Nationale ombudsman, 15-05-2007, nr. 2007/092
ECLI:NL:XX:2007:BB1516
- Instantie
Nationale ombudsman
- Datum
15-05-2007
- Zaaknummer
2007/092
- LJN
BB1516
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:XX:2007:BB1516, Uitspraak, Nationale ombudsman, 15‑05‑2007
Uitspraak 15‑05‑2007
Klacht
Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) in de brief van 13 februari 2006 heeft aangegeven dat zijn klacht dat de initiële beschikking een onjuiste verzenddatum vermeldt terecht is doch tegelijkertijd de handelwijze van het CJIB in dezelfde brief behoorlijk acht.
Achtergrond
1. Algemene wet bestuursrecht
1.2
‘1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit, inhoudende de goedkeuring van dat besluit, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is.’
1.3
‘1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.’
2. Artikel 6 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
‘1. Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht. Indien niet kan worden vastgesteld in welk arrondissement de gedraging is verricht, kan beroep worden ingesteld bij de officier van justitie in het arrondissement van de woonplaats van de betrokkene.
2. Onverminderd artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het beroepschrift de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboortejaar van degene die het beroep heeft ingesteld, en het nummer van zijn giro- of bankrekening, indien hij die heeft.’
Onderzoek
Op 23 februari 2006 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van K. te W., met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de minister een specifieke vraag gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
- 1.
Verzoekschrift van 22 februari 2006, met als bijlage de brief van het CJIB van 13 februari 2006 en de brief van verzoeker van 13 januari 2006.
- 2.
Standpunt van de minister van Justitie van 28 april 2006, met als bijlage reactie van het CJIB van 18 april 2006.
- 3.
Brief van verzoeker van 19 mei 2006.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
Beoordeling en conclusie
Algemeen
1
Verzoeker ontving op 11 januari 2006 in verband met een verkeersovertreding een beschikking van het CJIB. Op deze beschikking stond als verzenddatum 13 januari 2006 vermeld.
2
Verzoeker diende op 13 januari 2006 een klacht in bij het CJIB. Hij klaagde erover dat op de beschikking als verzenddatum 13 januari 2006 stond vermeld terwijl hij de beschikking op 11 januari 2006 had ontvangen. De datum van verzending kwam niet overeen met de feitelijke verzenddatum.
3
Op 13 februari 2006 achtte het CJIB de klacht niet gegrond. Het CJIB overwoog onder meer dat het inderdaad zo is dat op de beschikking een onjuiste verzenddatum stond vermeld. Het CJIB hanteert echter een manier van aanmaken van beschikkingen waarbij sprake is van postdatering. Het maakt gebruik van de diensten van een printermailservicebedrijf voor de vervaardiging en aanbieding ter verzending van poststukken. Op elektronische wijze worden dagelijks gegevens verstrekt vanuit het geautomatiseerde systeem van het CJIB aan het printermailservicebedrijf. Het aanmaken, uitdraaien op papier, voegen in een enveloppe en aanbieden aan TPG Post geschiedt ook door middel van een geautomatiseerd systeem. Het CJIB geeft de verzenddatum mee. De logistiek bij het printermailservicebedrijf is zodanig ingericht, dat de documenten vóór de verzenddatum aan TPG Post worden aangeboden. De interne kwaliteitscontrole bij het printermailservicebedrijf ligt, aldus het CJIB, op een hoog niveau. Zo vindt een vergelijking plaats van het totale aantal aan TPG Post BV aangeboden stukken en het totale aantal door het CJIB aangeleverde zaken. Gecontroleerd wordt of hetzelfde aantal documenten wordt uitgeprint als dat aan TPG Post wordt aangeboden. Gelet op de inrichting van het aanmaak- en verzendproces is de kans op fouten nagenoeg uitgesloten. Als gevolg van de postdatering kan de verzenddatum op de beschikking na de daadwerkelijk verzenddatum liggen. Het CJIB is van mening dat de Algemene wet bestuursrecht geen juridische beperkingen geeft aan deze handelwijze. Verder kon de verzenddatum op de beschikking niet in het nadeel van verzoeker werken. Voor de berekening van de termijnen geldt immers de verzenddatum op de betreffende beschikking. De beroepstermijn vangt aan op de dag van de verzenddatum. Op deze wijze wordt, rekening houdend met de tijd dat een beschikking onderweg is, de betrokkene in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van de mogelijkheid om binnen de wettelijke termijn beroep in te stellen bij de officier van justitie.
I. Ten aanzien van de klacht
4
Verzoeker was niet tevreden met het antwoord van het CJIB en wendde zich vervolgens tot de Nationale ombudsman. Volgens verzoeker vloeien de termijnen van bezwaar en beroep volgens vaste jurisprudentie van de bestuursrechter direct voort uit de wet en kan een bestuursorgaan daarop geen invloed uitoefenen. De werkelijke verzenddatum is, aldus verzoeker, bepalend voor het begin en einde van de beroepstermijn. Het staat het bestuursorgaan niet vrij om een daarvan afwijkende datum te vermelden. Verder stelt verzoeker zich op het standpunt dat er verder geen rechtvaardiging kan worden gevonden voor het opzettelijk doen van een onjuiste vermelding. Te meer nu deze vermelding als bewijs dient. Mogelijk kan, aldus verzoeker, het CJIB een andere term verzinnen in plaats van de term verzenddatum.
5
De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond.
De minister stelt voorop dat verzoeker terecht stelt dat de verzenddatum die is vermeld op de initiële beschikking niet gelijk is aan de feitelijke verzenddatum. De verzenddatum zoals op de initiële beschikking staat vermeld, kan na de daadwerkelijke verzenddatum liggen. Het CJIB heeft namelijk gekozen om bij het verzenden van de initiële beschikking gebruik te maken van postdatering. Het CJIB heeft hiervoor gekozen omdat niet kan worden gegarandeerd dat alle poststukken binnen een dag door TPG Post worden bezorgd. Indien de bezorging meer dan één dag in beslag neemt, en de verzenddatum op de initiële beschikking gelijk zou zijn aan de feitelijke verzenddatum, kan verzoeker niet worden geschaad in zijn belangen. Door de verzenddatum op de initiële beschikking enkele dagen na de feitelijke verzenddatum te plaatsen, wordt gegarandeerd dat verzoeker gebruik kan maken van de maximale termijn om beroep in te stellen. De postdatering is, aldus de minister, derhalve altijd in het voordeel van verzoeker. Verder merkt de minister op dat de beroepstermijn aanvangt op de dag na de verzenddatum. De juridische betekenis van de verzenddatum wordt aan betrokkenen op de achterzijde van de initiële beschikking helder en volledig toegelicht. Op de achterzijde van de beschikking wordt het volgende vermeld: ‘Bent u het met de aan de voorzijde vermelde beschikking niet eens dan kunt u schriftelijk beroep instellen bij de officier van justitie. Dit dient te gebeuren binnen de beroepstermijn. De beroepstermijn bedraagt zes weken en begint te lopen op de dag na de verzenddatum van de beschikking.’ De minister is van mening dat het CJIB met deze tekst voldoet aan het vereiste van artikel 6:8 Awb.
6
De Nationale ombudsman stelt het volgende vast.
Verzoeker heeft per gewone post op 11 januari 2006 een beschikking van het CJIB ontvangen. Hij kreeg deze beschikking naar aanleiding van een verkeersovertreding. Tegen deze beslissing kan een belanghebbende op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in administratief beroep gaan bij de officier van justitie. (Zie Achtergrond, onder 2.). Op een dergelijke beschikking staat dat dit dient te gebeuren binnen de beroepstermijn en dat de beroepstermijn zes weken bedraagt. Verder wordt een betrokkene erop geattendeerd dat de beroepstermijn begint te lopen op de dag na de verzenddatum van de beschikking.
II. Beoordeling
7
Het redelijkheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is.
8
Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Volgens artikel 6:8 lid 1 Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6, eerste lid, WAHV en het in de artikelen 6:7 en 6:8 Awb bepaalde dient het beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking door het CJIB aan betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt art. 6:9 Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. (Zie Achtergrond, onder 1.)
9
Op de beschikking staat vermeld als verzenddatum 13 januari 2006. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de beschikking al op 11 januari 2006 per post heeft ontvangen, doch dat dit logischerwijs niet strookt met de verzenddatum van 13 januari 2006, zoals op de beschikking is aangegeven. De Nationale ombudsman merkt hier op dat vastgesteld kan worden dat hiermee de waarheid geweld wordt aangedaan.
10
In dit geval dient echter het belang van een zo zuiver mogelijke weergave van de feitelijke verzenddatum te worden afgewogen tegen het belang van de betrokkene om over de volledige beroepstermijn te beschikken.
11
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het belang van de betrokkene om gedurende de volledige termijn van zes weken in beroep te kunnen gaan tegen het besluit, prevaleert boven het belang om de vermelde verzenddatum overeen te laten komen met de feitelijke verzenddatum. De Nationale ombudsman neemt bij de weging van twee belangen mee dat een betrokkene geen nadeel doch juist voordeel ondervindt indien een latere — fictieve — datum wordt gebruikt. Het CJIB heeft er kennelijk bewust voor gekozen om de verzenddatum te postdateren zodat in het geval de verzending enige vertraging ondervindt, de betrokkene alsnog de beschikking krijgt over de volledige beroepstermijn. De Nationale ombudsman is om die reden van oordeel dat het CJIB in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, die wordt toegekend aan de minister van Justitie, is niet gegrond.