Rb. Den Haag, 16-05-2013, nr. SGR 12/11543
ECLI:NL:RBDHA:2013:7429
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
16-05-2013
- Zaaknummer
SGR 12/11543
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:7429, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 16‑05‑2013; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969; art. VIIId Wet werken aan winst
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2013/17.6
Uitspraak 16‑05‑2013
Inhoudsindicatie
In 2004 heeft X 4,7% van de beursgenoteerde aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van Y (het belang) verworven. Op dit belang was de deelnemingsvrijstelling van toepassing. Eind 2006 is het belang in waarde gestegen. Eind 2009 is het belang aanzienlijk in waarde gedaald. In 2010 heeft X het belang verkocht voor een lager bedrag dan het door haar betaalde bedrag, maar voor een hoger bedrag dan de waarde eind 2009. Verweerder heeft ter zake van de verkoop een winst in aanmerking genomen. Namelijk het (positieve) verschil tussen de waarde per verkoopdatum en de waarde per eind 2009. In geschil is de omvang van het met het met de verkoop van het belang behaalde resultaat en de vraag of daarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. X stelt dat er geen sprake van winst is. Rechtbank Den Haag oordeelt dat per 1 januari 2010 het deelnemingsregime niet meer van toepassing is. Verweerder heeft, gelet op BNB 1997/101, terecht een belastbare winst in aanmerking genomen. Er is geen sprake van een aflopende deelneming. Het beroep is ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/11543
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2013 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond[te P], verweerder.
Procesverloop
Bij de vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting voor 2010, is het voor dat jaar geleden verlies vastgesteld op € 5.474.097.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht is het bezwaar aangemerkt als beroepschrift.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 te Den Haag.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde bijgestaan door [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D] en [E].
Eiseres en verweerder hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
Overwegingen
Feiten
1.
Op 12 oktober 2004 heeft eiseres 4,7% van de beursgenoteerde aandelen in het nominaal gestorte kapitaal van [Y] Inc. (het belang), verworven voor € 35.225.872. Op 31 december 2006 had het belang een waarde van € 39.179.716 en op 31 december 2009 een waarde van € 14.131.514. Eiseres heeft het belang in 2010 in tranches verkocht voor in totaal € 22.378.643.
2.
Op het belang was tot 2007 de deelnemingsvrijstelling van toepassing omdat sprake was van een zogenoemde gelijkgestelde deelneming op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), zoals dit artikel luidde tot 2007.
3.
In haar aanvullende aangifte heeft eiseres conform het standpunt van verweerder ter zake van de verkoop van het belang een niet vrijgesteld resultaat van € 8.247.129 in aanmerking genomen. Verweerder heeft conform die aanvullende aangifte de aanslag en de verliesbeschikking vastgesteld.
Geschil4. In geschil is de omvang van het met het met de verkoop van het belang behaalde resultaat en de vraag of daarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is.
5.
Eiseres neemt primair het standpunt in dat het overgangsrecht (zie onder 9) niet op haar van toepassing is. Subsidiair luidt het standpunt van eiseres dat na 31 december 2009 de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is en evenmin sprake is van compartimentering, waardoor een aftrekbaar verlies is ontstaan. Meer subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing blijft op grond van artikel 13, zestiende lid, van de Wet. Nog meer subsidiair doet eiseres een beroep op redelijke wetstoepassing.
6.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vaststelling van het verlies voor het onderhavige jaar op respectievelijk € 30.522.299 (primair standpunt), € 26.568.455 (subsidiair standpunt) en € 13.721.226 (meer subsidiair standpunt).
7.
Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd betwist en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
8.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Overgangsrecht gelijkgestelde deelneming
9.
Artikel VIIId van de Wet werken aan winst (het overgangsrecht) luidt:
“Ingeval de belastingplichtige een belang bezit dat geen deelneming is maar waarop tot en met 31 december 2006 bij hem de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 , zoals dat artikel toen luidde, wel van toepassing was omdat dat bezit ingevolge artikel 13, derde lid, laatste volzin, met een deelneming werd gelijkgesteld, wordt tot 1 januari 2010 dat belang gelijkgesteld met een deelneming als waarvan sprake is in artikel 13, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat artikel luidt met ingang van 1 januari 2007.”
10.
In de parlementaire geschiedenis is het overgangsrecht als volgt toegelicht:
“4. Deelnemingsvrijstelling
(…) In de derde plaats wordt er een overgangsregeling getroffen voor gelijkgestelde deelnemingen. Deze overgangsregeling houdt in dat voor aandelenbelangen die op 31 december 2006 als gelijkgestelde deelneming zijn aangemerkt, nog maximaal drie jaar de deelnemingsvrijstelling blijft gelden.
(…)
Onderdeel IV
Artikel VIIId bevat overgangsrecht. Dit artikel regelt dat de deelnemingsvrijstelling nog maximaal 3 jaar van toepassing blijft op belangen van minder dan 5% die volgens de huidige regeling zijn gelijkgesteld met een deelneming omdat het aanhouden van het belang in de lijn ligt van de normale uitoefening van de door de belastingplichtige gedreven onderneming of omdat met de verwerving het algemene belang gediend is geweest. Ondernemingen hebben hierdoor nog 3 jaar de tijd om hun bezit aan te passen aan het nieuwe deelnemingsregime.”
Tweede Nota van wijziging, Kamerstukken II 2006/07, 30 572, nr. 12, blz. 6 en 15
11.
Het primaire standpunt van eiseres dat het overgangsrecht niet op het belang van toepassing is, kan als zodanig niet aan de orde komen in het onderhavige geschil, nu dit geschil zich beperkt tot het jaar 2010 en het overgangsrecht betrekking had op de jaren 2007, 2008 en 2009. Voor die jaren neemt de rechtbank, gegeven het primaire standpunt van eiseres, als uitgangspunt dat de aanslagen vennootschapsbelasting conform het overgangs–recht zijn vastgesteld. De vraag of de deelnemingsvrijstelling in 2010 nog op het belang van toepassing is, beantwoordt de rechtbank negatief, omdat gezien de duidelijke wettekst en de toelichting, als opgenomen onder 9 en 10, het overgangsrecht beperkt is tot 1 januari 2010.
Omvang van het resultaat
12.
Vast staat dat op 31 december 2009 het belang een waarde had van € 14.131.514.
Gegeven het oordeel onder 11 is vanaf 1 januari 2010 het deelnemingsregime niet meer van toepassing op het belang. Gelet hierop heeft verweerder het in de heffing begrepen verkoopresultaat op juiste wijze berekend nu hij daarbij is uitgegaan van de boekwaarde per 31 december 2009. Het is namelijk in overeenstemming met de strekking van de deelnemingsvrijstelling om, indien de desbetreffende aandelen hun status van deelneming verliezen – in dit geval op 31 december 2009 – , de nadien behaalde winst te berekenen uitgaande van de waarde van de aandelen bij het einde van voormeld tijdvak en daarbij deze waarde aan te merken als de kostprijs van die aandelen (vergelijk HR 22 januari 1997, nr. 31.748, LJN: AA3196, BNB 1997/101). Derhalve faalt het subsidiaire standpunt van eiseres.
Aflopende deelneming
13.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het belang niet als een aflopende deelneming worden aangemerkt. Immers eiseres heeft met betrekking het belang nimmer aan de in artikel 13, zestiende lid, van de Wet gestelde voorwaarde van ten minste 5% voldaan. Derhalve faalt ook het meer subsidiaire standpunt van eiseres.
14.
De toepassing van de wet leidt mede gezien de jurisprudentie over de compartimentering aldus eiseres tot onredelijke uitkomsten: niet behaalde winsten worden belast en niet geleden verliezen zijn aftrekbaar. De rechtbank erkent dat een sfeerovergang in combinatie met compartimentering tot een belaste uitkomst kan leiden die niet meer overeenkomt met het daadwerkelijk in economische zin behaalde resultaat. De rechtbank kan eiseres evenwel niet volgen in haar standpunt dat met de compartimenteringsleer zoals door de Hoge Raad bevestigd en nader geduid in het onder 12 genoemde arrest, geen sprake zou zijn van een redelijke wetstoepassing. Zo leidt compartimentering er toe dat een resultaat waarop de deelnemingsvrijstelling van toepassing is geweest, niet in de belaste periode in aanmerking wordt genomen. In geval van eiseres is dat niet anders: door middel van compartimentering wordt voorkomen dat de (positieve en negatieve) resultaten waarop de deelnemingsvrijstelling is toegepast, niet alsnog in de belaste periode in aanmerking worden genomen. De uitkomst daarvan is echter naar de rechtbank vaststelt, niet alleen afhankelijk van de sfeerovergang en compartimentering, maar wordt evenzeer bepaald door de omstandigheden van het geval die mede zijn beïnvloed door de keuzen van eiseres. De rechtbank komt eiseres derhalve niet tegemoet in haar verzoek om de compartimentering buiten toepassing te laten.
15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, en mr. T. van Rij en
mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
. de naam en het adres van de indiener;
- b.
. een dagtekening;
- c.
. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger roep.