een redelijk vermoeden van schuld op van frauduleuze handelingen in de sfeer van Opiumwet delicten.
Verzoeker beschrijft in zijn verzoekschrift hoe de inval met ongeveer 35 gewapende agenten, met veel machtsvertoon en grof geweld plaatsvond. De hulpofficier van justitie deelde hem mee dat hij was aangehouden en dat hij werd verdacht van het leiding geven aan een criminele organisatie, handel in drugs, heling, witwassen, valsheid in geschrift. Bovendien was hij harddrugsgebruiker en behoorde hij tot categorie 2 en moest hij niet doen alsof hij van niets wist omdat hij een waslijst van veroordelingen op zijn naam had staan. De reden dat er door de FIOD zo zwaar is ingezet bij de huiszoeking is volgens verzoeker gelegen in het feit dat hij inmiddels met een gevarenclassificatiecode 02 (harddruggebruiker) gesignaleerd staat.
Door deze inval voelt verzoeker zich genoodzaakt met zijn gezin te verhuizen omdat hij door de buurt met de nek wordt aangekeken. Dit is volgens hem een enorme aanslag op zijn financiële positie en door de informatie van de FIOD is het ook erg moeilijk om een hypotheek te krijgen.
4
Verzoeker ontvangt begin september 2004 een kennisgeving van een gerechtelijk schrijven. Dit blijkt een oproeping te zijn om te verschijnen in hoger beroep op de zitting van het gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2004. Verzoeker verschijnt daar met zijn advocaat. Ook de advocaat van C. is aanwezig. C. zelf is gedetineerd en niet op de zitting aanwezig. Het hof spreekt uiteindelijk de verdachte vrij. Het Hof geeft in het arrest aan dat ter terechtzitting is aangetoond dat verzoeker niet de persoon is die — indien bewezen — het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, doch dat de verdachte een persoon is die de naam van verzoeker reeds meermalen bij politie en justitie valselijk heeft gebruikt. Het Hof vraagt aan de advocaat-generaal om uit te zoeken hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ook verzoekers advocaat verzoekt dit schriftelijk aan de advocaat-generaal op 10 december 2004 en telefonisch op 23 december 2004 en medio september 2005.
Hij krijgt geen reactie.
Het lukt verzoeker in eerste instantie niet het gerechtelijk schrijven zelf te achterhalen. De advocaat van verzoeker vindt na enig speurwerk uit dat verzoeker een andere advocaat zou hebben gemachtigd om de stukken op te vragen. Navraag bij deze advocaat levert op dat zij inderdaad op naam van verzoeker hoger beroep had ingesteld, maar zij gaf daarbij tevens aan dat verzoeker niet degene was die zij in de zaak in eerste aanleg had bijgestaan. Met deze informatie zijn de twee advocaten en verzoeker naar de zitting in hoger beroep gegaan. Verzoeker schrijft hierover:
‘…De commotie was compleet. De alias K. (C.) zat toen gedetineerd en had aangegeven niet naar de behandeling van het hoger beroep te willen komen en het Hof vroeg zich af waarom ik niet bewaakt werd. De advocaat-generaal snapte er ook helemaal niets van. Volgens de informatie die het Hof in zijn bezit had, had ik een reeks van veroordelingen en zat ik op dat moment gedetineerd… Na wederom een schorsing is er besloten door het Hof om de zaak niet aan te houden maar de zaak af te handelen. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat het gevolg van een vrijspraak zou resulteren in het vrijkomen van de persoon die mijn naam gebruikt, te weten C. Het Hof gaf aan dat dat de consequentie is, maar dat zij niet akkoord konden gaan met het behandelen van een zaak wetende dat het hier de verkeerde persoon betreft…’
5
In het kader van een tweetal strafrechtelijke onderzoeken heeft de Nederlandse politie in Suriname in 2005 ten behoeve van het onderzoek bij diverse mensen verzoekers naam genoemd en daarbij ook zijn foto laten zien. Uiteindelijk wordt verzoeker (in 2006) in één van deze zaken door de rechter-commissaris in Nederland gehoord als getuige.
Volgens verzoeker is zijn goede naam te grabbel gegooid, omdat hij in Suriname tegenover de buitenwereld niet kan bewijzen dat hij onschuldig is. Hij heeft van zakenrelaties uit Suriname gehoord dat politieagenten destijds hebben verteld dat hij een drugscrimineel is en ook is veroordeeld wegens handel in drugs.
6
Naar aanleiding van de inval door de FIOD in 2003 vraagt verzoeker de in beslag genomen administratie van zijn bedrijf op bij de FIOD. De rechtbank te Utrecht veroordeelt verzoeker op 27 februari 2006. Verzoeker gaat tegen deze uitspraak in hoger beroep. Verzoeker wil met de in beslag genomen administratie zijn onschuld bewijzen. De FIOD geeft hem uiteindelijk zijn administratie terug in mei 2007: slechts twee dagen voor de zitting bij het gerechtshof Amsterdam. Het Hof spreekt verzoeker vervolgens, mede op basis van deze stukken, vrij in mei 2007.
Verzoeker geeft aan dat hij eerst heeft moeten dreigen met een kort geding om zijn administratie (waarmee hij zijn onschuld kon aantonen) terug te krijgen. Hij heeft al die jaren erg geleden onder de spanning.
7
Verzoeker dient op 21 juni 2006 een verzoek in om zijn huidige bedrijf om te zetten in een holding en een BV. Het Ministerie van Justitie weigert op 16 november 2006 een verklaring van geen bezwaar af te geven omdat hij niet van onbesproken gedrag is. Deze weigering is gebaseerd op een nog lopende strafzaak voor een overtreding van de Opiumwet en de hiervóór genoemde uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2006. De nog lopende strafzaak blijkt echter de hiervóór beschreven vrijspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 oktober 2004 te zijn, die nog niet was ingeschreven. Na een verzoek van verzoekers advocaat van 27 september 2006, bericht de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Justitie op 9 november 2006 dat dit alsnog is gebeurd.
8
Verzoeker vindt de contacten met de Koninklijke Marechaussee op Schiphol steeds vervelender worden. Verzoeker heeft vaak problemen bij het uitreizen, vooral omdat hij gesignaleerd staat als ongewenst vreemdeling. De Koninklijke Marechaussee houdt verzoeker een paar keer aan omdat de situatie bij de balie escaleert. Dit is bijvoorbeeld op 19 november 2003 het geval bij zijn vertrek naar Suriname. De Koninklijke Marechaussee wil dat verzoeker meegaat, vanwege de signalering. Verzoeker weigert dat omdat hij een geldig paspoort heeft. Hij wil zijn vlucht niet missen. Iemand met een geldig Nederlands paspoort kan volgens hem immers geen ongewenst vreemdeling zijn. Na escalatie wordt verzoeker aangehouden wegens belediging en hiervoor strafrechtelijk vervolgd. Op 27 oktober 2004 verschijnt verzoeker vervolgens voor de politierechter te Haarlem. De politierechter spreekt verzoeker vrij.
9
Op 1 juni 2007 mist verzoeker zijn vliegtuig naar Suriname omdat hij problemen heeft met de activering van zijn priviumpas. De oorzaak hiervan is gelegen in de signalering als ongewenst vreemdeling en de gevarenclassificatiecode 02 (harddruggebruiker) samen met de dan ongeveer 43 antecedenten van C. op zijn naam. Na een klacht hierover krijgt hij zijn vliegticket vergoed. Op een deel van de klacht, namelijk over het ongemak en dat hij behoorlijk over de tong was gegaan in Suriname, gaat de Koninklijke Marechaussee niet in.
Volgens verzoeker duldt de Koninklijke Marechaussee geen enkele tegenspraak en kijkt zij niet verder dan de neus lang is. Het systeem van de Koninklijke Marechaussee blijkt dusdanig te zijn opgebouwd dat een alias er wel in vermeld staat, maar dat men dat pas kan zien na doorlopen van een aantal pagina's in de computer. Het gevolg is dat hij meermalen is aangehouden, in het bijzijn van zakenpartners, nodeloos uren is opgehouden, is afgeblaft en onbeschoft behandeld, en meermalen het vliegtuig heeft gemist. Ook had de piloot op 1 juni 2007 in het vliegtuig omgeroepen dat zij niet konden vertrekken omdat hij vastzat bij de Koninklijke Marechaussee.
10
Verzoeker wil voor een zakenreis vertrekken naar Suriname in het bijzijn van een delegatie van ondernemers. De Koninklijke Marechaussee houdt verzoeker op Schiphol staande omdat hij gesignaleerd staat, in opdracht van de Rijksrecherche. Verzoeker moet mee met de Marechaussee om deze signalering nader uit te zoeken. De signalering betreft hier een verzoek van de Rijksrecherche om bij het aantreffen van verzoeker aan hem door te geven dat hij contact op moet nemen met de Rijksrecherche om als getuige te worden gehoord in een strafrechtelijk onderzoek. Doorgaans worden in dit soort zaken getuigen schriftelijk uitgenodigd om een verklaring af te komen leggen. Nadat verzoeker heeft aangetoond dat hij een adres heeft en hem door de Marechaussee is meegedeeld dat hij contact op moet nemen met de Rijksrecherche mag hij zijn weg vervolgen. Terug in Nederland verhoort de Rijksrecherche hem omdat een medewerkster van het arrondissementsparket te Amsterdam er van wordt verdacht een poging te hebben gewaagd justitiële documentatie van verzoeker te verkopen.
11
Op vragen hieromtrent van verzoeker antwoordt het arrondissementsparket Amsterdam in zijn brief van 27 november 2007 als volgt:
‘…De rijksrecherche onderzocht de zaak tegen een verdachte justitiemedewerker en wilde u daarin horen als getuige. Uit de beschikbare informatie bleek dat u veel antecedenten op uw naam had staan die de indruk wekten dat u een drugsverslaafde persoon was. Gelet op de antecedenten die u op uw naam had staan en het feit dat u ‘slechts’ getuige was in deze zaak is door de Rijksrecherche geen onderzoek gedaan naar een woon- of verblijfplaats. In overleg met de Officier van Justitie is de keuze gemaakt om voor u een aandachtsvestiging uit te laten gaan. In politietermen spreekt men dan van een soft-signalering. Deze is op 22 augustus 2007 uitgegaan. De soft-signalering had tot doel aan u te verzoeken contact op te nemen met de Rijksrecherche teneinde u te kunnen horen als getuige…’
Volgens verzoeker wordt het wel erg moeilijk om te blijven uitleggen dat hij onschuldig is omdat hij iedere keer wordt aangehouden. Hij had veel mensen gebeld en geschreven. Hij wilde alleen weten waarom hij was aangehouden met een wazig verhaal dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had in Nederland.
12
Op 18 november 2007 is de zaak uit de hand gelopen. Verzoeker leest de krant in de auto, een Mercedes, geparkeerd bij de Mc Donald's op Schiphol. De Koninklijke Marechaussee heeft een anonieme melding gekregen. Twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee vragen hem naar zijn rijbewijs. Dat wil hij niet geven omdat hij niet rijdt. Vanwege de antecedenten en de gevarenclassificatiecode vragen de twee ambtenaren assistentie van collega's. Het resultaat is dat verzoeker door meerdere ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee wordt aangehouden en geboeid wordt afgevoerd. Er wordt proces-verbaal tegen hem opgemaakt en dit is ingezonden aan het parket Haarlem. Hij dient hierover een klacht in bij de Koninklijke Marechaussee die nog in behandeling is.
Volgens verzoeker is hij lichamelijk, geestelijk en financieel geruïneerd. Zijn bedrijf is kapot omdat niemand in Suriname meer zaken met hem wil doen. Hij beschrijft een aantal keren dat hij opdrachten voor zijn bedrijf misliep vanwege de negatieve informatie over hem. Volgens verzoeker wist de politie en/of het parket, dan wel hadden zij moeten weten dat C. de strafbare feiten heeft gepleegd en niet hij. Hij vindt het onbegrijpelijk dat hij zeker dertien jaren zoveel antecedenten op zijn naam heeft staan. Het heeft hem veel geld gekost. Hem is veel onrecht aangedaan. Hij wenst zijn goede naam hersteld te zien.
13
Verzoeker schrijft in zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman deze afsluitende woorden:
‘Als ik terug kijk op de gebeurtenissen van de afgelopen 13 jaar heb ik moeten concluderen dat het justitiële apparaat in Nederland niet zorgvuldig en naar willekeur met mijn belangen omspringt. Het is mij of mijn advocaat niet gelukt mijn justitiële documentatie te schonen dan wel dat ik geen hinder meer ondervind van justitie of politie omdat een derde gebruik maakt van mijn personalia. De overheidsinstanties die ik in de loop der jaren heb gesproken hieromtrent of ongevraagd kennis mee heb moeten maken, geven allemaal aan dat het ongelooflijk is en voor mij bijzonder vervelend maar dat zij als betreffende instantie voor mij hierin niets kunnen betekenen en zij allen naar een ander doorverwijzen. Een alternatief aangedragen door een officier van justitie dat ik ‘dan maar een andere identiteit aan moet nemen’ vind ik niet echt getuigen van een oplossing en ik neem aan dat u dezelfde mening bent toegedaan. Het gevecht tegen de overheid ben ik meer dan beu en ben zogezegd aan het eind van mijn Latijn als het hier op aan komt.’
14
Nadat verzoeker zich met zijn verzoekschrift tot de Nationale ombudsman had gewend, stelde de Nationale ombudsman op 11 januari 2008 een onderzoek in.
Het onderzoek
Ten aanzien van de politie Amsterdam
15
In het kader van het onderzoek brachten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 26 februari 2008 een bezoek aan de politie Amsterdam. Zij spraken onder andere met de privacyfunctionaris. Deze privacyfunctionaris heeft tot taak toe te zien op de verwerking van de persoonsgegevens. Hij fungeert tevens als aanspreekpunt voor burgers die inzage wensen in de over hen opgeslagen gegevens en de eventuele correctie daarvan.
De politie verstrekte hun algemene informatie over het vastleggen van gegevens. Daartoe werd inzage verschaft in de diverse door de politie gebruikte informatiesystemen, zoals X-Pol, HKS (het Herkenningssysteem van de politie), RDW (Rijksdienst voor het wegverkeer) en COMPAS (het landelijke systeem van het parket). Ook verstrekte de politie algemene informatie over de procedures zoals die zijn neergelegd in de Wet Politiegegevens, voorheen de Wet Politieregisters (zie Achtergrond).
16
Elk regionaal politiekorps is afzonderlijk verantwoordelijk voor de invoer en het verdere beheer van de gegevens in het HKS. Een regionaal politiekorps kan geen gegevens verwijderen die zijn ingevoerd door een ander regionaal politiekorps. Daarom moet iemand die inzage wil in zijn gegevens, dit schriftelijk vragen aan de politie van de betreffende regio. Als de politie dit verzoek honoreert moet men vervolgens schriftelijk vragen om de onjuiste gegevens uit het systeem te verwijderen. Dit is gebaseerd op de Wet politiegegevens, voorheen de Wet politieregisters (zie Achtergrond onder 2.).
17
Op 4 juni 2008 stelde de Nationale ombudsman een aantal vragen aan de korpsbeheerder.
Op 31 juli 2008 antwoordde de korpsbeheerder onder meer het volgende:
Al op 17 juli 2002 was duidelijk dat de betrokkene/verdachte een ander was dan verzoeker, en zich bediende van de naam van verzoeker. Dat desondanks deze registratie op naam van verzoeker is blijven staan, vond de korpsbeheerder onwenselijk en jegens verzoeker ook niet behoorlijk. Hij had er met instemming van kennis genomen dat verzoekers klacht inmiddels heeft geleid tot verwijdering uit het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland van ten onrechte aan verzoeker toegeschreven strafrechtelijke gegevens. Verder verwees de korpsbeheerder naar de brief van het politiekorps Amsterdam-Amstelland van 10 juli 2008.
Het politiekorps Amsterdam-Amstelland verstrekte in de brief van 10 juli 2008 onder andere de volgende informatie:
C. maakt al jarenlang gebruik van de identiteit van onder meer verzoeker. Als gevolg daarvan zijn politiegegevens met betrekking tot C. ten onrechte op naam van verzoeker komen te staan. Politiegegevens worden ingevolge de huidige Wet politiegegevens onder meer verwijderd als is gebleken dat de gegevens onjuist of onvolledig zijn. Op grond van artikel 28, eerste lid van de Wet politiegegevens (zie Achtergrond onder 2.) kan degene die kennis heeft genomen van de politiegegevens die hem betreffen, schriftelijk onder meer verzoeken deze te verwijderen als deze bijvoorbeeld feitelijk onjuist zijn. In het verzoek moeten de aan te brengen wijzigingen staan. Daarom is het volgens de korpsleiding nodig dat verzoeker aantoont dat de politiegegevens feitelijk onjuist zijn. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een rechterlijke uitspraak.
In de brief van 10 juli 2008 geeft de korpsleiding aan dat in het bedrijfsprocessensysteem X-pol van de politieregio Amsterdam-Amstelland (No: ‘op 10 juli 2008’) nog één registratie van verzoeker opgenomen is die betrekking heeft op het bezit van en de handel in harddrugs. Het betreft een registratie naar aanleiding van een incident dat op 11 juli 2002 heeft plaatsgevonden. Gelet op het feit dat bij proces-verbaal van 17 juli 2002 aan de hand van onderzoek van de afdeling Dactyloscopie reeds is vastgesteld dat de op 11 juli 2002 aangehouden verdachte een valse naam heeft opgegeven, zal ook deze registratie bij de naam van verzoeker verwijderd worden. Als gevolg van die verwijdering zal de code harddrugsgebruiker in het HKS van de Koninklijke Marechaussee verwijderd kunnen worden. Naar de reden waarom één en ander niet eerder is gebeurd kan men slechts gissen. Vermoedelijk omdat het dossier niet eerder op deze manier is bestudeerd, en bij de politieregio Amsterdam-Amstelland niet eerder een verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens van of namens verzoeker is ontvangen.
De korpsleiding gaf verder aan dat de verantwoordelijkheid voor de inhoud van de regionale HKD-systemen berust bij de politieregio's zelf. De HKS-beheerder heeft tijdens het bezoek van de medewerkers van de Nationale ombudsman toegezegd de overige regio's te benaderen teneinde te bewerkstelligen dat de gegevens van verzoeker uit de HKS worden verwijderd, of althans juist worden weergegeven. Na raadpleging van de Centrale Verwijzingsindex (hierna CVI), die een overzicht geeft van de regionale HKD-systemen, is gebleken dat verzoeker niet meer voorkomt in de HKS van de politie regio Rotterdam-Rijnmond. De politieregio Kennemerland heeft laten weten dat verzoeker geen antecedenten heeft in hun korps. De reden dat de antecedenten van verzoeker zijn opgenomen in de HKS van Kennemerland, is dat verzoeker in die regio woonachtig is en hij wel antecedenten heeft bij de Koninklijke Marechaussee. De politie Kennemerland heeft laten weten dat zij de antecedentgegevens van verzoeker waarbij tevens de persoonlijke gegevens van verzoeker zijn openomen, zullen verwijderen. De antecedenten die verzoeker bij de Koninklijke Marechaussee heeft gaan zij handmatig in de HKS opnemen met een mededeling dat C. de persoonsgegevens van verzoeker veelvuldig misbruikt.
De Koninklijke Marechaussee heeft op verzoek van de Nationale ombudsman aan de politie Amsterdam laten weten dat de gevarenclassificatiecode stond gekoppeld aan een art. 184-zaak (niet voldoen aan een ambtelijk bevel) en dat zij deze code inmiddels hebben verwijderd. Uit raadpleging van CVI door de politie is dit inderdaad gebleken.
Het programma Informatievoorziening Strafrechtketen (PROGRIS) is een landelijk project dat als doel heeft het realiseren van het integraal en integer strafrechtelijk persoonsbeeld (Zie Achtergrond onder 1.). De politie geeft aan dat in de toekomst waarschijnlijk op elk wijkteam apparatuur komt te staan, waarmee vingerafdrukken en foto's kunnen worden vergeleken met een identificerend document. Op het ogenblik is het nog niet helder of het werkbaar is om van iedere verdachte ter vaststelling dan wel ter verifiëring van diens persoonsgegevens foto's en vingerafdrukken te nemen.
Een medewerker van het Team Identificatie en Verificatie heeft C. voor het laatst verhoord in april 2008. C. gaf in dat verhoor aan dat hij de naam van verzoeker valselijk had gebruikt, aldus de korpsleiding.
Ten aanzien van het arrondissementsparket Amsterdam
18
In het kader van het onderzoek brachten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 22 april 2008 een bezoek aan een medewerker op de afdeling Maatwerk van het arrondissementsparket te Amsterdam. Deze medewerker heeft tot taak het afhandelen van klachten over de politie. Verzoeker was uiteindelijk bij deze medewerker terechtgekomen met zijn verzoek om informatie, omdat hij wilde weten waarom hij was aangehouden in de strafzaak tegen de verdachte justitiemedewerkster. Deze medewerker heeft zich in verzoekers zaak verdiept, en heeft, hoewel dit verder ging dan zijn eigenlijke taak was, contact opgenomen met de politie Amsterdam. Dit resulteerde eind november 2007 in de verwijdering van een aantal antecedenten van C. van verzoekers naam en de gevarenclassificatie 02 uit het register van de politie Amsterdam.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor de betrokkene zelf inderdaad bijna onmogelijk is om zijn justitiële gegevens te laten verwijderen. Dit kan eigenlijk alleen als de alias (in dit geval C.) erkent dat hij een valse naam heeft opgegeven. Ook werd tijdens dit bezoek inzage verschaft in het informatiesysteem van het parket: COMPAS.
Ten aanzien van de Koninklijke Marechaussee
19
Het Ministerie van Defensie verstrekte op 6 maart 2008 schriftelijk de volgende informatie:
Verzoeker staat geregistreerd in de volgende systemen:
- —
het Bedrijfsprocessensysteem (BPS), voor de informatie verwerking in het kader van de dagelijkse uitvoering van de politietaken;
- —
het Vreemdelingen Basissysteem/Passagiers afhandelingssysteem (VBS/PAS) voor informatieverwerking in het kader van de handhaving van de Vreemdelingenwet 2000 en;
- —
het Herkenningssysteem van de Koninklijke Marechaussee (HKS), waarin antecedenten staan van personen die als verdachte zijn gehoord ter zake van een misdrijf.
Uit de gegevens in VBS/PAS blijkt dat verzoeker ook in het Opsporingsregister en het Nationaal Schengeninformatiesysteem (OPS/NSIS) voorkomt. Het Korps Landelijke Politiediensten (bureau Sirene) beheert dit systeem.
20
In het kader van het onderzoek brachten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 10 maart 2008 een bezoek aan de Koninklijke Marechaussee.
Ook van de Koninklijke Marechaussee kregen zij algemene informatie met betrekking tot de gegevensverwerking, en werd inzage gegeven in het geautomatiseerde informatiesysteem van de Koninklijke Marechaussee.
Hierin staat de gevarenclassificatiecode 02 gekoppeld aan verzoekers gegevens. Ook is toegevoegd het alias van C. met daarbij de mededeling: ‘geen actie’. C. had 41 zaken op zijn naam. Ook komt verzoeker voor in drie politieregio's (waaronder Amsterdam).
De Koninklijke Marechaussee deelde op vragen van de medewerksters het volgende mee:
Het is juist dat door de gevarenclassificatiecode verzoeker op 1 juni 2007 problemen heeft gekregen op Schiphol met de verlenging van zijn Priviumpas. Als er ten aanzien van C. in de toekomst wel actie zou worden gevraagd, hetgeen gezien de levenswandel van C. niet geheel denkbeeldig is, heeft dit voor verzoeker gevolgen. Als hij dan via Schiphol wil uitreizen, is de Koninklijke Marechaussee genoodzaakt een en ander nader uit te zoeken op het afhandelingkantoor. Dit kan niet aan de balie omdat dit niet eenvoudig en snel kan worden uitgezocht, en de rij wachtende personen dan te lang wordt opgehouden.
Als verzoeker de gevarencode verwijderd wil zien zal hij een verzoek tot inzage moeten indienen en daarna een verzoek tot correctie. De Koninklijke Marechaussee heeft de gevarencode 02 niet zelf ingevoerd, en kan de code er daarom niet uithalen. Verschillende instanties, als politiekorpsen, zetten de signaleringen over verzoeker in het systeem. De Koninklijke Marechaussee zelf heeft deze signaleringen met betrekking tot verzoeker niet in het systeem gezet. Daarom kan de Koninklijke Marechaussee de signaleringen evenmin uit het systeem halen.
Verzoeker heeft op 12 juni 2007 verzocht om verwijdering van zijn gegevens uit het systeem. Daarop heeft de Koninklijke Marechaussee verzoeker op 12 augustus 2007 verwezen naar de regionale politiekorpsen Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond, omdat de signaleringen afkomstig zijn van deze politiekorpsen. Verzoeker zou per politieregio moeten vragen of hij in de systemen staat en vervolgens moeten verzoeken om verwijdering. Dit wordt gemeld aan de registerbeheerder volgens het Landelijk Afsprakenboek HKS.
21
Op 3 juli 2008 zond het Ministerie van Defensie het volgende bericht aan de Nationale ombudsman:
De politie Amsterdam heeft in samenwerking met het parket Amsterdam de registraties in de politiesystemen nogmaals volledig bekeken en heeft ook de vingerafdrukken in die dossiers vergeleken. In een groot aantal zaken is geconstateerd dat inderdaad sprake was van een persoonsverwisseling. De politiesystemen in Amsterdam zijn naar aanleiding daarvan aangepast. Omdat veel gegevens worden gedeeld met andere politieregiokorpsen, heeft de politie Amsterdam deze korpsen en ook de Koninklijke Marechaussee gevraagd om de gegevens te corrigeren. In de systemen van de Koninklijke Marechaussee komt verzoeker een aantal keren voor. Dit betreft geringe feiten zoals belediging, die verzoeker zelf heeft gepleegd. Deze feiten zijn gepleegd naar aanleiding van controles en oponthoud op Schiphol omdat verzoeker zijn ongenoegen heeft geuit over de signaleringen die de politie op zijn naam had staan. De gevarenclassificatiecode 02 is nu verwijderd uit het register van de Koninklijke Marechaussee.
22
Op 17 juli 2008 zond de Koninklijke Marechaussee desgevraagd het volgende bericht aan verzoeker: Naar aanleiding van verzoekers brief van 12 juni 2007 had de Koninklijke Marechaussee hem op 22 augustus 2007 geadviseerd zijn verzoek te richten aan de korpsbeheerders van de politiekorpsen Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland.
Inmiddels heeft de politie Amsterdam-Amstelland de Koninklijke Marechaussee (de brigade Centrale Recherche en Informatie) er van op de hoogte gesteld dat zij een identiteitsonderzoek hebben ingesteld waarbij is vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een persoonsverwisseling. De politie heeft de Koninklijke Marechaussee verzocht de bijbehorende antecedentengegevens en gevarenclassificatie te corrigeren. Op 19 juni 2008 zijn de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd en is de gevarenclassificatiecode 02 uit het systeem verwijderd.
Reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen
23
Verzoeker gaf in zijn reactie van 7 oktober 2008 onder meer het volgende aan.
Ten aanzien van punt 5.
De Nederlandse politie heeft in het kader van de eerste strafzaak tegen een Surinaamse verdachte foto's aan de getuigen getoond en gezegd dat verzoeker een bekende drugscrimineel is die meerdere veroordelingen op zijn naam heeft staan. In deze strafzaak was hij niet als verdachte aangemerkt of als getuige gehoord, zodat er geen reden was om deze mededelingen te doen. Aan de hand van deze informatie werd hij gehoord in de tweede strafzaak als getuige. Hij was ook in die zaak niet als verdachte aangemerkt. Hij ontving informatie over zich zelf, die afkomstig was uit een strafdossier van C. Alleen de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie hadden toegang tot dit dossier.
Ten aanzien van punt 6.
Hij was in 2005 aangehouden op last van de Rijksrecherche op Schiphol.
Ten aanzien van punt 21.
Voor de belediging had de rechter hem in 2004 vrijgesproken. Ook had de rechter aangegeven dat onderzocht moest worden hoe drie verbalisanten verklaringen bezijden de waarheid hadden afgelegd. In dit kader was hij niet tevreden over de antwoorden die hij hierover had gekregen van officier van justitie mevrouw R.
II. Beoordeling
Inleiding
24
Behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen heeft een ieder recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. De overheid dient de persoonlijke levenssfeer van haar burgers te eerbiedigen. De ombudsman gebruikt ter aanduiding van dit recht de term ‘het recht op privacy’. Bij het recht op privacy gaat het om bescherming van burgers tegen het vergaren en doorgeven van persoonlijke gegevens. Het betreft hier één van de klassieke grondrechten, welke vooral aangeven wat de overheid moet laten om een autonoom leven voor haar burgers niet te frustreren.
Het recht op privacy brengt echter ook mee dat een overheid er zorg voor moet dragen dat de gegevens die over burgers worden opgeslagen in de diverse informatiesystemen van de overheid, de juiste gegevens zijn. Binnen ieder informatiesysteem bestaat de mogelijkheid dat er fouten worden gemaakt waardoor er ten onrechte een inbreuk wordt gemaakt op iemands privé-leven. Het is dan aan de overheid dit te herstellen.
25
Ten aanzien van de wettelijke bevoegdheden van de politie tot het vaststellen van iemands identiteit dan wel het controleren van de opgegeven identiteitsgegevens merkt de Nationale ombudsman het volgende op. Bij ontdekking op heterdaad is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden. Die bevoegdheid geldt voor elk strafbaar feit, dus ook voor overtredingen. Na de aanhouding zal de verdachte in de regel door de politie worden getransporteerd naar een politiebureau om daar te worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Tegen voor onderzoek opgehouden verdachten kunnen vervolgens door deze hulpofficier maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen (zie Achtergrond onder 3.). Onder andere kunnen dan fotografische opnamen worden gemaakt en bijvoorbeeld vingerafdrukken worden afgenomen. Een aantal maatregelen mogen alleen worden bevolen als het een strafbaar feit betreft waar voorlopige hechtenis voor is toegestaan (bijvoorbeeld vernieling, diefstal, mishandeling en openlijk geweld). Maar bijvoorbeeld de foto's en de vingerafdrukken mogen, als zij worden gebruikt voor de nadere vaststelling van iemands identiteit, ook worden afgenomen bij strafbare feiten waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten (bijvoorbeeld de misdrijven smaad, laster, eenvoudige belediging en alle overtredingen). Bij een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten wordt een verdachte na een termijn van uiterlijk zes uren weer in vrijheid gesteld, indien het noodzakelijk is ter vaststelling van de identiteit kan deze termijn met nog eens zes uur worden uitgebreid. Gezien de gehele regeling is het alleen mogelijk om de periode van ophouden ter identificatie te verlengen als er sprake is van een overtreding en de verdachte geen of onvoldoende identiteitsgegevens opgeeft dan wel er aan de juistheid daarvan wordt getwijfeld.
Alhoewel de wettelijke mogelijkheden de politie de ruimte geven de identiteit van een verdachte aan de hand van vingerafdrukken te controleren, wordt daar in de praktijk natuurlijk lang niet altijd gebruik van gemaakt. De politie of andere toezichthouders hebben immers niet altijd twijfel bij de opgegeven identiteitsgegevens.
26
Sinds 1994 staat er foutieve strafrechtelijke informatie over verzoeker in de diverse informatiesystemen van verschillende bestuursorganen (verschillende regionale politiekorpsen, arrondissementsparketten, de Koninklijke Marechaussee en de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Justitie). In het verslag van bevindingen is beschreven dat dit verschillende ernstige gevolgen heeft gehad.
27
Uit het onderzoek is vast komen te staan dat verzoeker ten onrechte veel antecedenten van de drugsverslaafde C. op zijn naam had staan. De oorzaak van deze foutieve informatie over verzoeker is gelegen in het feit dat de drugsverslaafde C. in zijn diverse contacten met de politie als verdachte van strafbare feiten regelmatig verzoekers personalia heeft opgegeven. De politie heeft deze gegevens niet altijd afdoende geverifieerd. Een daadwerkelijke verificatie van de opgegeven persoonsgegevens is immers slechts mogelijk door het afnemen van vingerafdrukken en foto's. Het gevolg is dat verzoeker zonder dat hij dit wist in de diverse informatiesystemen als veelpleger vermeld stond en hij een uitgebreide justitiële documentatie op zijn naam heeft opgebouwd, zeker ook omdat hij voor een aantal strafbare feiten bij verstek is veroordeeld.
28
Op het ogenblik wordt er naar gestreefd om een aangehouden verdachte direct zijn eventuele dagvaarding in persoon mee te geven. Mocht de verdachte dan niet ter terechtzitting verschijnen is het in ieder geval mogelijk voor de rechter om direct bij verstek te veroordelen. Alhoewel dit een beduidende efficiencyslag heeft opgeleverd voor het justitiële apparaat is te zien aan de klacht van verzoeker dat een solide vaststelling van de identiteitsgegevens van de verdachte alvorens hem de dagvaarding in persoon uit te reiken van immens belang is. Als de dagvaarding in persoon wordt uitgereikt aan C. die zich voor verzoeker heeft uitgegeven, is verzoeker immers niet op de hoogte van deze dagvaarding op zijn naam en daardoor niet in staat zich in eerste aanleg ten overstaan van de rechter te verdedigen. Als C. vervolgens op deze zitting verstek laat gaan, kan het gebeuren dat verzoeker zonder dat hij dit weet bij verstek wordt veroordeeld voor het strafbare feit waar C. de verdachte in was. Bij een onherroepelijke veroordeling is dan de enige weg die nog voor verzoeker openstaat het verzoeken van herziening van het rechterlijk oordeel. Daarbij ligt de bewijslast bij verzoeker en dient hij aan te tonen dat hij ten onrechte is veroordeeld omdat een ander zijn naam valselijk heeft gebruikt.
29
Het is verzoeker en diens successievelijke advocaten bovendien ook niet gelukt zijn naam te laten schonen bij de diverse bestuursorganen. De Nationale ombudsman zal hieronder op de meest prangende gevolgen ingaan. Tevens gaat hij in op de problemen die verzoeker ondervond om in zijn pogingen de foutieve informatie te herstellen.
Ten aanzien van de gevolgen voor verzoeker
30
Al sinds 1994 was bij de politie Amsterdam bekend dat C. zich voor verzoeker uitgaf, omdat verzoeker toen bij een politiebureau in Amsterdam proces-verbaal heeft laten opmaken met zijn vingerdrukken en zijn foto er bij.
In 2002 heeft verzoeker al een paar dagen nadat hij merkte dat er proces-verbaal tegen hem was opgemaakt geprobeerd om hier iets aan te doen, door meteen zelf naar de politie te gaan en ook proces-verbaal te laten opmaken dat hij niet de verdachte was. Dit heeft niets geholpen. Het proces-verbaal was toen al ingezonden aan het parket Amsterdam en verzoeker werd veroordeeld, zonder dat hij hier iets van hoorde. Vervolgens is op de zitting van het gerechtshof Amsterdam van 11 oktober 2004 duidelijk geworden dat niet verzoeker, maar C. de verdachte is en dat deze zich voor verzoeker heeft uitgegeven. Toch gebeurt er niets om de foute gegevens uit het systeem te verwijderen, ondanks een verzoek van het gerechtshof om dit uit te zoeken.
31
Deze vrijspraak van het gerechtshof Amsterdam is twee jaar later nog steeds niet ingeschreven bij dan wel door de Dienst Justitiële Informatie (Dienst Justid) van het Ministerie van Justitie. Dit is pas gebeurd na een verzoek van verzoekers advocaat. Het gevolg hiervan was dat de Justitiële uitvoeringsdienst Toetsing, Integriteit en Screening (Dienst Justis) van het Ministerie van Justitie geen verklaring van geen bezwaar wilde geven aan verzoeker om zijn bedrijf om te zetten in een holding en een BV.
32
De FIOD verdacht verzoeker van onder meer witwassen van drugsgeld, en heeft in oktober 2003 een inval gedaan in verzoekers woning, waarbij verzoekers kinderen van 7 en 3 jaar thuis waren. Het is aannemelijk dat gekozen is voor veel machtsvertoon omdat verzoeker de gevarenclassificatiecode 02, harddruggebruiker, op zijn naam had staan en gelet op de vele antecedenten. Er is geen reden om te twijfelen aan verzoekers verhaal dat dit optreden een enorme invloed heeft gehad op hem en zijn gezin. Het feit dat verzoeker in 1994 en in 2002 al had gemeld dat C. steeds verzoeker naam opgaf had bij de politie en het parket bekend moeten zijn, zodat de FIOD de beschikking had gekregen over de juiste gegevens. Uiteindelijk heeft het gerechtshof Amsterdam verzoeker in 2007 vrijgesproken. Hierbij valt het op dat verzoeker eerst een kort geding heeft moeten voeren voordat de FIOD hem pas na bijna vier jaar, twee dagen voor de zitting, zijn administratie teruggaf, zodat hij zich kon verdedigen. Mede op basis van deze gegevens wordt verzoeker vrijgesproken.
33
Een ander gevolg van de antecedenten is geweest dat de Koninklijke Marechaussee diverse malen proces-verbaal heeft opgemaakt tegen verzoeker wegens onder andere belediging of niet opvolgen van een ambtelijk bevel. Hiermee heeft hij een strafblad gekregen, terwijl het gedrag van verzoeker voor een groot deel indirect is veroorzaakt doordat er onterechte informatie over hem vermeld stond in de informatiesystemen. Vooral ook het laatste proces-verbaal dat tegen hem is opgemaakt, in november 2007, en dat is ingezonden aan het parket Haarlem, is een voorbeeld van hoe het uit de hand is gelopen. De Nationale ombudsman kan er begrip voor opbrengen dat verzoeker zich uit frustratie over de onoplosbare problemen enkele malen verbaal heeft laten gaan. Daarnaast acht de Nationale ombudsman het zeer aannemelijk dat de aanhoudingen op Schiphol tot gevolg hebben gehad dat verzoekers goede naam is geschaad. Zeker als hij reisde in het bijzijn van zakenrelaties. In elk geval had voorkomen moeten worden dat hij was staande gehouden op grond van een zogenoemde soft-signalering om te worden gehoord als getuige. De Rijksrecherche en het parket hebben niet eens de moeite genomen om verzoekers gegevens te controleren omdat men er op grond van de antecedenten op zijn naam van uitging dat hij als drugsverslaafde geen vaste woon- of verblijfplaats had. Een eenvoudig onderzoek in de GBA (Gemeentelijke Basis Administratie) had opgeleverd dat verzoeker een vaste woonplaats heeft in Nederland waar hij ook staat ingeschreven en dus eenvoudig aangeschreven had kunnen worden.
Ten aanzien van ketenproblematiek en het schonen van gegevens
34
Zoals de procedure nu luidt op grond van de Wet politiegegevens (zie Achtergrond onder 2.), moet verzoeker regelmatig bij in elk geval drie politiekorpsen, de Koninklijke Marechaussee en het parket Haarlem en Amsterdam schriftelijk een verzoek indienen met de vraag of hij in het systeem voorkomt; als dit zo is moet hij vervolgens schriftelijk verzoeken om die informatie te verwijderen. Hiertoe moet hij bewijzen tegenover de politie dat niet hij maar een ander de verdachte was. Het bewijs hiervoor is niet eenvoudig te leveren. De Nationale ombudsman is van oordeel dat van een burger niet kan worden verlangd dat hij regelmatig elk regionaal politiekorps aanschrijft en vervolgens vraagt om het bestand te schonen.
35
Verzoekers gemachtigde heeft na de zitting van het gerechtshof te Amsterdam in 2004 en 2005 ook aan het parket verzocht om het bestand te schonen, maar daar is geen reactie op gekomen. Verzoeker heeft zelf op 1 juni 2007 aan de Koninklijke Marechaussee verzocht om zijn gegevens uit het systeem te halen. Verzoeker kreeg echter op 12 juni 2007 bericht dat de Koninklijke Marechaussee niet de instantie was die de gegevens er in had gezet en de Koninklijke Marechaussee deze er dus ook niet uit kon halen. De Koninklijke Marechaussee heeft hem verwezen naar twee relevante politiekorpsen om daar het verzoek in te dienen. Hieruit blijkt dat verzoeker wel heeft geprobeerd om zijn gegevens te laten verwijderen, maar dat hem dit zelf niet lukte. Dit is een voorbeeld van ketenproblematiek binnen de overheid waarvan een burger niet het slachtoffer mag worden.
36
Uiteindelijk heeft een goedwillende medewerker van het arrondissementsparket zich eind 2007 in verzoekers zaak verdiept en contact opgenomen met de politie Amsterdam. Daardoor is het bestand grotendeels geschoond. Ook het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft geleid tot het verder schonen van de onjuiste gegevens over verzoeker.
37
Op 14 maart 2007 is een wetvoorstel identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen ingediend (zie Achtergrond onder 1.). De minister heeft bij de indiening van dit wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangegeven dat verdachten en veroordeelden hun identiteit dan niet meer kunnen verhullen en zich ook niet langer achter de identiteit van een ander kunnen verschuilen. Daartoe wordt het gebruik van vingerafdrukken en foto's om de identiteit van verdachten en veroordeelden vast te stellen, verruimd en de identificatieplicht uitgebreid. Deze maatregelen volgen op onderzoeken van het Ministerie van Justitie waarin problemen werden geconstateerd bij de vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden. De oorzaken hiervan waren onder meer verschrijvingen en het gebruik van andere (fictieve) namen. Verschrijvingen kunnen worden voorkomen door alertheid en zorgvuldigheid bij de vaststelling van de identiteit, en door het gebruik van apparatuur om gegevens geautomatiseerd over te nemen vanuit identiteitsdocumenten. De voorgestelde nieuwe maatregelen beogen ook bewuste misleiding van politie en justitie te voorkomen. Volgens het wetsvoorstel zullen direct bij de aanhouding van een verdachte digitaal foto's en vingerafdrukken worden vastgelegd. Het gaat dan om personen die worden verdacht van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Maar ook als bij een verdachte voorlopige hechtenis niet aan de orde is, mogen van hem foto's en vingerafdrukken worden genomen als er twijfels zijn over zijn identiteit.
38
Verder komt er een zogeheten strafrechtsketennummer voor de gehele strafrechtsketen. Alle partijen uit de strafrechtsketen zijn verplicht dit nummer te gebruiken als ze informatie uitwisselen. Het SKN zorgt ervoor dat gegevens van een verdachte of veroordeelde eenvoudiger en meer trefzeker kunnen worden opgezocht en uitgewisseld tussen partijen die deel uitmaken van de strafrechtsketen. Ieder SKN wordt één keer toegekend en behoort bij één persoon.
39
De Nationale ombudsman is van oordeel dat dit een stap in de goede richting is. Het zwakke punt blijft echter ook in deze regeling dat de politie op straat niet goed kan controleren of iemand een valse naam opgeeft. En binnen deze regeling is het nog steeds niet mogelijk de identiteit van een verdachte te controleren met behulp van vingerafdrukken als er geen inverzekeringstelling mogelijk is en er ook overigens geen twijfel is aan de opgegeven identiteitsgegevens.
40
Ondanks alle inspanningen die er op het ogenblik zijn om te komen tot een eenduidige vaststelling van de identiteit van een verdachte binnen de strafrechtsketen zal het in een samenleving die steeds meer gedigitaliseerd raakt blijven voorkomen dat mensen zich met kwade opzet uitgeven voor een ander en dat dit door de koppeling van bestanden grote gevolgen kan hebben voor de burger die hiervan het slachtoffer is. Dit beperkt zich niet tot het strafrecht. Ook op andere terreinen, zoals op het gebied van sociale voorzieningen, doet zich dit probleem prominent voor. De Nationale ombudsman is geschrokken van de moeite die het verzoeker en de onderzoekers van de Nationale ombudsman heeft gekost om inzage te krijgen in de gegevens, die verspreid zijn over vele computersystemen en vele instanties. Ook het herstellen van evidente onjuistheden hierin levert vele problemen op. Zonder afbreuk te willen doen aan de noodzaak tot een gedegen administratie van gegevens over verdachten, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de overheid de burger dient te helpen om eventuele problemen als van verzoeker op te lossen.
41
Hiermee is het belang aangetoond voor het instellen van één centrale instantie (één ‘loket’) waar slachtoffers van identiteitsfraude terecht kunnen. Het is immers voor een burger onmogelijk om wijs te worden uit de wirwar van informatiesystemen waarin hij vermeld staat. Tevens stuit het op grote praktische bezwaren om de verschillende instanties hierover apart aan te schrijven. Bij verzoeker is het bovendien een langlopende identiteitsfraude, wat hem er toe zou noodzaken deze exercitie ieder jaar te herhalen. De centrale instantie zou dan kunnen fungeren als verbinding tussen de individuele burger en de verschillende instanties met hun bijbehorende databestanden en regelgeving.
42
Daarom neemt de Nationale ombudsman met instemming kennis van het voornemen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie gezamenlijk om een centraal meldpunt identiteitsfraude op te richten, en dat de uiteindelijke doelstelling van dit meldpunt is dat slachtoffers zich bij één instantie kunnen melden. Hij merkt hierbij op dat het van groot belang is dat deze slachtoffers klantvriendelijk en adequaat worden behandeld. Het valt namelijk op dat verzoeker veel moeite heeft moeten doen om informatie te achterhalen en dat de verschillende instanties, een enkele uitzondering daargelaten, niet behulpzaam zijn geweest. De verschillende instanties hebben verzoeker niet uit eigen beweging willen helpen, maar hebben naar elkaar verwezen. Evenmin hebben zij hem excuses aangeboden. De Nationale ombudsman zal de voortgang van de ontwikkeling van dit meldpunt dan ook met grote aandacht volgen. Hij verneemt graag hoe in de toekomst op gecoördineerde wijze onjuiste registraties verwijderd kunnen worden, en ook op welke wijze slachtoffers zullen worden gecompenseerd.
43
Verzoekers verwijt dat de verschillende instanties (politie en justitie en de Koninklijke Marechaussee) wisten dan wel behoorden te weten dat niet hij maar C. die feiten heeft gepleegd, is zonder meer terecht. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat zijn goede naam is geschaad. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat verzoeker hiervan ernstige gevolgen heeft ondervonden op financieel, sociaal, geestelijk en fysiek gebied. Ook op zijn gezin zal dit zijn weerslag hebben gehad. Het is van belang dat zijn goede naam wordt hersteld en dat hij wordt gecompenseerd voor het leed dat hij heeft ondergaan.
Slotbeschouwing
‘Kafka’ en Kafkaësk zijn typeringen voor de ellendige positie van iemand die vanwege onbekende beschuldigingen persoonlijk en maatschappelijk ernstig in de problemen komt. Het woord Kafka wordt vaak gebruikt om het optreden van de overheid te kenschetsen en daarmee is het een cliché aan het worden. In dit onderzoek over de ernstige gevolgen van een jaren durende identiteitsfraude is de verwijzing naar Kafka echter volledig op zijn plaats.
Verzoeker is een Nederlandse ondernemer van Surinaamse afkomst die ten onrechte bij veel overheidsinstanties te boek staat als een harddrugscrimineel. De reden hiervan is identiteitsfraude: een verslaafde aan verdovende middelen geeft zich met regelmaat uit voor verzoeker. De overheid slaagt er niet in om de negatieve en zeer belastende registraties op naam van verzoeker op de juiste naam, namelijk die van de echte dader te zetten. Daarom is het niet alleen zo dat verzoeker maatschappelijk gezien belaagd wordt door deze man, maar ook dat de overheid er niet in slaagt om verzoekers naam in de vele registraties vrij van criminele blaam te houden.
Verzoeker heeft op deze wijze ten onrechte een strafblad met 43 criminele antecedenten — veelal harddrugsgerelateerd —aangemeten gekregen, verzoeker heeft een gevarenclassificatiecode 2 (harddrugsgebruiker) in zijn personalia staan en hij is gesignaleerd als ongewenst vreemdeling.
In 2003 wordt verzoeker in aanwezigheid van zijn 7 en 13 jarige kinderen geconfronteerd met een huiszoeking door de FIOD vanwege witwassen van drugsgeld. Daarna voelt hij zich door de buurt met de nek aangekeken en genoodzaakt om te verhuizen. De in beslaggenomen administratie waarmee verzoeker zijn onschuld kan bewijzen krijgt hij pas terug nadat hij met een kort geding gedreigd heeft. Verzoeker heeft problemen met reizen, omdat hij als crimineel geregistreerd staat. Hij heeft ook steeds veel moeite om de verschillende overheidsinstanties uit te leggen dat hij niet de crimineel is waarvoor hij gehouden wordt. Als hij op Schiphol op een parkeerplaats in de auto de krant zit te lezen, wordt hem gevraagd zich te legitimeren, en na een woordenwisseling wordt hij aangehouden en geboeid afgevoerd.
Verzoeker concludeert dat in de afgelopen 13 jaar het Nederlandse justitiële apparaat niet zorgvuldig en naar willekeur met zijn belangen is omgesprongen. Hij geeft aan dat een officier van justitie vindt dat het een oplossing is als verzoeker maar een andere identiteit aanneemt.
Zijn persoonlijke levenssfeer is op een ernstige manier geschonden waardoor hij geen normaal leven kon leiden. Het opschonen van de verschillende informatiesystemen bleek buitengewoon moeizaam en pas tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman kwam hier enig schot in. Verzoeker heeft met zijn gezin ernstig moeten lijden onder het falende registratiesysteem van de overheid. Zijn naam moet alsnog gezuiverd en hem moet compensatie geboden worden voor het leed dat hij heeft moeten ondergaan.
De Nationale ombudsman neemt met instemming kennis van het voornemen om medio november 2008 een centraal meldpunt in te stellen waar slachtoffers van identiteitsfraude terecht kunnen. De Nationale ombudsman verneemt graag op welke wijze in de toekomst op gecoördineerde wijze onjuiste registraties verwijderd kunnen worden.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, het arrondissementsparket te Amsterdam en de Koninklijke Marechaussee te Schiphol, is gegrond wegens strijd met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Aanbeveling
De Nationale ombudsman geeft de minister van Justitie in overweging om met verzoeker aan tafel te gaan zitten om zich volwaardig te verontschuldigen, en hem te compenseren voor het leed dat hij heeft ondergaan.
Instemming
Met instemming is kennis genomen van het voornemen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie gezamenlijk om een centraal meldpunt identiteitsfraude op te richten. De Nationale ombudsman wenst graag op de hoogte te worden gehouden van de verdere uitvoering hiervan. Hij verneemt graag hoe in de toekomst op gecoördineerde wijze onjuiste registraties verwijderd kunnen worden, en ook op welke wijze slachtoffers zullen worden gecompenseerd.