Hof Den Haag, 15-03-2017, nr. 200.194.634/01
ECLI:NL:GHDHA:2017:3243
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
15-03-2017
- Zaaknummer
200.194.634/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:3243, Uitspraak, Hof Den Haag, 15‑03‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Berekening van de draagkracht van de alimentatieplichtige. Het hof houdt rekening met alle schulden. Alimentatieplichtige heeft geen draagkracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.194.634/01
zaaknummer rechtbank : C/09/498638 / FA RK 15-8250
beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2017
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam.
1. Het verloop van het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
De man is op 4 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 5 april 2016.
2.2
De vrouw heeft op 5 september 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 29 juli 2016 een V-formulier van 28 juli 2016 met bijlagen;
- op 2 januari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 10 januari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 29 december 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen.
2.4
De minderjarige heeft bij brief ingekomen op 1 december 2016 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 januari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling per 1 januari 2014 - met wijziging van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2015 - van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[naam 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] en
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats]
(hierna ook: kinderalimentatie).
Tevens is de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 11 maart 2014 op nihil te stellen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is of bij de man sprake is van een (wijzigings)grond als bedoeld in artikel 1:401 BW die ertoe leidt dat de bij voormelde beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaalde kinder- en partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven dan wel in strijd met deze maatstaven is vastgesteld en derhalve opnieuw moet worden beoordeeld.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en recht doende in hoger beroep:
- -
de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen op nihil te stellen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, althans ter zake van een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage evenals datum;
- -
de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, althans ter zake van een door het hof in goede justitie te bepalen bijdrage evenals datum;
- -
de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2015 in dier voege gewijzigd te achten.
4.3
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt bij beschikking, het verzoek in hoger beroep van de man af te wijzen, zulks met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. De motivering van de beslissing
Wijzigingsgrond
5.1
De man heeft gesteld dat de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van5 februari 2015 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Gelet op de overgelegde stukken en het ter terechtzitting verhandelde acht het hof voldoende aannemelijk geworden dat de man vanaf 1 april 2013 eerst een WW en vervolgens een Ziektewetuitkering heeft ontvangen. Bij voormelde beschikking - waarbij die feiten niet, dan wel onvoldoende zijn meegewogen - is aldus van onjuiste gegevens uitgegaan zodat het hof de draagkracht van de man in beginsel per 1 april 2013 opnieuw dient te beoordelen.
Ingangsdatum
5.2
De man verzoekt nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie per 1 januari 2014. Nu de partneralimentatie niet eerder kan ingaan dan de datum van ontbinding van het huwelijk, 11 maart 2014, zal het hof de ingangsdatum van de kinderalimentatie conform het verzoek van de man bepalen op 1 januari 2014 en die van de partneralimentatie op 11 maart 2014.
Rekensysteem
5.3
Het hof zal voor de berekening van de draagkracht van de man ten behoeve van de kinder- en partneralimentatie één rekensysteem volgen. Dit houdt in dat het hof het draagkrachtmodel zal hanteren, waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke lasten van de man.
Kinderalimentatie
Behoefte minderjarigen
5.4
De behoefte van de minderjarigen, zoals bepaald in de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2015, is tussen partijen niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht man
5.5
Nu - ondanks uitvoerige bespreking ter terechtzitting - de precieze tijdvakken waarin de man zijn WW dan wel Ziektewetuitkering ontving en de hoogte daarvan niet geheel duidelijk zijn geworden, zal het hof de draagkracht van de man per jaar vaststellen, te beginnen met het jaar 2014. Het hof zal daarbij - voor zover nodig - de in het desbetreffende jaar ontvangen uitkeringen bij elkaar optellen, hetgeen het hof in aanmerking zal nemen als het ‘loon volgens jaaropgaaf’ (nummer 60 van de draagkrachtberekening) van de man in dat jaar. Het hof verwerpt de stellingen van de vrouw in eerste aanleg en in hoger beroep dat de man naast zijn uitkeringen nog andere inkomsten zou genieten. De vrouw heeft deze stellingen naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd en evenmin bewijs aangeboden, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Het hof overweegt voorts dat om in aanmerking te komen voor voormelde uitkeringen aan strenge vereisten moet worden voldaan, waarbij het verzwijgen van inkomsten een strafbaar feit vormt. Uit de door de man overgelegde belastingaanslagen volgt evenmin dat de man extra inkomen heeft gegenereerd.
5.6
Het hof gaat in 2014 uit van een jaarinkomen van de man van € 27.671,- bruto, conform de overgelegde jaaropgave. Dit betreft een WW-uitkering. Niet gebleken is dat de man daarnaast nog ander inkomen heeft genoten of zou kunnen genieten.
5.7
In 2015 heeft de man blijkens de overgelegde jaaropgave een bruto Ziektewetuitkering van € 16.260,- ontvangen. Zoals de man ter terechtzitting op vragen van het hof onweersproken heeft gesteld, ontving hij datzelfde jaar voorafgaand aan die Ziektewetuitkering en tot 25 mei 2015 een bruto WW-uitkering. Gelet op de overgelegde stukken bedroeg deze WW-uitkering € 1.935,- per vier weken, ofwel € 25.155,- per jaar/€ 2.096,- per maand. Het hof gaat ervan uit dat de man in 2015 gedurende vijf maanden (januari tot en met mei 2015) een WW-uitkering heeft ontvangen. Zijn bruto inkomen dat jaar bedroeg derhalve (5 x 2.096,-) + € 16.260,- =€ 26.740,-.
5.8
Uit de overgelegde uitkeringsspecificaties 2016 blijkt dat de man een bruto Ziektewetuitkering van € 713,- per 5 dagen ontving, hetgeen het hof berekent op een bruto jaarbedrag van € 37.076,-. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat met ingang van 29 april 2017 de Ziektewetuitkering zal eindigen en dat hij daarna een WIA-uitkering zal ontvangen van € 787,- per maand. De vrouw heeft zulks niet weersproken.
5.9
Ter zake de lasten overweegt het hof als volgt. Ter terechtzitting is gebleken dat de man de voormalige echtelijke woning nog bewoont en onweersproken de volledige hypothecaire lasten van € 930,- per maand voldoet, althans de gelden daarvoor leent bij familie en vrienden. Het hof zal dit bedrag dan ook in aanmerking nemen, evenals een forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand. Hierop komt nog in aftrek de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur. Fiscaal gezien kan de man slechts de helft van de verschuldigde hypotheekrente in aftrek brengen en dient hij het gehele eigenwoningforfait - door hem onweersproken gesteld op € 3.382,- per jaar - bij te tellen.
5.10
De overige lasten van de man bedragen per maand:
- € 123,- aan ziektekosten, waarop nog in aftrek komt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie Zorgverzekeringswet.
5.11
De man heeft ter terechtzitting gesteld dat hij voor een bedrag van € 68.000,- aan schulden heeft bij vrienden en familie, alsmede een schuld van € 5.000, - à 6.000,- bij zijn advocaat. Nu de vrouw zulks niet heeft weersproken, zal het hof deze schulden in aanmerking nemen. Niet gebleken is dat de schulden nodeloos zijn aangegaan of de man de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen Het hof neemt hierbij in aanmerking dat op de uitkering van de man beslag is gelegd door het LBIO, zodat hij - zoals hij onweersproken ter terechtzitting heeft gesteld - rond moet zien te komen van een bedrag van € 700,- à € 800,- netto per maand. Nu onduidelijk is of en wanneer de echtelijke woning zal worden verkocht, houdt het hof geen rekening met de door de vrouw gestelde mogelijkheid van de man zijn schulden af te lossen met het hem toekomende deel van de eventuele overwaarde van die woning.
5.12
Het hof is van oordeel dat de man, gelet op zijn schuldenpositie en lasten, geen draagkracht heeft om met ingang van 1 januari 2014 enige kinderalimentatie te betalen. Indien met ingang van 1 januari 2014 rekening wordt gehouden met een aflossing op de schulden van € 500,- per maand, heeft de man - uitgaande van alleen al de schuldenlast van € 68.000,- - ruim elf jaar nodig om die schulden te delgen.
Partneralimentatie
5.13
Gelet op het vorenstaande heeft de man evenmin draagkracht om met ingang van 11 maart 2014 enige partneralimentatie te voldoen. Hetgeen over en weer omtrent de partneralimentatie is gesteld, behoeft derhalve geen verdere bespreking.
5.14
Dit alles leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
5.15
Nu de advocaat van de vrouw ter terechtzitting desgevraagd heeft verklaard dat de alimentatie is verteerd en verrekend met de WIA-uitkering van de vrouw, alsmede dat zij thans geen middelen heeft om de te veel betaalde alimentatie terug te betalen, zal het hof bepalen dat de vrouw de te veel ontvangen kinder- en partneralimentatie niet hoeft terug te betalen.
5.16
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met wijziging in zoverre van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van5 februari 2015 - de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 januari 2014 op nihil;
bepaalt - met wijziging in zoverre van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van5 februari 2015 - de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 11 maart 2014 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de tot de datum van deze beschikking te veel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, alsmede de te veel ontvangen uitkering tot haar levensonderhoud niet hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en J. Zwagemaker, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2017.