Hof Leeuwarden, 28-02-2012, nr. 200.083.882/01
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV7291
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
28-02-2012
- Magistraten
Mrs. M.W. Zandbergen, L. Janse, I. Tubben
- Zaaknummer
200.083.882/01
- LJN
BV7291
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BV7291, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 28‑02‑2012
Uitspraak 28‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Koopwoning. Korte termijn voor het inroepen van financieringsvoorbehoud levert geen grond op voor matiging van de contractuele boete.
Mrs. M.W. Zandbergen, L. Janse, I. Tubben
Partij(en)
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
- 1.
[appellant 1],
wonende te [woonplaats],
toevoeging,
- 2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. R. Raap, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. F.H. Kappelhof, kantoorhoudende te Delfzijl.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 2 december 2009 en17 november 2010 door de rechtbank Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 februari 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 17 november 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 22 maart 2011.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
‘dat het Uw Gerechtshof behage:
- 1.
te vernietigen het vonnis van beroep;
- 2.
opnieuw rechtdoende, alsnog te beslissen dat de vordering van geïntimeerde wordt afgewezen, voor zover deze meer bedraagt dan € 7.125,--;
- 3.
om geïntimeerde te veroordelen om al hetgeen appellanten ter uitvoering van het bestreden vonnis aan geïntimeerde hebben voldaan aan appellanten terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
- 4.
geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties;
een en ander uitvoerbaar bij voorraad.’
[appellanten] hebben een memorie van grieven genomen.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
‘bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Groningen sector Civiel d.d. 17 november 2010 rolnummer 112999 / HA ZA 09-863, zo nodig met aanvulling dan wel verbetering van gronden te bekrachtigen, althans appellanten niet ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans om haar vorderingen af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, althans een beslissing te nemen als U in goede Justitie mag vermenen te behoren, met veroordeling van appellanten in de kosten van het geding in beide instanties.’
Ten slotte heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1.
Omtrent de door de rechtbank onder 2 vastgestelde feiten bestaat tussen partijen geen geschil, behoudens omtrent de vaststelling waartegen grief 1 is gericht, zodat het hof ook in hoger beroep van die feiten zal uitgaan, met inachtneming van hetgeen hierna met betrekking tot grief 1 zal worden overwogen.
2.
Grief 1 houdt in dat de rechtbank ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat [appellanten] er bij het sluiten van de koopovereenkomst van uitgingen dat zij geen financiering door middel van een hypothecaire lening bij een bank nodig hadden, omdat financiering vanuit de familie mogelijk zou zijn. [appellanten] stellen dat zij wel hebben gezegd dat zij de financiering zouden trachten te regelen via de vader van [appellant 1], maar dat zij niet hebben gezegd geen financiering via een bank nodig te hebben. Voorts stellen [appellanten] dat de makelaar van [geïntimeerde] hen er niet op heeft gewezen dat de termijn waarbinnen [appellanten] de koopovereenkomst konden ontbinden minder dan twee weken bedroeg vanwege hun uitlatingen over de wijze van financiering.
3.
In zijn antwoord op deze grief stelt [geïntimeerde] dat [appellanten] wel degelijk hebben gezegd dat zij geen financiering via een bank nodig hadden, omdat financiering vanuit de familie mogelijk zou zijn. Voorts betwist [geïntimeerde] dat zijn makelaar geen melding van de termijn voor ontbinding heeft gemaakt. [geïntimeerde] stelt dat deze termijn op uitdrukkelijk verzoek van partijen, waaronder [appellanten], in de overeenkomst terecht is gekomen, en dat beide partijen vooraf conceptcontracten hebben ontvangen en na bestudering daarvan de overeenkomst hebben ondertekend.
4.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor zover de grief impliceert dat [appellanten] bij het aangaan van de koopovereenkomst geen 100% zekerheid hadden over de mogelijkheid van financiering vanuit de familie, zal het hof de betreffende vaststelling door de rechtbank in die zin aanpassen dat de kopers er bij het sluiten van de koopovereenkomst van uitgingen dat mogelijk financiering vanuit de familie kon worden verkregen.
5.
Hoewel de grief deels doel treft, kan dat niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Daarom faalt de grief.
6.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, staat in deze zaak het volgende vast.
6.1
Partijen hebben op 15 juni 2009 een koopovereenkomst gesloten: [appellanten] kochten van [geïntimeerde] voor € 142.500,- het woonhuis [adres].
6.2
De kopers gingen er bij het sluiten van de koopovereenkomst van uit dat mogelijk financiering vanuit de familie kon worden verkregen.
6.3
In het op 18 juni 2009 door partijen ondertekende contract is onder meer opgenomen:
- —
dat tot zekerheid van nakoming door kopers van hun verplichtingen, zij uiterlijk op 13 juli 2009 een bankgarantie moeten stellen, of onder de notaris een waarborgsom moeten deponeren, voor een bedrag van € 14.250,-;
- —
dat beide kopers hoofdelijk aansprakelijk zijn;
- —
dat als een van partijen, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van een verplichting, de andere partij de overeenkomst kan ontbinden;
- —
dat bij ontbinding op grond van toerekenbare tekortkoming de nalatige partij een boete verschuldigd is van € 14.250,-;
- —
dat de overeenkomst door de kopers kan worden ontbonden indien uiterlijk op 29 juni 2009 financiering door middel van een hypothecaire geldlening niet mogelijk is gebleken, ondanks inspanningen daartoe, wat moet blijken uit documentatie;
- —
dat de akte van levering gepasseerd zal worden op 7 september 2009 of zoveel eerder of later als partijen tezamen nader overeenkomen.
6.4
[appellanten] zijn er niet in geslaagd binnen de familie fondsen te vinden om de aankoop te financieren.
6.5
Op 9 juli 2009 heeft de hypotheekadviseur van [appellanten] aan de makelaar van de verkoper schriftelijk doen weten dat de aanvraag voor een hypotheek werd afgewezen op grond van een BKR-registratie.
6.6
[appellanten] hebben [geïntimeerde] bericht dat zij de koopovereenkomst willen ontbinden.
6.7
[appellanten] hebben vóór 13 juli 2009 geen bankgarantie gesteld of notarisdepot verricht. Op 15 juli 2009 zijn [appellanten] ter zake in gebreke gesteld, onder het stellen van een termijn tot 23 juli 2009. Ook binnen die termijn is de verplichting niet nagekomen, waarna [geïntimeerde] de koopovereenkomst bij schrijven van 28 juli 2009 buitengerechtelijk heeft ontbonden.
6.8
Op 31 augustus 2009 is, na verkregen toestemming van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag gelegd onder [appellanten]
Het geschil
7.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[geïntimeerde] vordert op grond van art. 10 van de koopovereenkomst veroordeling van [appellanten] tot betaling van een boete ad € 14.250,-, zijnde 10% van de koopsom, wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. [appellanten] beroepen zich op matiging van de boete ex art. 6:94 BW. In eerste aanleg verzoeken zij matiging tot een bedrag van € 3.000,-, in hoger beroep — blijkens het petitum van de appeldagvaarding — tot een bedrag van € 7.125,- . De rechtbank heeft het beroep op matiging afgewezen en het gevorderde bedrag van € 14.250,- alsmede de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 925,- integraal toegewezen.
8.
Grief 2 is gericht tegen rechtsoverweging 5.2 van het bestreden vonnis, luidende: ‘Er bestaat voor [appellant 1] en [appellant 2] niet de verontschuldiging dat zij maar zo'n korte periode hadden om de financiering ‘ rond’ te krijgen. Het moge zo zijn dat de makelaar van [geïntimeerde] deze termijn heeft voorgesteld, maar vaststaat dat [appellant 1] en [appellant 2] die termijn vervolgens welbewust hebben aanvaard. Als zij die korte termijn hebben geaccepteerd omdat zij er stellig van overtuigd waren dat de vader van [appellant 1] geld ter beschikking zou stellen, is dat een vergissing waar zij bezwaarlijk de andere partij de dupe kunnen laten worden.’
De toelichting bij deze grief komt erop neer dat [appellanten] de (huns inziens ongebruikelijk korte) termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud (donderdag 18 juni tot en met maandag 29 juni 2009) uit het oog zijn verloren, nu de uiterste datum voor het stellen van een bankgarantie/het verrichten van een notarisdepot op een later gelegen datum was gesteld.
9.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangezien [appellanten] niet betwisten dat zij de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud hebben aanvaard, komt de omstandigheid dat zij die termijn ‘uit het oog zijn verloren’ (zie ook de verklaring van [appellant 1] tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg) voor eigen rekening. Hieraan doet niet af dat de makelaar van [geïntimeerde] hen mogelijk niet op deze (korte) termijn heeft gewezen. Dat is onder meer niet het geval, omdat [appellanten] er zelf voor hebben gekozen om zich niet door een makelaar te laten bijstaan. [appellanten] hadden om een verlenging van de onderhavige termijn kunnen vragen toen zij erachter kwamen dat financiering vanuit de familie niet mogelijk was. Gesteld noch gebleken is dat zij dat hebben gedaan. In hoeverre de korte termijn voor het doen van een beroep op het financieringsvoorbehoud een rol speelt bij het toepassen van de matigingsbevoegdheid ex art. 6:94 BW, komt hierna aan de orde.
10.
Grief 2 faalt.
11.
Grief 3 is gericht tegen hetgeen de rechtbank onder 5.3. overweegt:
‘ (…) Dit laatste [dat zonder matiging een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat op tafel zou liggen; toev. hof] is niet het geval te achten.
Niet gebleken is dat [geïntimeerde] rijker is geworden van de eerste en het sluiten van de tweede overeenkomst; aannemelijk is dat [geïntimeerde] substantiële werkzaamheden heeft verricht om de kansen op verkoop te verhogen. En in ieder geval is de levering in de tijd uitgesteld, met extra (rente)kosten als gevolg.’
In dit verband beroepen [appellanten] zich op een wanverhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, alsmede op de extreem korte termijn voor het doen van een beroep op de financieringsclausule.
12.
Het hof stelt het volgende voorop. De in de bepaling van art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (HR 27 april 2007, LJN: AZ6638).
13.
Wat betreft de werkelijke schade heeft [geïntimeerde] aangevoerd, dat hij drie weken in de woning werkzaam is geweest voordat deze uiteindelijk verkocht werd. Hij stelt dat hij hiervoor kosten heeft moeten maken van ongeveer € 4.500,-, welke kosten mede omvatten de eigen werkzaamheden ([geïntimeerde] heeft een klussenbedrijf). Voorts stelt hij dat schade heeft geleden in de vorm van renteverlies, aangezien de woning pas drie maanden later verkocht werd dan aanvankelijk de bedoeling was. Hier staat tegenover dat [geïntimeerde] de woning voor € 2.500,- méér dan de met [appellanten] overeengekomen koopprijs aan een derde heeft verkocht.
14.
[appellanten] betwisten dat [geïntimeerde] drie weken werkzaamheden in de woning heeft verricht. Voor zover [geïntimeerde] deze werkzaamheden zelf heeft verricht, had hij dit volgens [appellanten] in de boekhouding van zijn klussenbedrijf moeten verantwoorden en moeten aantonen. Het renteverlies is beperkt tot een periode van ruim vijf weken, nu de woning op 14 oktober 2009 alsnog verkocht en geleverd is aan een derde, terwijl de tussen partijen overeengekomen leveringsdatum 7 september 2009 was. [appellanten] schatten het geleden renteverlies op € 600,- netto. Per saldo is niet aangetoond dat [geïntimeerde], ook rekening houdende met enige werkzaamheden, meer dan € 1.000,- á € 2.000,- daadwerkelijke schade heeft geleden, aldus [appellanten]
15.
Het hof overweegt het volgende.
Het onderhavige boetebeding is een gebruikelijk beding in koopovereenkomsten betreffende woningen. Enerzijds fungeert dit beding als prikkel tot nakoming van de contractuele bepalingen, anderzijds fixeert dit beding de schadevergoeding voor het geval dat een of meer contractuele bepalingen toerekenbaar niet worden nagekomen. Ook de hoogte van de boete, 10% van de koopsom, is gebruikelijk.
Voor zover de hoogte van het boetebedrag en de daadwerkelijk door [geïntimeerde] geleden schade al zoveel uiteenlopen als [appellanten] stellen (in de optiek van [appellanten] bedraagt de schade hooguit € 1.000,- á € 2.000,-), leidt onverkorte toepassing van het boetebeding, mede gelet op de strekking van het beding en de aard van de tekortkoming, niet tot een zodanig buitensporig resultaat dat de billijkheid klaarblijkelijk eist dat de bedongen boete wordt gematigd. Ook de door [appellanten] gestelde bijkomende omstandigheid, te weten de korte termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud, noopt niet tot matiging van de boete. [appellanten] hebben deze (korte) termijn aanvaard. Dat zij deze termijn ‘uit het oog zijn verloren’ is een omstandigheid die voor hun rekening komt. Ook anderszins zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die grond geven voor matiging.
16.
Grief 3 faalt. De grieven 4 en 5 missen zelfstandige betekenis en falen evenzeer.
De slotsom
17.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 17 november 2010 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 894,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, L. Janse en I. Tubben en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 februari 2012 in bijzijn van de griffier.