ABRvS, 03-02-2016, nr. 201504812/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:204
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
03-02-2016
- Zaaknummer
201504812/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:204, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 03‑02‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JG 2016/11 met annotatie van Mr. H. de Vries
Uitspraak 03‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 september 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] om toezending op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van een aantal bij het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan Kapelpolder behorende stukken, afgewezen.
201504812/1/A3.
Datum uitspraak: 3 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna samen aangeduid als [appellant]), wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2015 in zaak nr. 14/4189 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2013 heeft het college een verzoek van [appellant] om toezending op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van een aantal bij het raadsvoorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan Kapelpolder behorende stukken, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2016, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.A. Kiek, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H. Harent, werkzaam bij de gemeente Maassluis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij e-mail van 16 augustus 2013 heeft [appellant] om toezending van vorenbedoelde stukken verzocht. Nadat [appellant] is medegedeeld dat de elektronische weg niet voor Wob-verzoeken is opengesteld, heeft [appellant] bij brief, op 26 augustus 2013 bij de gemeente ingekomen, nogmaals om toezending van die stukken verzocht.
Het college heeft het Wob-verzoek van [appellant] afgewezen op de grond dat voor de gevraagde stukken de geheimhouding, bedoeld in artikel 25 van de Gemeentewet, geldt. Volgens het college heeft het de raad ten aanzien van die stukken voorlopige geheimhouding als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, opgelegd en heeft de raad de geheimhouding op 10 september 2013 bekrachtigd als bedoeld in het derde lid. In bezwaar heeft het college de afwijzing van het verzoek, onder verwijzing naar een advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 12 mei 2014, gehandhaafd.
2. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de raad op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de raad worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de raad haar opheft.
Ingevolge het tweede lid kan de geheimhouding op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wob, eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan de leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
Ingevolge het derde lid vervalt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 25 van de Gemeentewet en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 april 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8346), de beroepsgrond heeft verworpen dat ten tijde van de indiening van het Wob-verzoek geen geheimhouding gold omdat het college de raad op 9 juli 2013 geen geheimhouding heeft opgelegd als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college de raad op 9 juli 2013 geen geheimhouding heeft opgelegd, maar de raad slechts heeft voorgesteld de desbetreffende stukken krachtens het eerste lid van artikel 25 van de Gemeentewet als geheim aan te merken. Volgens [appellant] zijn de bewoordingen van artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, duidelijk en heeft de rechtbank bij haar beoordeling van de beroepsgrond ten onrechte van belang geacht, dat het college het oogmerk had geheimhouding op te leggen. Voorts heeft de rechtbank miskend dat het arrest van 1 april 2008 niet relevant is voor deze zaak. Het college heeft geprobeerd openbaarmaking van de gevraagde stukken te voorkomen door pas na indiening van het Wob-verzoek een geheimhoudingsverplichting in het leven te roepen, aldus [appellant]. Ten slotte voert [appellant] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de raad de geheimhouding niet in zijn eerstvolgende vergadering, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet, heeft bekrachtigd, nu de eerstvolgende vergadering op 3 september 2013 heeft plaatsgevonden en de geheimhouding eerst in de vergadering van 10 september 2013 is bekrachtigd.
3.1. De rechtbank heeft deze beroepsgrond terecht verworpen. Het raadsvoorstel in overeenstemming waarmee het college op 9 juli 2013 heeft besloten, vermeldt als onderwerp "Raadsvoorstel tot vaststellen bestemmingsplan Kapelpolder". Volgens dit stuk heeft het college op die datum onder meer besloten de raad voor te stellen de in geding zijnde stukken als geheim aan te merken. Niet in geschil is dat het college die stukken in de periode van 6 september tot en met 8 oktober 2013 op voorwaarde van geheimhouding aan de raadsleden heeft verstrekt. Volgens het "Raadsvoorstel tot bekrachtiging geheimhouding" heeft het college op 3 september 2013 besloten een bekrachtigingsvoorstel aan te bieden aan de agendacommissie ten behoeve van besluitvorming in de eerstvolgende raadsvergadering en heeft de raad op 10 september 2013 besloten de opgelegde geheimhouding ten aanzien van onder meer de in geding zijnde stukken te bekrachtigen. Op grond hiervan is aannemelijk dat het college op 9 juli 2013 heeft besloten ten aanzien van die stukken geheimhouding op te leggen als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet. Dat het desbetreffende raadsvoorstel niet letterlijk vermeldt dat het college geheimhouding heeft opgelegd, doet hieraan niet af. Voormelde bepaling schrijft niet voor in welke bewoordingen het college moet besluiten om de in die bepaling gegeven bevoegdheid te gebruiken. Het besluit tot het opleggen van geheimhouding is voorts tot de raad gericht. Uit het op voorwaarde van geheimhouding verstrekken van de stukken en het besluit van de raad om de geheimhouding te bekrachtigen blijkt, dat het college van voormelde bevoegdheid gebruik heeft willen maken en de raad dit ook zo heeft begrepen. Daargelaten of het college niet zou zijn toegestaan om naar aanleiding van een Wob-verzoek met gebruikmaking van de in artikel 25 van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden geheimhouding te bewerkstelligen, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat dit in dit geval de gang van zaken is geweest. Voorts is aannemelijk dat de eerstvolgende raadsvergadering na 9 juli 2013 op 10 september 2013 heeft plaatsgevonden. Het college heeft ter zitting van de rechtbank en bij de Afdeling toegelicht dat er op 3 september 2013 geen raadsvergadering is gehouden en dat in een door [appellant] overgelegde besluitenlijst ten onrechte 3 september 2013 als vergaderdag is vermeld. Voormeld raadsvoorstel tot bekrachtiging vermeldt 3 september 2013 als dag waarop het college heeft besloten het voorstel aan de agendacommissie aan te bieden ten behoeve van besluitvorming in de eerstvolgende raadsvergadering. Een op schrift gesteld en ondertekend raadsbesluit vermeldt 10 september 2013 als datum waarop in de raadsvergadering tot bekrachtiging is besloten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016
620.