Het verzoek ontbreekt in het procesdossier; ik heb mij gebaseerd op de verwijzingen naar dit verzoekschrift in het vonnis van de rechtbank.
HR, 26-06-2009, nr. 08/04311
ECLI:NL:HR:2009:BI3456
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-06-2009
- Zaaknummer
08/04311
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BI3456
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI3456, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI3456
ECLI:NL:PHR:2009:BI3456, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑04‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI3456
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening 2009/225 met annotatie van G.H. Lankhorst
Uitspraak 26‑06‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP; ontneming van schone lei op voet van art. 358a F. (81 RO).
26 juni 2009
Eerste Kamer
08/04311
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 mei 2008 ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingediend verzoekschrift heeft Bewind-voeringen Oost Nederland B.V. zich gewend tot die rechtbank en verzocht om [verzoeker] de schone lei als bedoeld in art. 358a Fw te ontnemen. Aanleiding voor het verzoek is dat na de toekenning van de schone lei aan de schuldenaar is gebleken dat de schuldenaar heeft verzwegen dat hij voor de datum van toelating tot de schuldsaneringsregeling een geldbedrag van € 90.756,04 heeft ontvangen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 juli 2008 bepaald dat artikel 358, eerste lid, Faillissementswet ten aanzien van de schuldenaar verder geen toepassing vindt.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 2 oktober 2008 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 26 juni 2009.
Conclusie 24‑04‑2009
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake
[Verzoeker]
1.
Op 14 oktober 2003 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van [verzoeker]. Op 18 oktober 2005 is deze beëindigd onder verlening van een schone lei.
2.
Op 8 mei 2008 heeft Bewindvoeringen Oost Nederland BV een verzoek bij de rechtbank Zwolle-Lelystad ingediend om [verzoeker] de schone lei te ontnemen (art. 358a, lid 1F).1. Verzoeker heeft gesteld dat na de toekenning van de schone lei is gebleken dat [verzoeker] steeds heeft verzwegen dat hij op 19 oktober 2002 een schadevergoeding van €90.756,04 heeft ontvangen. Bij aanvang van de schuldsaneringsregeling bedroegen de totale schulden €27.639,56.
3.
[Verzoeker] heeft een en ander ter zitting bevestigd. Hij heeft erkend deze gelden direct na ontvangst van zijn bankrekening te hebben opgenomen en deze in of bij zijn woning te hebben bewaard. Hij heeft bevestigd hiervan goed te hebben geleefd c.q. de gelden, gezien zijn gokverslaving, te hebben vergokt. [Verzoeker] heeft ontkend dat er op het moment van de toelating tot de schuldsaneringsregeling nog een restant van de schade-uitkering over was.
4.
Op p. 4 van het vonnis van de rechtbank van 7 juli 2008 gaat de rechtbank in op de vraag of een poging om schuldeisers te benadelen vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling ook tot een ontneming van de schone lei ex art. 358aF kan leiden. De rechtbank beantwoordt deze vraag met een beroep op de wetsgeschiedenis2. bevestigend. De rechtbank is van oordeel dat de schuldenaar zijn schuldeisers heeft benadeeld door welbewust deze vorderingen niet te voldoen met zijn verkregen schadeuitkering van €90.756,04 en het door hem verkregen geldbedrag opzettelijk aan verhaal van zijn schuldeisers te onttrekken. Aangezien dit heeft geleid tot benadeling van schuldeisers, bepaalt de rechtbank dat art. 358, lid 1 F ten aanzien van de schuldenaar geen toepassing vindt.
5.
Het hof Arnhem, nevenzittingplaats Leeuwarden heeft op 2 oktober 2008 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof deelt de opvatting van de rechtbank dat benadeling van schuldeisers vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling kan leiden tot ontneming van een schone lei (rov. 14 en 15) en overweegt vervolgens:
‘17.
Het na de beëindiging van de schuldsanering bekend worden van het feit dat [verzoeker] genoemd bedrag van AXA heeft ontvangen leidt, gelet op de omstandigheid dat hij na die ontvangst niet direct tot betaling van zijn bestaande schulden is overgegaan, dat de conclusie dat [verzoeker] zijn schuldeisers heeft benadeeld. Zou dit een en ander vóór dan wel gedurende de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling bekend zijn geworden, dan zou dit naar het oordeel van het hof ontegenzeggelijk hebben geleid tot een geweigerde toelating c.q. een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 350, lid 3, onder e Fw.’
6.
De onderdelen 1 – 4.3, 4.9 en 5 van het tijdig ingestelde cassatieberoep bevatten geen klachten. Onderdelen 4.4 – 4.8, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, betogen dat ontneming van de schone lei niet mogelijk is indien deze wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden die zich hebben voorgedaan vóór de toelatingszitting.
7.
De onderdelen berusten op een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van art. 358aF kan de schone lei worden ingetrokken indien blijkt dat zich ‘voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e.’ In HR 5 september 2008, NJ 2008, 479 heeft de Hoge Raad overwogen dat de in art. 350 lid 3 onder c en e F vermelde gronden ruimte bieden voor tussentijdse beëindiging op grond van reeds vóór de toelating bestaande kwade trouw van de schuldenaar, indien de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden ten tijde van die toelating niet aan de rechter bekend waren. De Hoge Raad verwijst naar een passage uit de wetsgeschiedenis, aangehaald in nr. 2.8 van de conclusie van AG Keus;3. op dezelfde passage had de rechtbank haar oordeel gebaseerd. De Hoge Raad memoreert in bovenvermeld arrest nog dat sinds 1 januari 2008 een inhoudelijk hiermee overeenstemmende regel uitdrukkelijk is opgenomen in art. 350 lid 3, onder f.
8.
Men zou nu kunnen betogen dat de ‘nieuwe’ beëindigingsgrond onder f ertoe zou leiden dat reikwijdte van de bestaande beëindigingsgrond onder e door het nieuwe recht is beperkt, in die zin dat tussentijdse beëindiging wegens vóór de toelating bestaande kwade trouw voortaan niet meer op grond van beëindigingsgrond onder e zou kunnen geschieden. Dit zou meebrengen dat de mogelijkheden tot ontneming van een schone lei door de invoering van het derde lid, onder f zouden zijn beperkt. Voor deze opvatting heb ik geen aanknopingspunten in de wetsgeschiedenis gevonden. Veeleer ligt in de rede om aan te nemen dat de wetgever met de beëindigingsgrond onder f voor het nieuwe recht een einde heeft willen maken aan onzekerheid over de mogelijkheid tot tussentijdse beëindiging wegens kwade trouw die bestond vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling.4. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest een einde aan de onzekerheid gemaakt voor gevallen die speelden onder het oude recht. Ik meen daarom dat de reikwijdte van art. 350 lid 3 sub e F onder het nieuwe recht niet is beperkt en dat een schone lei ook onder het nieuwe recht kan worden ontnomen indien de schuldenaar vóór de toelating heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
9.
De onderdelen 4.10 en 4.11 missen zelfstandige betekenis en falen eveneens.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal