type: BvBcoll:*
Rb. Amsterdam, 10-07-2019, nr. C/13/651726 / HA ZA 18-757
ECLI:NL:RBAMS:2019:5711
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
10-07-2019
- Zaaknummer
C/13/651726 / HA ZA 18-757
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:5711, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 10‑07‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTHR 2019, afl. 6, p. 295
Uitspraak 10‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Bancaire zorgplicht, renteswap, verjaring
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/651726 / HA ZA 18-757
Vonnis van 10 juli 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] .,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 5] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 6] ,
alle gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat: mr. H.J. Bos te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
DEUTSCHE BANK A.G.,
gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), mede kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Eiseressen in conventie / verweersters in reconventie tezamen zullen hierna [eiseressen] (in vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd.
Gedaagde in conventie /eiseres in reconventie zal hierna DB worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 20 februari 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- -
de conclusie van antwoord in reconventie van 3 april 2019, met producties,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 28 mei 2019,
- -
de brief van mr. Bos van 11 juni 2019 met enkele opmerkingen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in conventie
2.1.
De door de vennootschapsgroep [eiseressen] gedreven onderneming is hoofdzakelijk gericht op de teelt en veredeling van lelies en de vercommercialisering van nieuwe lelies. De onderneming heeft eigen gronden, een laboratorium, een veredelingskas, een verwerkingsschuur en een broeikas.
2.1.1.
Voor de vennootschappen [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] geldt dat deze rechtspersonen op 30 maart 2015 zijn ontbonden en dat in het handelsregister op 3 april 2015 is geregistreerd dat deze ontbonden rechtspersonen hebben opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 30 maart 2015.
2.2.
Vanaf 1980 regelde [eiseres sub 3] haar bancaire financiering bij (de rechtsvoorganger van) ABN AMRO Bank N.V. Vanaf 2006 werden ook de overige [eiseressen] vennootschappen gefinancierd door (een rechtsvoorganger van) ABN AMRO Bank N.V. Op 7 april 2008 is de vennootschap New HBU II N.V. de rechtsopvolger van ABN AMRO Bank geworden, althans in elk geval voor zover het gaat om de rechtsverhoudingen van laatstgenoemde met [eiseressen] . Op 1 april 2010 is DB eigenaar van New HBU II geworden en is de naam van laatstgenoemde gewijzigd in Deutsche Bank Nederland N.V. Op enig moment nadien, naar de rechtbank begrijpt in het jaar 2016, is DB rechtsopvolger geworden van Deutsche Bank Nederland. De bancaire financiering van [eiseressen] bij DB is uiteindelijk in april 2017 geëindigd. Met ‘de bank’ wordt hierna gedoeld op ABN AMRO Bank, New HBU II / Deutsche Bank Nederland en DB; daar waar relevant zal onderscheid worden gemaakt.
2.3.
De bancaire financiering van [eiseressen] bestond tot november 2014 steeds uit een combinatie van een of meer meerjarige leningen en een rekening-courantkrediet (waarbij een onderverdeling plaatsvond in basiskrediet, seizoenskrediet en extra krediet). Door de tijd heen hebben hierin vele aanpassingen plaatsgevonden; in november 2014 bleef alleen de component rekening-courantkrediet over. De aanpassingen komen waar nodig hierna aan de orde.
Renteswap I
2.4.
Op 18 juli 2006 heeft de bank een kredietvoorstel gedaan. Onderdeel hiervan was een 13-jarige lening van € 4,25 miljoen op basis van een variabele rente (Euribor), een zogenoemde roll-over lening; met deze roll-over lening werden enkele bestaande meerjarige leningen afgelost. Over de rente vermeldt het kredietvoorstel:
“Euribor vermeerderd met een individuele opslag van 1,65% per jaar. De individuele opslag kan maandelijks overeenkomstig 6 van de Roll-over Bepalingen van ABN AMRO door ABN AMRO worden gewijzigd. In afwijking hiervan geldt dat ABN AMRO niet tot
wijziging van de individuele opslag zal overgaan zolang en voor zover de renteverplichtingen uit hoofde van deze lening op roll-over basis door middel van een met ABN AMRO gesloten renteswap zijn afgedekt.”.
In het kredietvoorstel staat verder dat de bank bereid is om OTC-derivatentransacties aan te gaan, met toepassing van de bij het kredietvoorstel meegezonden Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001. Tevens is bij het kredietvoorstel de brochure Derivatentransacties met de Bank meegezonden (hierna: de Brochure). In de Brochure (die onder meer over het product renteswap gaat) staat onder meer het volgende:
“Kosten van “Unwinding”
Bij OTC-transacties kan het onder bepaalde (markt) omstandigheden moeilijk zijn een open positie te sluiten, een bestaande positie te liquideren, de waarde van een positie te bepalen of een risicowaardering te maken.
Indien een transactie vervroegd moet worden beëindigd, wordt de transactie gewaardeerd tegen marktwaarde. Dit wil zeggen dat wordt nagegaan welk bedrag zou moeten worden betaald of ontvangen, indien het contract zou worden beëindigd en vervangen door een zelfde transactie voor het restant van de looptijd. De financiële gevolgen hiervan zijn over het algemeen groter naarmate de (resterende) looptijd van een transactie langer is. Ook kunnen de kosten van ABN AMRO in verband met beëindiging van eventuele hedge-transacties aan u worden doorbelast.
Afhankelijk van de (markt)omstandigheden, kunt u dus worden geconfronteerd met aanzienlijke kosten bij voortijdige beëindiging (“unwinding”).”.
2.5.
Op 21 juli 2006 heeft de bank een presentatie over renteswaps aan [eiseressen] gegeven. Dit gebeurde op initiatief van de bank, die aan [eiseressen] (althans [eiseres sub 3] ) had geadviseerd een renteswap af te sluiten. In de renteswappresentatie is in elk geval aan de orde gesteld dat het renterisico op de roll-over lening middels een renteswap kon worden afgedekt.
2.6.
Op 27 juli 2006 is het kredietvoorstel tot overeenkomst gemaakt en op dezelfde datum is tussen de bank en [eiseres sub 3] een renteswap gesloten, met het doel om het renterisico van voornoemde 13-jarige roll-over lening af te dekken, althans voor acht jaar want dat was de looptijd van de renteswap. Deze renteswap wordt hierna genoemd: renteswap I.
Renteswap II
2.7.
Op 7 november 2007 is tussen [eiseres sub 3] en de bank wederom een renteswap afgesloten. Het betrof hier een renteswap met een looptijd van elf jaar, die diende ter afdekking van het renterisico op een op 6 november 2007 overeengekomen 15-jarige roll-over lening van € 2,4 miljoen. In het voorafgaande kredietvoorstel van 29 oktober 2007 waarin, onder meer, de 15-jarige roll-over lening werd aangeboden, staat over de 15-jarige roll-over lening hetzelfde over de rente als hiervoor aangehaald onder 2.4.
De zojuist bedoelde renteswap wordt hierna genoemd: renteswap II.
De kredietovereenkomst van 24 december 2009
2.8.
Op 24 december 2009 is tussen [eiseressen] en de bank een kredietovereenkomst gesloten. Onderdelen van deze kredietovereenkomst waren de handhaving van de reeds bestaande 13-jarige en 15-jarige roll-over leningen (pro resto) en verder een rekening-courantkrediet van in totaal € 6,5 miljoen, bestaande uit een basiskrediet (ad € 1,2 miljoen), een seizoenskrediet (ad € 2,5 miljoen) en een extra krediet (ad € 2,8 miljoen).
Strategische heroriëntatie van de bank
2.9.
Bij brief van 16 april 2013 heeft de bank (Deutsche Bank Nederland), kort samengevat [eiseressen] medegedeeld dat de bank wegens een aangescherpte strategische focus niet langer de geschikte bank is om [eiseressen] de producten en diensten aan te bieden die [eiseressen] op dit moment afneemt; [eiseressen] gewezen op de mogelijkheden van Nederlandse banken die wel een breed lokaal aanbod hebben voor de producten en diensten die [eiseressen] op dit moment bij de bank afneemt; [eiseressen] medegedeeld dat individuele overeenkomsten met [eiseressen] vooralsnog worden voortgezet.
Liquidatie van bedrijfsmiddelen: achtergrond, verkoop, en aanwending van de verkoopopbrengst
2.10.
In juni 2009 heeft de bank een bezoek aan het bedrijf van [eiseressen] gebracht. In het door de bank opgemaakte verslag, dat op 26 juni 2009 aan [eiseressen] is toegezonden, staat onder meer het volgende:
“(…)
Verder besproken
- Jaarresultaat 2008 valt beter uit, ondanks de slechte verkopen (-200 000) en de malaise in de sector haalt men toch een winst van EUR 123 000 (in tegenstelling tot het kleine verlies wat enkele maanden geleden nog werd verwacht.
- Het obligo moet lager worden, daarom willen wij ook het businessplan.
- Kredietuitbreiding is onder het huidige gesternte niet aan de orde.
- Het economisch klimaat is ruw, dus denk bij al je beslissingen er aan dat
“Cash King” is.
- Wij als bank proberen jullie businessmodel en strategie te begrijpen,
daarom is een helder strategisch plan zo belangrijk.
(…)”.
2.11.
In een door [eiseressen] opgemaakt rapport “Bedrijfsstrategie [eiseres sub 3] 2009” van 2 juli 2009, dat vooral of in elk geval mede was bedoeld voor de bank, staat onder meer het volgende:
“(…)
1. Inleiding
Dit rapport heeft tot doel inzicht te verschaffen in enerzijds de bedrijfsactiviteiten van veredelingsbedrijf [eiseressen] en anderzijds een overzicht te bieden van de strategie voor de komende jaren. Daarbij zal inzichtelijk worden gemaakt welke verschillende stappen en maatregelen er kunnen worden genomen om bij tegenvallende resultaten in het komend jaar het kredietobligo toch te kunnen verlagen. Dit conform de uitdrukkelijke wens van de huidige financier.
(…)
5. Stappenplan
Om het obligo van een onderneming terug te brengen naar een geringere omvang kunnen verschillende strategieën worden gevolgd. Op korte termijn kunnen liquide middelen worden gegenereerd door bedrijfsprocessen aan te passen en/ of bedrijfsonderdelen te verkopen. Voor de middellange termijn kunnen we resultaten behalen door de veredelingsactiviteiten en/of verkopen van onze nieuwe lelies te combineren met andere marktpartijen.
De afwegingen die dienen te worden gemaakt bij wijziging van activiteiten hangen samen met de consequenties, de doelen en de (redelijke) termijn waar binnen deze doelstellingen haalbaar zijn.
(…)
5.2.Verkoop van bedrijfsonderdelen
• Grondtransacties
Onderneming [eiseressen] heeft ca. 80 hectare grond in bezit. Om in te lossen op onze bankstand kunnen er percelen binnen de onderneming worden verkocht. Eerder is getracht met de natuurbeherende organisatie in de [straatnaam] te komen tot een structurele oplossing en daar zouden grondtransacties bij zijn gemoeid. Tot op heden heeft de natuurbeherende organisatie een andere koers gevaren en behoort een grondtransactie met deze partij niet meer tot de mogelijkheden.
Daarnaast bieden grondtransacties aan derden in de huidige marktsituatie geen soelaas er zijn namelijk te veel percelen in aanbod binnen onze omgeving. En in tegenstelling tot de meeste percelen in onze omgeving hebben wij alles in de verhuur, zodoende staan er opbrengsten tegenover.
De gronden hebben voor onderneming [eiseressen] nog als voordeel dat deze optimaal ingericht zijn op onze primaire activiteiten (…)”.
2.12.
Op 20 juli 2011 hebben [eiseressen] en de bank een kredietovereenkomst gesloten houdende wijzigingen op de bestaande overeenkomst (van 28 mei 2010, die weer een wijziging van een op 24 december 2009 gesloten kredietovereenkomst inhield). In dit stuk werd tevens afgesproken dat [eiseressen] de bank kwartaallijks zal rapporteren over de voortgang van de desinvesteringen.
2.13.
Bij e-mail van 3 januari 2014 heeft [eiseressen] het volgende aan de bank bericht:
“(…)
Aangaande een aantal desinvesteringsprojecten welke wij destijds hebben opgestart is er ondertussen een project geslaagd. Het betreft de verkoop van een ca. 10 hectare gelegen aan de [straatnaam], de percelen zijn verkocht voor een prijs van € 72.500 per hectare.
Graag zou ik dit kenbaar maken in verband met de overdracht aanstaand januari. Wat ik graag van jullie verneem is op welke basis deze transactie dient te worden afgewikkeld?
(…)”.
2.14.
Bij e-mail van 7 januari 2014 heeft de bank over de transactie van 10 ha het volgende aan [eiseressen] bericht:
“(…) Deutsche Bank is bereid akkoord te gaan met jouw voorgenomen transactie mits de verkoopopbrengst, na makelaarskosten integraal wordt overgemaakt op de tussenrekening van Deutsche Bank (…)
We zien hiervoor graag het verzoek tot gedeeltelijk royementen aflosnota van de notaris tegemoet. Ik heb een voorkeur voor inlossing van de rekening-courant faciliteit, dat bespaart je ook boeterente.
(…)”.
2.15.
Op 14 januari 2014 is het stuk grond van 10 ha aan de desbetreffende koper geleverd.
2.16.
Bij e-mail van 22 januari 2014 heeft de bank het volgende aan [eiseressen] bericht:
“(…)
Naar aanleiding van de recente verkoop van de stukken grond en de daarop volgende ontvangst van de verkoopopbrengst, berichten wij u als volgt.
Conform de met u gemaakte afspraken zal de maximale limiet in rekening-courant van het aan u verstrekte “ basis-krediet” ad EUR 1.200.000 worden verlaagd met EUR 700.000 naar een maximale limiet in rekening-courant van EUR 500.000.
Tezamen met het seizoens-krediet en het extra-krediet bedraagt de totale maximale limiet in rekening-courant per heden EUR 4.925.000.
Het verdere reductieschema van het rekening-courant krediet zal de komende maanden vooralsnog, in lijn met de afspraken zoals vastgelegd in onze kredietbrief d.d. 4 juni 2013 en met inachtneming van bovengenoemde extra limietverlaging, als volgt zijn:
(…)”.
2.17.
Bij brief van 2 april 2014 heeft de bank het volgende aan [eiseressen] geschreven; de brief is op 7 april 2014 door [eiseressen] ondertekend:
“(…)
Onder verwijzing naar de bestaande kredietovereenkomst, laatstelijk overeengekomen d.d. 15 juni 2013 en onze brief d.d. 22 januari 2014 alsmede naar aanleiding van recente gesprekken tussen [ [eiseressen] ] en [de bank] berichten wij u als volgt.
Naar aanleiding van de recent aan de bank gepresenteerde voorlopige negatieve resultaten
over de jaren 2012 en 2013 en de daarmee gepaard gaande situatie van liquiditeitskrapte, maakt Deutsche Bank zich ernstige zorgen over het continuïteitsperspechef van uw onderneming.
U heeft in een toelichting de redenen van de verliezen toegelicht en een aantal al genomen maatregelen gepresenteerd. Hieronder begrepen onder andere het ontslag van 10 FTE, de aanstelling van een interim-manager, de wijzigingen in aandeelhouderschap en directie van uw onderneming en een gedeeltelijke verandering van het bedrijfsmodel. (…)
Afspraken over uw kredietregeling
Ondanks het toegenomen kredietrisico is Deutsche Bank bereid vooralsnog de kredietregeling te continueren onder de volgende voorwaarden:
Ingaande 1 januari 2014 gaat u gebruik maken van een accountant welke de bank convenieert. (…)
Deutsche bank ontvangt een update van de liquiditeitsprognose op maandbasis voor de jaren 2014 en 2015 (…)
De door u opgestelde prognoses zullen worden gevalideerd door een consultant die de bank convenieert. (…)
Wij ontvangen van u een asset disposal programma teneinde de schuldpositie op korte termijn verder te reduceren. Onderdeel van dit asset disposal programma zal een verkoop van minimaal 25 hectare gronden zijn welke gedurende 2014 zal worden gerealiseerd. Graag ontvangen wij uw uitgewerkte plannen hieromtrent;
De uitwerking van het disposal programma en de validatie van uw liquiditeitsprognose ontvangen wij graag uiterlijk 30 april 2014. De verdere wijzigingen in uw rekening-courant krediet wordt als volgt gesplitst over de subfaciliteiten:
(…)
Wij ontvangen graag een van beide exemplaren van deze brief binnen twee weken na
dagtekening rechtsgeldig ondertekend retour.
(…).”
2.18.
Bij brief van 19 mei 2014 heeft [eiseressen] de bank bericht over de organisatorische en financiële ontwikkeling van [eiseressen] . Omtrent desinvesteringen schrijft [eiseressen] :
“(…)
Normaal gesproken wordt de teelt van het volgend jaar gefinancierd met de gelden die binnen komen in januari, maart en mei van het voorgaande oogstjaar. [eiseressen] financiert bijvoorbeeld de teelt van 2015 met de ontvangsten uit de oogst van 2014. Omdat een aanzienlijk bedrag al bij voorschot is ontvangen, waarmee de teelt van 2014 is gefinancierd kan de kwekerij in dezelfde omvang alleen bestaan als er forse winsten worden gerealiseerd. Dat is niet onmogelijk, maar er bij voorbaat vanuit gaan is een risicovolle onderneming. Om die reden heeft [eiseressen] besloten om de teelt terug te brengen van circa 90 ha in 2014 tot circa 30 ha, waarvan 15 ha op contract in Frankrijk.
Zoals al eerder aangegeven heeft [eiseressen] besloten de percelen en opstallen aan de [straatnaam] in zijn geheel van de hand te doen. De geschatte opbrengst van deze actie bedraagt circa € 5,5 miljoen. Het spreekt voor zich dat met deze opbrengst in ieder geval de hypothecaire leningen worden afgelost en waar mogelijk een gedeelte van het rekening courant krediet.
In het vorige gesprek gaven we aan een deel van de kwekersrechtelijk beschermde rassen die in zogenaamde porties kunnen worden verkocht aan derden van de hand te doen. Om de teelt terug te kunnen brengen naar 15 ha zal een veel grotere hoeveelheid van het plantgoed kunnen worden verkocht. De geschatte vordering die hierdoor ontstaat, beloopt circa 4 miljoen euro. Liquide zullen deze vorderingen uitgesmeerd worden over meerdere jaren.
In bijlage is het volledige verloop van de liquiditeit tot en met maart 2015 weergegeven.
(…)”.
2.19.
Op 20 mei 2014 heeft [eiseressen] aan de bank de door [eiseressen] overwogen maatregelen gepresenteerd, zoals door de bank weergegeven in haar brief van 22 mei 2014:
“(…)
Eind april 2014 is Deutsche Bank (…) door u op de hoogte gebracht van een onverwachte tegenvaller: een van uw belangrijkste afnemers zou niet meer bereid zijn een deel van haar afname vooruit te financieren. Het te verwachten extra liquiditeitstekort zou circa EUR 750 duizend bedragen. U gaf aan als gevolg daarvan geen mogelijkheid te zien om uw achterstallige crediteurenpositie, die circa EUR 2.1 miljoen bedraagt, op reguliere wijze te voldoen.
U overweegt om die reden thans aanvullende maatregelen te nemen teneinde deze liquiditeitskrapte het hoofd te bieden, deze zijn 20 mei 2014 aan Deutsche Bank gepresenteerd en behelzen onder
meer:
De verkoop van 60 Hectare aan gronden gelegen aan de [straatnaam], deze zijn inmiddels via uw makelaar (…) te koop aangeboden. U gaf aan dat er twee biedingen gedaan zijn en circa 7 andere mogelijke kopers hun interesse hebben aangegeven. De verwachte opbrengst bedraagt naar uw zeggen minimaal EUR 5.5 miljoen, te realiseren in de maand oktober 2014;
(…)
De verkoop van een groot gedeelte van uw “bollenkraam”, de te verwachten opbrengst daarvan zou naar uw zeggen circa EUR 4 miljoen bedragen, de liquiditeiten worden naar verwachting begin 2015 en begin 2016 ontvangen;
(…)”.
2.20.
Vanaf 23 mei 2014 heeft [eiseressen] de zojuist bedoelde 60 ha grond verkocht en tevens de teeltkraam (de “bollenkraam”, zoals het in de brief van de bank van 22 mei 2014 staat).
2.21.
Bij brief van 6 augustus 2014 heeft de bank het volgende aan [eiseressen] bericht:
“(…)
De afgelopen periode hebben wij meerdere besprekingen met u gevoerd over de aanhoudende verliezen van uw onderneming en de daarmee samenhangende acute liquiditeitstekorten. Deutsche Bank heeft naar aanleiding daarvan per brief d.d. 22 mei 2014 haar positie met u gedeeld en in diezelfde brief het gebruik van uw kredietfaciliteit tot nader order opgeschort tot het niveau van de geldende seizoenslimiet.
Nadien hebben diverse besprekingen tussen partijen plaatsgehad en is aan Deutsche Bank een bespreeknotitie gepresenteerd inclusief een beoordeling door K&P van het door Kredietnemer beoogde aangepaste bedrijfsmodel en de daarbij horende liquiditeitsprognose op basis waarvan de continuïteit van uw onderneming vooralsnog gewaarborgd lijkt te kunnen worden.
Afspraken over uw kredietregeling
Op basis van de uitkomsten van de gehouden besprekingen en bovengenoemde bespreeknotitie is Deutsche Bank vooralsnog bereid de bestaande kredietregelingen te continueren onder de volgende voorwaarden:
De maximale totale limiet in rekening-courant wordt vooralsnog gesteld op EUR 4.700.000 (…)
(…)
U heeft bij overeenkomst d.d. 23 mei 2014 circa 60 ha aan gronden verkocht voor een bedrag van EUR 6.400.000. Inmiddels is deze verkoop met het vervallen van het financieringsvoorbehoud definitief geworden;
Uiterlijk op 30 november 2014, of zoveel eerder levering en betaling plaats vindt, zal de volledige verkoopopbrengst worden voldaan op de tussenrekening (…)
De verkoopopbrengst zal alsdan integraal worden aangewend ten behoeve van:
o Algehele aflossing van de 15-jarige lening op roll-over basis, pro resto groot EUR 1.360.000;
o Algehele aflossing van de 13-jarige lening op roll-over basis, pro resto groot EUR 1.690.000;
o Algehele afkoop van de negatieve waarde van de rentederivaat op datum verkoop.
Ter indicatie: thans bedraagt deze negatieve waarde circa EUR 170.000;
o Reductie van het “basis-krediet” tot nihil;
o Reductie van het “seizoenskrediet” tot nihil;
o Reductie van het “extra-krediet” tot een maximale limiet van EUR 1.500.000;
(…)
Deutsche Bank ontvangt graag uiterlijk 15 augustus 2014 één exemplaar van deze kredietbrief rechtsgeldig ondertekend retour.
(…)”.
2.22.
Bij e-mail van 12 augustus 2014 heeft [eiseressen] als volgt aan de bank bericht, als reactie op de brief van 6 augustus 2014:
“(…)
Daarnaast heb ik met een aantal zaken in de overeenkomst moeite waaronder de boetesom van de rente swap, dit is een lening die door de Deutsche Bank opgezegd wordt. (…)
Echter we zijn genoodzaakt de overeenkomst te tekenen en te retourneren, de teelt mag niet in gevaar komen en daarom kunnen jullie spoedig een getekend exemplaar tegemoet zien.
(…)”.
2.23.
Bij brief van 18 augustus 2014 heeft [eiseressen] de op 14 augustus 2014 door haar ondertekende versie van de brief van 6 augustus 2014 aan de bank toegezonden, en daarnaast als volgt bericht:
“(…)
In verwijzing naar mijn e-mail van 12 augustus jl. zou ik u er nogmaals op willen attenderen dat we moeite hebben met de boete som op basis van onze rente swap, dit is een lening die door de Deutsche Bank wordt opgezegd. Net als het feit dat de Deutsche Bank afscheid van ons wil nemen en naar aanleiding hiervan alle kredieten naar het einde van de periode worden bijgesteld naar nihil.
(…)”.
2.24.
Op 11 november 2014 zijn [eiseressen] en de bank nog enkele nadere kwesties overeengekomen, in die zin dat de bank [eiseressen] op een aantal punten wel en op een aantal punten niet tegemoet kwam. De bank hield hierbij vast aan het door [eiseressen] moeten afkopen van de negatieve waarde van het rentederivaat.
2.25.
Bij brief van 12 november 2014 heeft de bank als volgt aan [eiseressen] bericht:
“(…)
Hierbij verwijzen wij naar de recent gevoerde gesprekken (…). Voor de volledigheid verwijzen wij hier ook naar de overeenkomst d.d. 14 augustus 2014 alsmede naar alle overige van toepassing zijnde documentatie en correspondentie.
Inmiddels heeft u aan de voorwaarden zoals gesteld in de brief van 14 augustus 2014 voldaan. Zo hebben wij inmiddels van u ontvangen:
De verkoopopbrengst van het vastgoed dat d.d. 7 november 2014 is gepasseerd, ad EUR 6.321.710,18 is op valutadatum 11 november 2014 op de tussenrekening van Deutsche Bank verschenen;
(…)
Nadien is er overleg geweest (…) inzake een aantal wijzigingen op hetgeen d.d. 14 augustus 2014 (…) is overeengekomen. Deze voorgenomen wijzigingen zijn (…) 11 november 2014 (…) akkoord bevonden. Hierbij bevestigen we deze afspraken nogmaals.
Afspraken over uw kredietregeling
Deutsche Bank verwijst hierbij naar de gemaakte afspraken die per brief d.d. 14 augustus 2014 zijn vastgelegd, met inachtneming van de volgende wijzigingen en/of aanvullingen hierop:
De negatieve waarde van het rentederivaat bedraagt thans circa EUR 161 duizend en zal conform afspraak volledig worden afgewikkeld door aanwending van de op 11 november 2014 ontvangen verkoopopbrengst (hierna: “settlement”). Deutsche Bank en [eiseres sub 3] verklaren hierbij dat beide partijen na settlement wederzijds niets meer te vorderen hebben uit hoofde van het rentederivaat contract
De verkoopopbrengst zal integraal worden aangewend ten behoeve van:
o Algehele aflossing van de Geldlening, pro-resto groot EUR 1.320.000 op naam van [eiseres sub 3] ;
o Algehele aflossing van de Geldlening, pro-resto groot EUR 1.610.000 op naam van [eiseres sub 3] ;
o Algehele aflossing van de Geldlening, pro-resto groot EUR 99.105,39 op naam van de heer [naam] ;
o Algehele afkoop van de negatieve waarde van de rentederivaat, afgesloten d.d. 7 november 2007;
o Reductie van de rekening-courant faciliteit ten name van [eiseres sub 3] tot een maximale limiet van vooralsnog EUR 1.800.000;
De op kwartaalbasis in rekening te brengen riskfee, welke een % bedraagt van het krediet in rekening-courant, zal per heden vooralsnog komen te vervallen;
Het extra krediet zal verder worden ingeperkt volgens onderstaand reductieschema:
o Vanaf 1 februari 2015 geldt een maximale limiet van EUR 1.200.000;
o Vanaf 1 april 2015 geldt een maximale limiet van EUR 600.000;
o Op 1 mei 2015 komt het extra-krediet geheel te vervallen;
Bestaande voorwaarden en zekerheden, waaronder begrepen de bestaande borgstelling ad EUR 2.800.000 afgegeven door [naam BV 1] , [naam BV 2] , [naam BV 3] , [naam BV 4] en [naam BV 5] , blijven onverminderd van kracht totdat de gehele vordering van Deutsche Bank op de kredietnemers is ingelost;
Wanneer, uiterlijk 1 mei 2015 de gehele vordering van Deutsche Bank op [eiseres sub 3] en de heer [naam] is ingelost, zal de overeengekomen rentecorrectie worden uitgekeerd op rekening van [eiseres sub 3] , groot EUR 40.000;
(…)
Deutsche Bank ontvangt graag uiterlijk 14 november 2014 één exemplaar van deze overeenkomst rechtsgeldig ondertekend retour.
(…)”.
2.26.
Op 14 november 2014 heeft [eiseressen] de brief van 12 november 2014 ondertekend, hierna ook te noemen: de overeenkomst van 14 november 2014. De in deze overeenkomst opgenomen clausule “Deutsche Bank en [eiseres sub 3] verklaren hierbij dat beide partijen na settlement wederzijds niets meer te vorderen hebben uit hoofde van het rentederivaat contract” wordt hierna de settlement-clausule genoemd.
Na de overeenkomst van 14 november 2014
2.27.
Afbouw van het krediet naar nihil per 1 mei 2015 is niet gelukt. [eiseressen] schreef hierover bij e-mail van 3 april 2015 aan de bank:
“(...)
Het afbouwen van het krediet naar nihil is een onmogelijke casus gebleken, hier hebben we naar gestreefd en niet gehaald desalniettemin hebben we de indruk dat we opmerkelijke resultaten hebben behaald.
Afgelopen seizoen is mede de Deutsche Bank ons een steun in de rug geweest om deze resultaten te kunnen bewerkstelligen, onroerend goed is verkocht, er is een groot gedeelte van het plantgoed en bijbehorende licenties verkocht en we zijn al onze productiebollen kwijt. Dit heeft ons een aardig stuk op weg gebracht en wij vragen nogmaals of de Deutsche Bank ons in dit stadium de ruimte wil bieden om de zaak op orde te brengen.
Net als dat jullie in afwachting zijn van onze cijfers, zal ik dezelfde cijfers moeten gebruiken om andere partijen te overtuigen van onze prestaties.
Kortom met het huidige financieringsniveau staan er voor de Deutsche Bank voldoende zekerheden tegenover om ons te kunnen faciliteren en met alle werkzaamheden die er nog verricht moeten worden vragen wij dus nog éénmaal of we onze zaken voor elkaar kunnen maken. Met een tijdsbestek van maximaal een jaar kunnen we werken naar een gedegen overdracht van hypotheken en zekerheden en weten we een nieuwe financier te overtuigen, er bestaat geen twijfel over dat we naar een andere financier willen.
Als wij nog een laatste keer mogen ervaren dat we klant zijn bij de Deutsche Bank dan zou dat bijdragen aan het proces van overdracht, verneem graag of jullie hier mee in kunnen stemmen.
(…)”.
2.28.
De bank heeft uiteindelijk tot april 2017 verder gefinancierd. De bancaire relatie tussen [eiseressen] en de bank is toen, na aflossing van de resterende schuld, geëindigd.
in reconventie
2.29.
Bij brieven van 17 november en 14 december 2016 heeft DB [eiseressen] geïnformeerd over de uitvoering door DB van het toen nog aanstaande Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (hierna: het Herstelkader). De rentederivaten in kwestie betroffen de door [eiseres sub 3] afgesloten en in conventie aan de orde gestelde renteswaps I en II.
2.30.
Het Herstelkader, zoals gepubliceerd op de website derivatencommissie.nl op 19 december 2016, bepaalt voor zover hier van belang het volgende (voetnoten zijn weggelaten):
“(…)
2. GRONDSLAGEN HERSTELKADER
2.1.
Definities Herstelkader
(…)
Banken (…) Deutsche Bank (…)
(…)
Compensatie de financiële vergoeding die een Bank aan een MKB-Klant aanbiedt op grond van het Herstelkader
(…)
Herstel het geheel van Compensatie voor en aanpassing van een Rentederivaat en aanpassing van de Variabelrentende Lening zoals omschreven in het Herstelkader
(…)
2.4.
Uitgangspunten Herstelkader
(…)
2.4.4.
Bij het opstellen van het Herstelkader is daarom gezocht naar een integrale oplos- sing die – mede gezien het aantal dossiers, de eenvoud en snelheid waarmee het Herstel moet kunnen worden verkregen – een voor verreweg de meeste betrokkenen doeltreffende oplossing biedt. Meer in het bijzonder, is ervoor gekozen bij het Herstel (…) in hoge mate te abstraheren van het onderliggende dossier van een MKB-Klant. Dit heeft tot gevolg dat in Stap 3 de Bank overgaat tot een coulancevergoeding zonder dat de Bank erkent dat zij schadeplichtig is.
(…)
3. HERSTELKADER
3.1.
Toepassingsgebied
(…)
3.1.4.
Banken betrekken Rentederivaten van MKB-Klanten die (gedurende enige periode) tussen 1 april 2011 en 1 april 2014 'liepen' actief (dat wil zeggen zonder initiatief van de MKB-Klant) in de beoordeling onder het Herstelkader.
(…)
3.6.
Overige aspecten
(…)
Kwijting en gevolgschade
3.6.8.
Een MKB-Klant die Herstel uit hoofde van het Herstelkader aanvaardt, verleent daarmee algehele en finale kwijting aan de betreffende Bank ter zake van alle klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen die de MKB-Klant jegens de Bank heeft in verband met het Rentederivaat. Op deze regel gelden twee nuanceringen:
(…)
4. CONSEQUENTIES HERSTELKADER
(…)
4.2.2.
In de context van het Herstelkader geldt dat tot stand gekomen vaststellingsovereenkomsten en bindende einduitspraken ongemoeid blijven, zij het met de volgende uitzonderingen:
a. Een Bank zal de MKB-Klant ongeacht de inhoud van een eventueel toepasselijke vaststellingsovereenkomst of de uitkomst van een bindende uitspraak, coulancehalve deel laten nemen aan het Herstelkader;
b. Een Bank zal de uitkomst van het Herstelkader voor een individuele MKB-Klant coulancehalve toepassen, ongeacht de inhoud van een vaststellingsovereenkomst of de uitkomst van een bindende uitspraak;
c. Indien toepassing van het Herstelkader leidt tot een hogere financiële vergoe-ding voor de MKB-Klant, heeft de MKB-Klant aanspraak op het meerdere; en
d. Indien toepassing van het Herstelkader leidt tot een lagere financiële vergoeding voor de MKB-Klant, dan heeft dat geen (financiële) gevolgen voor de MKB-Klant.
(…)
5. UITVOERING HERSTELKADER
(…)
5.1.2.
Banken voeren het Herstelkader ten aanzien van MKB-Klanten bedoeld in paragraaf 3.1.4 proactief uit op de wijze zoals is omschreven in het Herstelkader. De Banken berichten de betreffende MKB-Klanten per brief over de kenmerken van het Herstelkader en het (eventueel) aan de MKB-Klant toekomende Herstel. De MKB-Klant dient het door de Bank vastgestelde Herstel schriftelijk te aanvaarden.
(…)
5.1.4.
Voor zover MKB-Klanten het van de Bank ontvangen voorstel niet aanvaarden, zijn zij – evenals de Bank – niet gebonden aan de in het Herstelkader omschreven regeling en kunnen zij – evenals de Bank – hieraan geen rechten ontlenen.
5.1.5.
MKB-Klanten die het van de Bank ontvangen voorstel tot Herstel onder dit Herstelkader niet aanvaarden (…), kunnen eventuele klachten, aanspraken en/of vorderingen ten aanzien van het met een Bank afgesloten Rentederivaat individueel aan een rechtbank of het Kifid voorleggen.
(…)”.
2.31.
Bij brief van 19 januari 2017 heeft DB aan [eiseressen] (althans aan: “ [eiseres sub 3] cs”) mededeling gedaan over de administrering van de diverse debet- en creditposities van [eiseressen] jegens DB waaronder een creditering van € 117.243,97 als ‘uitkering voorschot vergoeding rentederivaat’, waarna volgens de brief nog een netto schuldpositie van ruim € 478.000 resteerde per datum brief, af te lossen op 31 januari 2017. Over voornoemde creditering schreef DB:
“Zoals eerder met u gecommuniceerd neemt [DB] deel aan [het Herstelkader]. U komt op grond hiervan in aanmerking voor een herstelaanbod dat in de loop van 2017 aan u gedaan zal worden. Bovengenoemd voorschot ontvangt u voor
31 januari 2017 op uw bankrekening”.
2.32.
[eiseres sub 3] heeft het voorschot vervolgens conform de inhoud van de brief van 19 januari 2017 ontvangen.
2.33.
Bij brief van 28 juni 2017 heeft DB aan [eiseres sub 3] bericht dat [eiseres sub 3] recht heeft compensatie in de zin van het Herstelkader, en dat deze compensatie neerkomt op het reeds als voorschot betaalde bedrag van € 117.243,97, zodat er niets zal worden bijbetaald. Verder heeft DB als volgt bericht:
“(…)
Welke voorwaarden gelden er?
U ontvangt de aangeboden compensatie onder twee belangrijke voorwaarden. De eerste voorwaarde is dat u aan ons finale kwijting verleent. De tweede belangrijke voorwaarde is dat u akkoord gaat met ons aanbod. Graag lichten we deze twee voorwaarden toe.
1. Finale kwijting
De eerste voorwaarde is dat u aan ons algehele finale kwijting dient te verlenen, door het ondertekenen van deze brief, ter zake van alle klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen die u jegens onze bank heeft in verband met de bij ons afgesloten rentederivaten en de bijbehorende dienstverlening. Dat betekent dat u niets meer te vorderen heeft vanwege welke schade dan ook en u kunt daarna niet meer naar de civiele rechter of het Kifid ten aanzien van deze dienstverlening.
2. Acceptatie aanbod
We horen graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief of u akkoord gaat met ons aanbod tot compensatie. Gaat u akkoord? Dan dient u deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan ons te retourneren.
Door ondertekening van deze brief gaat u akkoord met ons aanbod én verleent u ons tegelijkertijd finale kwijting. U bent niet verplicht om dit aanbod te aanvaarden. Indien u van oordeel bent dat u recht heeft op een hogere vergoeding, dan staat het u vrij om deze kwestie voor te leggen aan de burgerlijke rechter en – indien u daarvoor in aanmerking komt – het Derivatenloket van het KiFID (…).
(…)
Hoe nu verder?
U beslist of u ons aanbod aanvaardt. De aangeboden compensatie is berekend volgens de regels uit [het Herstelkader]. Onze onafhankelijke externe dossierbeoordelaar heeft onze werkzaamheden gecontroleerd.
U bent niet verplicht om dit aanbod te aanvaarden. En het staat u geheel vrij om onafhankelijk advies in te winnen over ons aanbod. Indien u het aanbod niet accepteert, komt dit te vervallen en ontvangt u geen compensatie.
(…)
U aanvaardt het aanbod
Aanvaardt u het aanbod? Dan verzoeken we u om binnen vier weken na dagtekening van deze brief deze brief voor akkoord te ondertekenen en aan ons te retourneren. U ontvangt vervolgens van ons de vergoeding zoals weergegeven in de bijlage bij deze brief. (…) Een eventuele betalingsachterstand zal worden verrekend.
(…)”
2.34.
Bij brief van 21 september 2017 heeft DB aan [eiseres sub 3] het volgende medegedeeld:
“U heeft ons aanbod tot compensatie ingevolge het [Herstelkader] niet binnen de gestelde deadline aanvaard. We hebben u meerdere keren gebeld en reminders gestuurd zonder dat u het aanbod heeft willen aanvaarden.
Ons aanbod is nu definitief vervallen. U heeft geen recht meer op compensatie ingevolge het [Herstelkader].
We lichten dit hierna toe.
Compensatie
We hebben u (ruim) twaalf weken geleden een brief gestuurd met daarin het aanbod voor compensatie ingevolge het [Herstelkader]. Het [Herstelkader] is vastgesteld door de Derivatencommissie. Deze brief was voorzien van een cijfermatig overzicht van hoe de aangeboden compensatie is berekend.
Reminders
We hebben u drie brieven toegezonden en tenminste tweemaal gebeld om ons aanbod voor compensatie onder uw aandacht te brengen. Ons aanbod en onze laatste brief hebben we per aangetekende post aan u verzonden.
We hebben u gewaarschuwd dat ons aanbod vervalt als u niet tijdig, binnen de deadline, zou aanvaarden.
Deze deadline is verstreken. Kennelijk wenst u ons aanbod niet te aanvaarden.
Ons aanbod is vervallen
Ons aanbod is vervallen. Dat betekent dat u niet langer van ons aanbod gebruik kunt maken. U heeft geen recht meer op compensatie ingevolge het [Herstelkader].
Uiteraard staat het u vrij om deze kwestie aan de burgerlijke rechter voor te leggen of – indien van toepassing - aan het derivatenloket van het KiFID (…)”.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiseressen] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de bank toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiseressen] , althans onrechtmatig jegens [eiseressen] heeft gehandeld, althans heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en de billijkheid en DB te veroordelen tot terugbetaling van de door [eiseressen] teveel en/of onnodig betaalde (swap)rente, renteopslagen, provisies et cetera en/of tot vergoeding van de door [eiseressen] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de geleden schade tot de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II. DB veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseressen] betaalde buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de geleden schade tot de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. DB veroordeelt in de (na)kosten van het geding.
De grondslag van het gevorderde, in algemene termen
3.2.
In algemene termen legt [eiseressen] het volgende aan het gevorderde ten grondslag.
3.2.1.
Ruim 28 jaar (1980 t/m 2008) bankierde [eiseressen] naar tevredenheid bij ABN AMRO Bank. De voor ABN AMRO Bank werkzame accountmanager van [eiseressen] was lid van het agrarisch team en had verstand van de bollenteelt in het algemeen en van de onderneming van [eiseressen] in het bijzonder. De onderneming van [eiseressen] is arbeids- en kapitaalintensief. [eiseressen] is niet alleen afhankelijk van gewoon krediet, maar met name ook van seizoenskrediet: de kosten worden vooral gemaakt in het vierde kalenderkwartaal (oogstseizoen), en de inkomsten worden vooral gegenereerd in het eerste kalenderkwartaal, na afloop waarvan het seizoenskrediet kan worden afgebouwd.
3.2.2.
Een besluit van de Europese Commissie betekende dat het onderdeel van ABN AMRO Bank waaronder de onderneming van [eiseressen] viel, moest worden verkocht. Het bankonderdeel waaronder [eiseressen] viel, is vervolgens ondergebracht in New HBU II en ten slotte in DB. Hoewel ABN AMRO Bank benadrukte dat er voor haar cliënten door het doorschuiven niets zou veranderen, is dat wel degelijk gebeurd.
3.2.3.
New HBU II / Deutsche Bank Nederland en later DB hadden geen enkel verstand van de bedrijfstak van de bollenteelt en al helemaal niet van het werkterrein van [eiseressen] , leliekweek en -veredeling. Na het tijdperk van ABN AMRO Bank nam de bank de beslissingen rond de kredietverstrekking dan ook ad hoc en zonder interesse en kennis van zaken. Dat ad hoc beleid werd zelfs nog erger toen de bank op 16 april 2013 aankondigde dat de bank in Nederland niet langer de geschikte bank zou zijn om [eiseressen] de producten en diensten aan te bieden die [eiseressen] op dat moment van de bank afnam. Oftewel, [eiseressen] moest maar een andere financier zoeken. Als gevolg van dat beleid van de bank en de diverse ad hoc beslissingen van de bank, waarbij de bank haar eigen belang op onredelijke wijze liet prevaleren boven dat van [eiseressen] , heeft [eiseressen] aanzienlijke schade geleden. Zo werden haar langlopende leningen met variabele rente ineens overgesloten, werd het rekening-courantkrediet ingeperkt en opgesplitst, moest zij voortijdig aflossen en werden eerder gemaakte afspraken niet nagekomen. Vervolgens zei de bank tegen [eiseressen] : je moet binnen een jaar weg zijn en nu direct gaan aflossen. De gelden die [eiseressen] vervolgens wist te genereren, door stukken land te verkopen, heeft de bank aangewend om langlopende leningen voortijdig af te lossen, een renteswap te beëindigen en de negatieve marktwaarde van de renteswap door [eiseressen] te laten betalen. De bank gebruikte de opbrengsten van de landverkopen om de minder dure leningen vroegtijdig af te lossen en liet de duurste kredieten doorlopen, en gaf (ondanks aflossing) de zekerheden niet vrij, waardoor [eiseressen] niet naar een andere financier kon vertrekken. De schade voor [eiseressen] is dan ook groot.
3.2.4.
De schade bestaat onder meer uit het gedwongen verkopen van essentiële bedrijfsonderdelen (grote stukken grond waarop de bollen worden geteeld), het betalen van veel te hoge althans onnodige opslagen en rente, het steeds meer zekerheden moeten verschaffen, alsmede het iedere keer meer en/of vaker voortijdig moeten aflossen. Ook moest [eiseressen] van de bank een destijds door ABN AMRO geadviseerde renteswap vervroegd afkopen en de forse negatieve waarde betalen.
3.2.5.
[eiseressen] kon als gevolg van het beleid van de bank niet naar een andere bank overstappen, ondanks het feit dat de bank steeds meer aandrong op haar vertrek. Uiteindelijk heeft [eiseressen] in april 2017 het restant krediet volledig aan DB afgelost, met behulp van de Coöperatieve Bloembollen Centrale.
3.2.6.
Dat [eiseressen] nog bestaat, is een wonder. Het bedrijf is feitelijk door bank vernield en [eiseressen] heeft het helemaal opnieuw moeten opbouwen, waarbij zij essentiële bedrijfsonderdelen 130 km verderop, in Friesland, heeft moeten huren. Na de ‘sloopactiviteiten’ van de bank restte [eiseressen] nog slechts haar kennis en kunde op het gebied van haar branche.
3.2.7.
De rode draad in het feitencomplex is dat de bank haar eigen belang in onredelijk grote mate heeft laten prevaleren boven dat van [eiseressen] . Dat is wanprestatie, want het handelen van de bank is onder meer in strijd met de bancaire zorgplicht ex artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV) alsmede met de eigen toezeggingen van de bank. Tevens is dat in strijd met de op de bank rustende (jurisprudentiële) zorgplicht en derhalve onrechtmatig jegens [eiseressen] . De bank is dan ook voor de door [eiseressen] geleden schade aansprakelijk, omdat die schade aan het handelen dan wel nalaten van de bank is toe rekenen.
De schadeveroorzakende gedragingen van de bank in concreto
3.3.
De door [eiseressen] geleden schade is ten eerste veroorzaakt door onjuiste adviezen zijdens de bank en ten tweede door gebrek aan kennis en dus gebrek aan vertrouwen bij de bank, waardoor zij aan [eiseressen] onredelijke eisen heeft opgelegd. Het gaat om het volgende.
A. onjuist advies:
- -
renteswap I,
- -
renteswap II,
- -
het extra krediet van € 2,8 miljoen;
onredelijke eisen:
- -
de kredietovereenkomst van 24 december 2009,
- -
verkoop 10 ha grond op 17 december 2013,
- -
verkoop 60 ha grond en verkoop teeltkraam vanaf 23 mei 2014,
-wijze van aanwending van de verkoopopbrengst,
- behandelingsfees.
3.4.
DB voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Na wijziging van eis vordert DB dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[eiseressen] veroordeelt tot terugbetaling van het voorschot onder het Herstelkader van € 117.243,97 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van algehele
voldoening;
subsidiair
[eiseres sub 3] veroordeelt tot terugbetaling van het voorschot onder het Herstelkader van € 117.243,97 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van algehele voldoening;
in elk geval
[eiseressen] veroordeelt in de (na)kosten van het geding met de bepaling dat [eiseressen] over die (na)kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen te rekenen vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.7.
[eiseressen] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
De rechtspositie van DB
4.1.
De rechtsopvolging van Deutsche Bank Nederland door DB is door beide partijen gesteld, zodat daarvan is uitgegaan, ook al is het niet concreet gemaakt. Voor zover de rechtsopvolging door DB aan enig gebrek lijdt, kan gelet op de proceshouding van DB in elk geval worden geconcludeerd dat zij volledige aansprakelijkheid aanvaardt voor zover de in dit geding door [eiseressen] aan ABN AMRO Bank en New HBU II / Deutsche Bank Nederland gemaakte verwijten leiden tot een schadevergoedingsplicht.
De rechtspositie van [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5]
4.2.
DB voert het verweer dat [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] , nu die zijn opgehouden te bestaan, geen vordering meer tegen DB kunnen instellen.
4.3.
Het verweer slaagt. Een rechtspersoon die is opgehouden te bestaan en die nadien niet is gaan herleven (zie artikel 2:23c BW) kan geen rechtsvordering instellen. Zo’n herleving voorafgaand aan de dag van dagvaarding (13 juli 2018) is gesteld noch gebleken. De hier besproken eisende partijen zullen derhalve in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het petitum
4.4.
DB voert het verweer dat het petitum te vaag is en dat het gevorderde alleen daarom al behoort te worden afgewezen; zo worden alle vorderingsgrondslagen op een hoop gegooid en is onduidelijk of [eiseressen] nu een vordering tot terugbetaling of een schadevergoedingsvordering instelt, aldus DB.
4.5.
Overwogen wordt dat het petitum niet de materie concretiseert waaromtrent nu precies een verklaring voor recht wordt gevraagd. De rechtbank zal hier echter geen consequenties aan verbinden, maar beslissen langs de lijnen van het partijdebat en de in hoofdstuk 4 van de dagvaarding (“Schade, vorderingen en toelichting”) door [eiseressen] getrokken tussenconclusies. Daaruit volgt dat geen onderdeel van het volgens het lichaam van de dagvaarding gevorderde toewijsbaar is, zodat geen verdere concretisering van het petitum noodzakelijk is. Meer in het bijzonder geldt over het in het petitum opgenomen onderscheid tussen terugbetaling en schadevergoeding dat de rechtbank uit het lichaam van de dagvaarding (hoofdstuk 4) slechts vorderingen tot vergoeding van schade heeft begrepen, behoudens met betrekking tot de behandelingsfees, waarvan [eiseressen] stelt dat DB die aan [eiseressen] dient “terug te betalen, nu het laten betalen daarvan door [eiseressen] , in strijd is met de redelijkheid en billijkheid”.
De gestelde schadeveroorzakende gedragingen van de bank in concreto
4.6.
Hierna volgen, voor zover nodig, de partijstellingen inzake de door [eiseressen] gestelde schadeveroorzakende gedragingen van de bank in concreto, alsook de beoordeling.
A. onjuist advies:
- -
renteswap I,
- -
renteswap II,
- -
het extra krediet van € 2,8 miljoen;
onredelijke eisen:
- -
de kredietovereenkomst van 24 december 2009,
- -
verkoop 10 ha grond op 17 december 2013,
- -
verkoop 60 ha grond en verkoop teeltkraam vanaf 23 mei 2014,
-wijze van aanwending van de verkoopopbrengst,
- behandelingsfees.
Ad A. onjuist advies - renteswap I
4.7.
[eiseressen] stelt als volgt.
De bank heeft [eiseressen] geadviseerd renteswap I af te sluiten. Over de werking van de renteswap is [eiseressen] slechts voorgelicht door middel van de renteswappresentatie. De bank heeft [eiseressen] niet voorgelicht over de aan de renteswap verbonden risico’s: het risico op zeer hoge rentelasten bij een daling van de marktrente/Euribor, het in verband met een marktrentedaling ontstaan van een negatieve waarde van de renteswap en de consequentie voor de renteswap in geval van tussentijdse aflossingen op de onderliggende roll-over lening. In het kader van het advies heeft de bank nagelaten van [eiseressen] een cliëntprofiel te maken (wensen/mogelijkheden, productkennis en risicoacceptatie). De werkelijkheid was dat [eiseressen] geen verstand van renteswaps had.
De bank heeft renteswap I aan [eiseressen] opgedrongen door in november 2007 te benadrukken dat de rente zou gaan stijgen, door het onaantrekkelijk te maken om géén renteswap af te sluiten (namelijk door voor dat geval in de kredietovereenkomst van 27 juli 2006 te dreigen met verhoging van de individuele opslag, op welke clausule de bank [eiseressen] overigens niet heeft gewezen) en door geen alternatieven voor te leggen (bijvoorbeeld een rentecap).
De bank heeft [eiseressen] op 21 juli 2006 een Registratie bevoegdheden Treasury Transacties laten ondertekenen, zonder enige toelichting te geven. De bank heeft bij ondertekening van de kredietovereenkomst op 27 juli 2006 direct de renteswap afgesloten, wederom zonder enige toelichting.
Doordat de bank [eiseressen] heeft verplicht tot de 13-jarige roll-over lening in combinatie met een renteswap, in de plaats van handhaving van de oude roll-over leningen, heeft [eiseressen] vanaf 27 juli 2006 tot april 2017 teveel rente betaald.
Voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst van 27 juli 2006, waarbij [eiseressen] zich tevens verplichtte tot het sluiten van een renteswap, had de bank [eiseressen] tijdig en adequaat moeten informeren over de kenmerken en risico’s van de renteswap, zodat [eiseressen] nog de gelegenheid had gehad om elders een financiering zonder renteswap te verkrijgen. Door deze tijdige en adequate informering achterwege te laten, is de bank jegens [eiseressen] tekortgeschoten in haar verplichting ex artikel 2 ABV althans heeft de bank onrechtmatig (want zeer onzorgvuldig) jegens [eiseressen] gehandeld. De aan de bank verweten gedragingen staan in causaal verband met de schade (het teveel aan rente betaalde) omdat [eiseressen] bij correct handelen door de bank gewoon variabel had gefinancierd, zoals zij gewoon was.
Aldus [eiseressen] .
4.8.
DB betwist de vordering inzake renteswap I inhoudelijk maar doet ook een beroep op verjaring. Het beroep op verjaring slaagt op grond van het navolgende.
4.9.
Artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel bekendheid met de enkele mogelijkheid dat een bepaalde partij voor de schade aansprakelijk is, niet volstaat. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Dit houdt niet in dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is vereist dat de benadeelde – behalve met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon – daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden (vgl. Hoge Raad 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2047, gepubliceerd op rechtspraak.nl). Hierbij verdient nog opmerking dat een verjaringstermijn die op de voet van artikel 3:310 lid 1 BW is gaan lopen, mede geldt voor de vordering tot vergoeding van schade waarvan de benadeelde redelijkerwijs kon verwachten dat hij die als gevolg van dezelfde schadeveroorzakende gebeurtenis zou kunnen gaan lijden, omdat in zoverre sprake is van afzonderlijke elementen van de reeds ingetreden schade (vgl Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784).
4.10.
In casu is [eiseressen] meteen na het sluiten van de renteswap met de door haar gestelde schade bekend geworden, want [eiseressen] is naar eigen zeggen meteen vanaf 27 juli 2006 méér rente gaan betalen dan ten opzichte van een gewone roll-over situatie.
4.11.
Wat betreft het moment waarop [eiseressen] voldoende zekerheid heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de bank geldt het volgende.
4.11.1.
Het door [eiseressen] aan de bank verweten schadeveroorzakend handelen is dat [eiseressen] de renteswap – zoals het in de dagvaarding staat – ‘in haar maag heeft geduwd gekregen’, dus zonder dat zij tijdig voorafgaand aan het sluiten van de renteswap adequaat was geïnformeerd. Het zojuist bedoelde moment van voldoende zekerheid breekt dan ook aan wanneer [eiseressen] voldoende bekend wordt met de aan de renteswap verbonden risico’s omdat zij op dat moment kan beseffen – uitgaande van de stellingen van [eiseressen] – dat zij een product heeft opgedrongen gekregen dat zij eigenlijk niet wilde hebben.
4.11.2.
Kijkende naar de door de bank gegeven voorlichting over de aan de renteswap verbonden risico’s geldt het volgende. [eiseressen] is in de renteswappresentatie ten minste geïnformeerd, zo is niet in geschil, over de algemene werking van de renteswap inhoudende dat [eiseressen] per saldo een vaste rente zou gaan betalen en als leningnemer dus niet meer geraakt werd door schommelingen in het Euribor-tarief. Hierin ligt besloten dat [eiseressen] óók is geïnformeerd over het door haar zo benoemde risico op zeer hoge rentelasten bij een daling van de marktrente/Euribor, waarbij de rechtbank ervan is uitgegaan dat [eiseressen] met “zeer hoog” doelt op de hoogte van de vaste swaprente ten opzichte van het markttarief. Ook over het door [eiseressen] benoemde risico van het in verband met een marktrentedaling ontstaan van een negatieve waarde van de renteswap en de consequentie voor de renteswap in geval van tussentijdse aflossingen op de onderliggende roll-over lening, is [eiseressen] geïnformeerd, namelijk door middel van de Brochure onder het kopje “Kosten van “Unwinding””, welke brochure voorafgaand aan het sluiten van de renteswap aan [eiseressen] was verstrekt.
4.11.3.
Gelet op het zojuist onder 4.11.2 overwogene had [eiseressen] reeds ten tijde van het sluiten van de renteswap een voldoende mate van zekerheid zoals onder 4.11.1 bedoeld.
4.12.
De verjaringstermijn voor de hier aan de orde zijnde rechtsvordering inzake renteswap I is dus gaan lopen op 27 juli 2006. Dit geldt ook voor zover de rechtsvordering strekt tot vergoeding van schade die, bezien vanaf het moment van 27 juli 2006, nog moest gaan vallen (oftewel: de steeds periodiek door [eiseressen] te betalen rente die uitsteeg boven de normale roll-over rente); het gaat dan immers steeds om afzonderlijke elementen van de reeds ingetreden schade. Gegeven deze beoordeling is tussen partijen niet in geschil dat de rechtsvordering vijf jaren na de zojuist genoemde datum is verjaard.
4.13.
De conclusie is dat de schadevergoedingsvordering inzake renteswap I zal worden afgewezen.
Ad A. onjuist advies - renteswap II
4.14.
[eiseressen] stelt als volgt.
Voor renteswap II geldt hetzelfde als voor renteswap I, met de volgende aanvullingen en verschillen. De bank heeft ter zake van renteswap II niet eens de moeite genomen van het geven van een uitleg en renteswappresentatie: de bank vertelde [eiseressen] gewoon dat de rente zou gaan stijgen, dat een renteswap noodzakelijk was en dat de bank de individuele opslag niet zou verhogen indien [eiseressen] een renteswap zou afsluiten. [eiseressen] heeft dan ook met het sluiten van de renteswap ingestemd omdat de bank dat nadrukkelijk adviseerde, stelde dat de rente zou gaan stijgen en [eiseressen] feitelijk voor het blok zette, waarbij een factor van belang is dat [eiseressen] op dat moment (november) vol in de oogstwerkzaamheden zat en het krediet per direct nodig had. Voor renteswap II geldt nog aanvullend dat de bank [eiseressen] had moeten wijzen op de lange looptijd van deze renteswap (elf jaar) en de daarmee samenhangende risico’s, met name het groter wordende risico op de ontwikkeling van een negatieve waarde. Het risico van de negatieve waarde heeft zich voor renteswap II ook verwezenlijkt doordat de bank wegens aan haar toe te rekenen omstandigheden (de strategische heroriëntatie van de bank) het krediet voortijdig opzegde en [eiseressen] dwong de lopende renteswap af te kopen (de negatieve waarde te vergoeden).
De schade in verband met renteswap II omvat in ieder geval het verschil tussen enerzijds hetgeen [eiseressen] daadwerkelijk heeft betaald, inclusief negatieve waarde, en anderzijds hetgeen [eiseressen] zou hebben betaald ingeval geen renteswap was afgesloten.
Aldus [eiseressen] .
4.15.
DB betwist de vordering inzake renteswap II inhoudelijk, doet een beroep op verjaring en doet een beroep op de in de overeenkomst van 14 november 2014 opgenomen settlement-clausule (“Deutsche Bank en [eiseres sub 3] verklaren hierbij dat beide partijen na settlement wederzijds niets meer te vorderen hebben uit hoofde van het rentederivaat contract”).
4.16.
Tussen partijen is niet in geschil dat de settlement-clausule aldus moet worden uitgelegd dat de in dit geding aan de orde zijnde schadevergoedingsvordering van [eiseressen] inzake renteswap II onder het bereik van die clausule valt, zodat die vordering in beginsel moet worden beschouwd als te zijn teniet gegaan met het overeenkomen van de settlement-clausule. In geschil is of DB op de settlement-clausule een beroep kan doen.
4.17.
[eiseressen] voert in dat verband het volgende aan. De settlement-clausule is in de brief van 12 november 2014 opgenomen zonder [eiseressen] daarover te informeren en met de “bevestiging” dat het zou gaan om dezelfde afspraken (zoals opgenomen in de brief van 14 augustus 2014). Zelfs indien [eiseressen] op de settlement-clausule was geattendeerd – hetgeen niet is gebeurd – had [eiseressen] geen andere keuze dan het stuk van 12 november 2014 te ondertekenen, omdat [eiseressen] van het krediet afhankelijk was en de piek van het seizoen (december) er bijna was. De seizoensfaciliteit was letterlijk de volgende dag nodig. [eiseressen] had dan ook geen andere keuze dan ondertekenen. Het door [eiseressen] opnemen van de settlement-clausule in de overeenkomst van 12 november 2014 was misbruik van omstandigheden. Een beroep op de settlement-clausule is tevens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Aldus [eiseressen] .
4.18.
De bank heeft in de brief van 12 november 2014 [eiseressen] voldoende duidelijk erop gewezen dat de bank de settlement-clausule onderdeel van de te sluiten overeenkomst wilde laten zijn, en ook dat dit een aanvulling op het in de brief van 14 augustus 2014 gerelateerde betrof. De settlement-clausule wordt in de brief van 12 november 2014 immers aangekondigd als één van de “wijzigingen en/of aanvullingen” op de brief van 14 augustus 2014. [eiseressen] noemt het handelen van de bank misbruik van omstandigheden – wat een grond voor vernietiging van de desbetreffende rechtshandeling oplevert (artikel 3:44 lid 1 BW) – maar heeft hieraan geen consequenties verbonden want de settlement-clausule is door [eiseressen] niet vernietigd.
4.18.1.
Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) is slechts gebaseerd op de wijze van totstandkoming van de settlement-clausule (het hiervoor bedoelde misbruik van omstandigheden en het daarmee gepaard gaande wilsgebrek aan de zijde van [eiseressen] ) en niet op andere in artikel 6:248 lid 2 BW bedoelde “gegeven omstandigheden”, met name: omstandigheden die zich hebben voorgedaan ná het overeenkomen van de settlement-clausule.
Op zichzelf is dit beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid mogelijk – als alternatief voor de vernietigingsactie – maar bij de beoordeling van dit beroep komt wel veel gewicht toe aan het feit dat de vernietigingsactie wegens misbruik van omstandigheden is verjaard, zoals DB onbetwist heeft aangevoerd. De verjaringsgregeling dient immers de rechtszekerheid en die rechtszekerheid wordt aangetast indien na afloop van de verjaringstermijn van de vernietigingsactie inzake misbruik van omstandigheden langs een omweg toch zou kunnen worden bewerkstelligd precies datgene waar de vernietigingsactie nu juist voor was bedoeld – waarbij in ogenschouw is genomen dat artikel 3.44 lid 1 BW en artikel 6:248 lid 2 BW weliswaar andere rechtsgevolgen hebben (vernietiging respectievelijk buiten-toepassinglating van de settlement-clausule), maar in dit specifieke geval niet tot verschillende uitkomsten zouden leiden. In termen van artikel 6:248 lid 2 BW gezegd: het wél van toepassing laten zijn van de settlement-clausule heeft na voltooiing van de verjaring aan aanvaardbaarheid gewonnen, en wel zodanig dat de hoge lat van ‘onaanvaardbaarheid’ in elk geval niet wordt gehaald.
4.19.
Bovendien geldt dat, zelfs als zou zijn geoordeeld dat DB op grond van artikel 6:248 lid 2 BW geen beroep op de settlement-clausule kan doen, de rechtsvordering inzake renteswap II is verjaard op dezelfde gronden als is overwogen voor renteswap I, met dien verstande dat de verjaringstermijn voor renteswap II is gaan lopen op 7 november 2007.
[eiseressen] heeft voor renteswap II in wezen één aanvullend punt gesteld ten opzichte van renteswap I, namelijk dat de bank [eiseressen] had moeten wijzen op de lange looptijd van renteswap II (elf jaar) en de daarmee samenhangende risico’s, met name het groter wordende risico op de ontwikkeling van een negatieve waarde. Voor dit aanvullende punt geldt echter dat in de Brochure onder het kopje “Kosten van “Unwinding”” ligt besloten dat [eiseressen] ook over dit aanvullende punt is geïnformeerd.
4.20.
De conclusie is dat de schadevergoedingsvordering inzake renteswap II zal worden afgewezen.
Ad A. onjuist advies - het extra krediet van € 2,8 miljoen
4.21.
[eiseressen] stelt als volgt.
Bij de kredietovereenkomst van 24 december 2009 is het krediet verhoogd van € 5,2 miljoen naar € 6,5 miljoen euro. Onderdeel van de nieuwe kredietregeling was het extra krediet van € 2,8 miljoen. Hiermee werd een deel van het seizoenskrediet vervangen. Dit gebeurde zo omdat de bank dit eenzijdig bepaalde; eerdere afspraken om het seizoenskrediet met ca. € 600.000 te verminderen, wilde de bank niet nakomen. De voorwaarden voor het extra krediet waren nadelig voor [eiseressen] : aflossingsverplichting van € 125.000 per jaar (aan te passen na 1 januari 2012), te betalen in de maand januari zijnde de piek van het seizoen, voor het eerst te betalen reeds een maand na het sluiten van de overeenkomst; aanzienlijke extra zekerheden die door [eiseressen] moesten worden verstrekt; een zeer hoge rente van 8,725% per jaar (inclusief opslagen en provisies). De bank heeft bij het eenzijdig bepalen van (de voorwaarden van) het extra krediet haar eigen belangen laten prevaleren. De bank had ofwel de lopende afspraak moeten nakomen ofwel het bedrag van € 2,8 miljoen aan [eiseressen] moeten verstrekken bij wijze van een 15-jarige roll-over lening tegen een rente gelijk aan 3-maands-Euribor + 1,65% vaste opslag, zulks met hetzelfde aflossingsschema van € 125.000 per jaar; het verstrekken van een dergelijke roll-over lening had zonder meer gekund, gelet op de door de bank bedongen en verkregen aanzienlijke aanvullende zekerheden.
Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft de bank gewanpresteerd (namelijk gehandeld in strijd met artikel 2 ABV) althans onrechtmatig gehandeld (namelijk in strijd met de op haar rustende zorgplicht) althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid gehandeld. De door [eiseressen] geleden schade bestaat uit het verschil tussen enerzijds hetgeen [eiseressen] daadwerkelijk heeft betaald voor het extra krediet en anderzijds hetgeen [eiseressen] zou hebben betaald als de voornoemde roll-over lening was afgesloten in plaats van het extra krediet.
Aldus [eiseressen] .
4.22.
DB betwist de vordering inzake het extra krediet van € 2,8 miljoen inhoudelijk en doet een beroep op verjaring.
4.23.
Het beroep op verjaring slaagt. De rechtsvordering inzake het extra krediet van € 2,8 miljoen is verjaard op dezelfde gronden als is overwogen voor renteswap I, met dien verstande dat de verjaringstermijn voor het extra krediet van € 2,8 miljoen is gaan lopen op 24 december 2009.
Ad B. onredelijke eisen - de kredietovereenkomst van 24 december 2009
4.24.
[eiseressen] stelt als volgt.
Middels de kredietovereenkomst van 24 december 2009 is het rekening-courantkrediet op een voor [eiseressen] zeer kostbare wijze ‘herverdeeld’, aldus dat een deel van het seizoenskrediet werd afgesplitst in een extra krediet en, naast de al hoge rente van het seizoenskrediet, een extra risicoprovisie van 0,50% per kwartaal werd bepaald; voorts werd de maximale beschikkingsruimte van het seizoenskrediet fors ingeperkt. Tevens moest [eiseressen] aanzienlijke aanvullende zekerheden verschaffen, waarbij de bank haar toezeggingen (afname borgtocht in gelijke tred met afname extra krediet niet is nagekomen).
De kredietovereenkomst van 24 december 2009 is het gevolg geweest van het feit dat de bank alleen maar risico’s zag en geen oog had voor de aard van de onderneming van [eiseressen] en de waarde van haar bestanddelen.
Het handelen van de bank is in strijd met artikel 2 ABV althans in strijd met de op haar rustende zorgplicht. Als gevolg van het handelen van de bank heeft [eiseressen] teveel rente en provisie betaald. Indien de bank rekening had gehouden met het belang van [eiseressen] , zou zij [eiseressen] een 15-jarige roll-over lening hebben aangeboden en de individuele opslag gelijk hebben gelaten.
Aldus [eiseressen] .
4.25.
Het gaat hier om een vordering strekkende tot vergoeding van dezelfde schade als hiervoor aan de orde is geweest bij punt A. onjuist advies - het extra krediet van € 2,8 miljoen. Het verschil is dat de bank bij punt B. niet als adviseur wordt aangesproken maar als degene die onredelijke eisen stelde. Dit maakt echter geen verschil voor de toepassing van de verjaringsregeling zoals is gedaan onder punt A, terwijl de rechtbank verstaat dat DB haar beroep op verjaring heeft gedaan niet slechts voor zover de bank als adviseur wordt aangesproken maar ook voor zover zij wordt aangesproken als degene die onredelijke eisen stelde. De rechtsvordering waarop [eiseressen] doelt onder punt B. onredelijke eisen - de kredietovereenkomst van 24 december 2009, is dus verjaard en daarmee niet toewijsbaar.
Ad B. onredelijke eisen - verkoop 10 ha grond op 17 december 2013
- verkoop 60 ha grond en verkoop teeltkraam vanaf 23 mei 2014
4.26.
[eiseressen] stelt als volgt.
4.26.1.
Inzake de 10 ha.
In april 2013 deelde de bank aan [eiseressen] mede dat de bank doende was met een strategische heroriëntatie en dat [eiseressen] op zo kort mogelijke termijn een andere financier moest vinden. Hier viel niet over te praten. De bank eiste een zo snel mogelijke aflossing van het krediet. De bank stelde nog één seizoen te willen financieren. [eiseressen] was dan ook gedwongen zo snel mogelijk af te lossen op de financiering en in dat kader gedwongen om desinvesteringen te doen. In dat licht is [eiseressen] noodzakelijkerwijs overgegaan tot verkoop aan een derde van een stuk grond van 10 ha, op 17 december 2013. [eiseressen] had dat stuk grond heel graag behouden; het werd afwisselend gebruikt voor eigen teelt en verhuur, en het stuk grond bracht dus sowieso geld op. Door [eiseressen] tot de verkoop te dwingen heeft de bank wanprestatie gepleegd althans onrechtmatig gehandeld; de bank heeft de onderneming in wezen ‘uitgekleed’ om het afscheid op zo kort mogelijke termijn te forceren. De schade bestaat uit gederfde teelt- en huurinkomsten, gederfde verkoopopbrengst (want als langer de tijd had kunnen worden genomen voor verkoop, was de opbrengst hoger geweest) en verkoopkosten.
4.26.2.
Inzake de 60 ha en de teeltkraam.
In april 2014 deelde de bank aan [eiseressen] mede zich ernstige zorgen te maken over het continuïteitsperspectief van de onderneming, op grond van de verliezen over 2012 en 2013. Wederom werd [eiseressen] geconfronteerd met een groot gebrek aan kennis bij de bank omtrent de markt en de onderneming en daardoor een gebrek aan vertrouwen. Tevens gebruikte de bank dit als excuus om nog meer eisen te stellen en nog snellere aflossing te eisen. Zo eiste de bank onder meer verkoop van minimaal 25 ha grond, welke verkoop in 2014 moest zijn gerealiseerd. Ook hier wreekte zich het gebrek aan kennis bij de bank: niemand zou 25 ha willen kopen omdat dat simpelweg een te klein stuk grond is om separaat te exploiteren voor bollenteelt; het was óf niets óf het hele stuk (60 ha) – het eerder verkochte perceel van 10 ha betrof een bijzondere situatie omdat dat perceel apart lag en tevens grensde aan het perceel van de koper, die met de koop dus bezitter van een aaneengesloten stuk grond werd.
Vervolgens drong de bank ook aan op verkoop van de net opgebouwde teeltkraam om nog snellere aflossing mogelijk te maken.
Uiteindelijk heeft [eiseressen] haar huiskavel van 60 ha verkocht aan de buurman en heeft zij tevens een deel van de teeltkraam verkocht. Verkoop van de huiskavel dwong [eiseressen] om uit te wijken naar gehuurde grond in Friesland. Beide verkopen hebben geleid tot schade bestaande uit winstderving, en de verkoop van de huiskavel heeft voorts geleid tot schade bestaande uit extra kosten wegens het moeten uitwijken naar Friesland. De bank is voor deze schade aansprakelijk op grond van wanprestatie althans onrechtmatige daad.
Aldus [eiseressen] .
4.27.
DB voert het volgende verweer.
4.27.1.
Er was vanaf medio 2009 sprake van een gespannen liquiditeitspositie bij [eiseressen] en het gebruik van de rekening-courant liep met het verstrijken van de tijd verder op. [eiseressen] verkeerde sindsdien vrijwel constant in verzuim wegens ongeoorloofde debetstanden (op 20 mei 2014 bedroeg de ongeoorloofde debetstand € 708.000). Partijen spraken al sinds april 2009 over de continuïteit van de onderneming waarbij toentertijd afspraken zijn gemaakt over de afbouw in de werkkapitaalfinanciering. In een door [eiseressen] opgesteld rapport van 2 juli 2009 opperde [eiseressen] zelf de verkoop van percelen als mogelijke maatregel voor het terugdringen van het kredietobligo.
Dat de afbouw van het krediet verband hield met een strategiewijziging van de bank uit 2013 (ruim 3,5 jaar later) is dus onjuist. Sterker nog, de afbouw van het krediet was tevens ingegeven door de wens van [eiseressen] om minder afhankelijk te worden van vreemd vermogen. Het is verder onjuist dat [eiseressen] binnen een jaar na april 2013 moest vertrekken; de bank heeft immers nog tot 31 januari 2017 financiering aan [eiseressen] verstrekt en de bank heeft ook nog onverplicht additionele financiering verstrekt op het moment dat dit nodig was. De bank heeft zich dus steeds prudent opgesteld.
4.27.2.
Over de verkoop van de 10 ha grond. [eiseressen] is hiertoe niet gedwongen. Het was immers [eiseressen] die al in haar rapport van 2 juli 2009 de verkoop van percelen opperde als mogelijke maatregel voor het terugdringen van het kredietobligo.
4.27.3.
Over de verkoop van 60 ha grond. Gezien de negatieve resultaten over de jaren 2012 en 2013 en de daarmee gepaard gaande liquiditeitskrapte was de bank bereid de kredietregeling te continueren onder enkele voorwaarden. [eiseressen] en de bank zijn daarom op 7 april 2014 als onderdeel van een asset disposal programma overeengekomen dat [eiseressen] minimaal 25 ha grond zou verkopen. [eiseressen] heeft niet geprotesteerd tegen de voorwaarde om minimaal 25 ha grond te verkopen. Sterker nog, [eiseressen] stelde tijdens een presentatie op 20 mei 2014 voor om de liquiditeitskrapte het hoofd te bieden door verkoop van 60 ha grond. De bank betwist dat [eiseressen] door de voorwaarde om minimaal 25 ha grond te verkopen, werd gedwongen om het gehéle perceel van 60 ha te verkopen; het is de eigen keuze van [eiseressen] geweest om 60 ha te verkopen.
4.27.4.
Over de verkoop van de teeltkraam. [eiseressen] heeft bij de brief van 19 mei 2014 en tijdens het mondeling overleg van 20 mei 2014 zelf aangegeven de teelt te willen terugbrengen. [eiseressen] is hiertoe dus niet door de bank gedwongen.
Aldus DB.
4.28.
[eiseressen] heeft op onder andere dit verweer als volgt gerespondeerd, samengevat.
4.28.1.
Als gevolg van de crisis moest [eiseressen] maatregelen nemen, maar de unieke positie van de onderneming van [eiseressen] in de leliemarkt bood ruimschoots ruimte voor groei. Het probleem waar [eiseressen] tegenaan liep was dat zij vanaf 2009 te maken had met een bank die zonder enige kennis van zaken zich het werkkapitaal van [eiseressen] wilde toeëigenen onder het motto ‘cash is king’ zoals New HBU II het in juni 2009 zei. De bank dwong [eiseressen] tot het nemen van geforceerde en verkeerde maatregelen; het rapport van 2 juli 2009 is dan ook onder de door de bank uitgeoefende druk geschreven. Vanaf de overdracht naar New HBU II was het streven van de bank het verwerven van meer zekerheden en het afbouwen van de werkkapitaalfinanciering. Direct gevolg was dat [eiseressen] van twee kanten problemen kreeg: de ondernemingskant als gevolg van de crisis, en de financieringskant omdat de bank haar wilde leeg trekken. Doordat de bank de geldkraan niet alleen steeds verder dicht draaide, maar zelfs voortijdige aflossingen eiste, had [eiseressen] van twee kanten minder geld ter beschikking. Indien de bank kennis van zaken had gehad, zou zij [eiseressen] in een redelijk tempo de zaken hebben laten regelen. [eiseressen] betaalde immers altijd de rente op tijd en de bank beschikte over meer dan voldoende zekerheden. In 2009 werd [eiseressen] zonder enige waarschuwing of aanleiding bij de afdeling Bijzonder Beheer van de bank geplaatst, hetgeen voor de bank een middel was om van [eiseressen] nog meer rente, opslagen en provisie binnen te harken en ook om gemakkelijker aanvullende eisen te kunnen stellen. Daar kwam nog bij de strategische heroriëntatie van de bank, waardoor [eiseressen] binnen een jaar weg moest en waarop de bank ook actief heeft aangestuurd. DB stelt weliswaar dat de bank [eiseressen] ter wille is geweest door uitstel te verlenen voor de aflossing van het krediet, maar feit is dat de totale omvang van de kredietfaciliteit tussen 9 juli 2012 (€ 10.005.000) en 20 oktober 2015 (€ 1.200.000), binnen ruim drie jaar dus, is afgenomen met 87%.
4.28.2.
Het is onjuist dat [eiseressen] vanaf 2009 continu in verzuim is geweest. De enige, irreële, eisen waaraan [eiseressen] niet altijd kon voldoen, waren de geforceerde inperkingen van het rekening-courantkrediet, waarvan de hoogte immers per maand eenzijdig door de bank werd bepaald. Aan alle overige verplichtingen van aflossingen en betaling van (aanzienlijke) rente heeft [eiseressen] altijd voldaan. [eiseressen] informeerde de bank ook altijd van te voren als zij zag aankomen de dan opgelegde, ingeperkte, limiet van het rekening-courantkrediet te zullen overschrijden.
4.28.3.
Vervolgens kreeg [eiseressen] in april 2013 van de bank te verstaan dat zij binnen een jaar moest vertrekken naar een andere financier en dat de financiering bij de bank moest worden afgebouwd. Toen heeft [eiseressen] de 10 ha en later de 60 ha en de teeltkraam verkocht.
4.28.4.
Dat [eiseressen] diverse overeenkomsten heeft ondertekend, rechtvaardigt geen beroep op instemming van [eiseressen] . [eiseressen] heeft meermalen geprotesteerd. [eiseressen] had echter geen keuze, want er was geen andere financier.
Aldus [eiseressen] .
4.28.5.
Ter comparitie is [eiseressen] nog gevraagd waarom een derde niet bereid was om nog voorafgaand aan de grondverkopen de financiering van de onderneming over te nemen van de bank, gegeven de door [eiseressen] gestelde voldoende gezondheid van de onderneming voor voortzetting van een financiering. [eiseressen] heeft toen geantwoord dat dat te maken hadmet vertrouwen; dat zij als onderneming nu eenmaal in een soort spoorboekje zat bij de bank, wat moeilijk aan een andere bank is uit te leggen, waarbij nog kwam dat [eiseressen] met de renteswap zat.
4.29.
Het standpunt van [eiseressen] komt erop neer dat zij door misbruik van omstandigheden (inhoudende dat [eiseressen] afhankelijk van de bank was) ertoe is bewogen, en zodoende op tekortschietende althans onrechtmatige wijze door de bank is gedwongen, om met de bank een akkoord te bereiken over de verkoop van de gronden en de teeltkraam.
Het staat nog niet vast of de bank in april 2013 wel of niet aan [eiseressen] heeft medegedeeld dat de bank nog slechts een jaar zou doorfinancieren; DB heeft betwist dat een mededeling van die strekking is gedaan, en [eiseressen] heeft van de mededeling bewijs aangeboden. Als met [eiseressen] ervan wordt uitgegaan dat de mededeling is gedaan, acht de rechtbank de stelling van [eiseressen] , dat zij vast zat aan de bank en geen andere financier kon vinden, onvoldoende uitgewerkt en onderbouwd, mede gelet op het door DB ter comparitie gevoerde verweer dat in de praktijk vele klanten van Deutsche Bank Nederland / DB zijn teruggekeerd naar ABN AMRO Bank. Ook is niet gebleken dat [eiseressen] heeft geprotesteerd tegen de grond- en teeltkraamverkopen; wel is gebleken dat zij die verkopen zelf heeft geopperd.
Gelet op het voorgaande is het door [eiseressen] gestelde tekortschieten althans onrechtmatig handelen door misbruik van omstandigheden dan ook niet gebleken.
Ad B. onredelijke eisen – wijze van aanwending van de verkoopopbrengst
4.30.
[eiseressen] stelt als volgt.
Een aansluitende kwestie is de wijze waarop de grond- en teeltkraamverkoopopbrengst door de bank is aangewend.
De bank bepaalde eenzijdig dat de verkoopopbrengst van de 10 ha grond in mindering werd gebracht op het basiskrediet in plaats van op het duurdere extra krediet, terwijl [eiseressen] dat laatste verwachtte en ook mocht verwachten (verwezen wordt naar de e-mail van de bank van 7 januari 2014). Hier viel niet over te praten, en omdat [eiseressen] midden in het oogstseizoen zat, was er niet de tijd en mogelijkheid om verder te protesteren. [eiseressen] had het maar te accepteren.
De verkoopopbrengst van de teeltkraam is door de bank aangewend als voortijdige aflossing van het bedrijfskrediet.
De verkoopopbrengst van de 60 ha grond werd, eenzijdig door de bank bepaald, aldus aangewend dat ten eerste de 13-jarige en de 15-jarige roll-over leningen werden afgelost waardoor renteswap II moest worden afgekocht, en ten tweede verdere aflossing als laatste plaatsvond op het extra krediet, zodat de goedkopere kredieten (het basis- en het seizoenskrediet) volledig werden afgelost en het duurste krediet (het extra krediet) deels in stand bleef. De vervroegde aflossing van de roll-over leningen was ook in strijd met de eigen toezegging van de bank dat leningen met een vaste looptijd “vanwege de aanscherping van de strategische focus niet voortijdig worden opgezegd” (citaat van de website van Deutsche Bank Nederland / DB).
De bank handelde, samenvattend, uitsluitend in haar eigen belang en zij schond haar jegens [eiseressen] bestaande zorgplicht.
Aldus [eiseressen] .
4.31.
DB voert het volgende verweer.
De verkoopopbrengst van de 10 ha grond is aangewend conform overleg en akkoord van de zijde van [eiseressen] . [eiseressen] heeft tegen de wijze van aanwending ook niet geprotesteerd.
Ook met de wijze van aanwending van de verkoopopbrengst van de 60 ha grond heeft [eiseressen] ingestemd, terwijl voor de roll-over leningen geldt dat deze niet door de bank zijn opgezegd, maar dat daarop voortijdig door [eiseressen] is afgelost. Dat de verkoopopbrengst van de 60 ha is aangewend ter voldoening van de bij de bank uitstaande schuld van [eiseressen] is ook logisch omdat op de grond een recht van hypotheek ten gunste van de bank rustte.
De verkoopopbrengst van de teeltkraam is bij de bank binnengekomen op de door [eiseressen] bij de bank aangehouden rekening-courant; daarmee werd het uitstaande bedrag onder de rekening-courant gereduceerd, terwijl de limiet vervolgens niet werd ingeperkt. De stelling dat de volledige verkoopbrengst van de teeltkraam is gebruikt voor de aflossing van “het bedrijfskrediet” wordt betwist.
Aldus DB.
4.32.
De stelling van [eiseressen] dat zij mocht verwachten dat de verkoopopbrengst van de 10 ha grond in mindering van het extra krediet werd gebracht, is door haar onderbouwd door te wijzen op de e-mail van de bank van 7 januari 2014. De bank spreekt in die e-mail echter over “inlossing van de rekening-courant faciliteit” waarbij de bank dus geen onderscheid maakt tussen de diverse varianten van het krediet in rekening-courant. Dat ‘er niet over te praten viel’ is door [eiseressen] niet onderbouwd, terwijl de enkele stelling dat zij midden in het oogstseizoen zat, irrelevant en bovendien onjuist is volgens haar eigen stelling, dat de maand januari niet in het oogstseizoen valt, laat staan midden in het oogstseizoen.
4.32.1.
Het verweer van DB dat de roll-over leningen niet zijn opgezegd maar voortijdig zijn afgelost, is juist. In zoverre heeft de bank geen afspraak geschonden. Dat geldt ook in het algemeen voor de wijze waarop de verkoopopbrengst van de 60 ha is aangewend; ook dit is volgens afspraak gegaan, zoals uit de feiten volgt (vgl. r.o. 2.21). De enkele omstandigheid dat het voor [eiseressen] gunstiger was geweest als het extra krediet zoveel mogelijk was verminderd, is onvoldoende om te spreken van wanprestatie (artikel 2 ABV), laat staan onrechtmatige daad.
4.32.2.
Dat de verkoopopbrengst van de teeltkraam aldus is aangewend dat het opgenomen rekening-courantkrediet werd verlaagd, is geen punt van geschil. [eiseressen] spreekt in dit verband overigens ook geen concreet verwijt uit, zodat dit punt geen verdere beoordeling behoeft.
4.32.3.
De vordering inzake de wijze van aanwending van de verkoopopbrengst is dus niet toewijsbaar.
Ad B. onredelijke eisen - behandelingsfees
4.33.
[eiseressen] stelt als volgt.
In november 2014 eiste de bank volledige aflossing op 1 mei 2015. Dat was niet reëel. Uiteindelijk is de aflossingsdatum op 1 augustus 2015 gesteld, maar de bank rekende daar wel een behandelingsfee van € 2.500 voor, dit terwijl de bank reeds een forse rente alsmede de nodige provisie ontving. De datum van 1 augustus 2015 was ook niet reëel en uiteindelijk stemde de bank op 21 oktober 2015 (midden in het oogstseizoen) in met een uitstel tot 1 juli 2016. Wel eiste de bank nog aanvullende zekerheden en een behandelingsfee van € 5.000, die na veel overleg is verlaagd naar € 1.000. [eiseressen] heeft toen ook opnieuw geklaagd over de hoge rente en provisie, zeker in verhouding tot de verstrekte zekerheden, maar de bank weigerde concessies te doen, behoudens verlenging van de termijn en verlaging van de behandelingsfee. Ook in juli 2016 kon [eiseressen] nog niet geheel aflossen. De bank heeft uiteindelijk de termijn verlengd tot 31 januari 2017, maar wel de maximale rekening-courantlimiet terug gebracht tot de helft (€ 600.000 in plaats van € 1.200.000). Tevens werd wederom (ondanks de hoge rente en provisies) een behandelingsfee in rekening gebracht van € 1.000. Uiteindelijk is op 17 april 2017 afgelost.
De bankdient de behandelingsfees aan [eiseressen] terug te betalen nu het laten betalen van de behandelingsfees in strijd met de redelijkheid en billijkheid is; het was immers de bank die [eiseressen] de deur uit heeft geduwd en haar kredietovereenkomsten met heel veel zekerheden heeft opgedrongen.
Aldus [eiseressen] .
4.34.
DB voert het volgende verweer. De behandelingsfees (in de kredietovereenkomsten aangeduid als afsluitprovisies) die in rekening zijn gebracht dienen ter vergoeding van de door de bank gemaakte kosten wegens het moeten wijzigen respectievelijk opnieuw moeten opstellen van de kredietovereenkomst. De bank is op grond van artikel 22 ABV en artikel 11 Algemene Bepalingen voor Kredietverlening (ABK) bevoegd dergelijke kosten in rekening te brengen en bovendien is dit ook telkens zo overeengekomen.
Aldus DB.
4.35.
[eiseressen] heeft op dit verweer niet meer gerespondeerd, zodat wordt uitgegaan van de juistheid van het verweer van DB. De vordering inzake de behandelingsfees zal dus worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.36.
In het voorgaande ligt besloten dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar is.
Conclusie
4.37.
[eiseres sub 4] . en [eiseres sub 5] zullen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard. Het door de overige eisende partijen gevorderde zal worden afgewezen.
4.38.
[eiseressen] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van DB tot heden begroot op:
€ 626,00 aan griffierecht
€ 1.086,00 aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief II).
€ 1.712,00 totaal
4.38.1.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De (na)kosten zullen nog worden vermeerderd met wettelijke rente, zoals gevorderd. Op de vordering daartoe van DB zal de (na)kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
4.39.
DB legt aan het gevorderde ten grondslag dat het voorschot onder het Herstelkader zonder rechtsgrond door DB is voldaan nu [eiseressen] het definitieve aanbod onder het Herstelkader niet heeft aanvaard.
4.40.
[eiseressen] voert het volgende verweer.
4.40.1.
Van de verwerende partijen in reconventie is alleen [eiseres sub 3] wederpartij van DB met betrekking tot het Herstelkader. De andere verweersters kunnen niet worden aangesproken.
4.40.2.
De vergoeding uit hoofde van het Herstelkader betrof, zo blijkt uit de inhoud van het Herstelkader een vergoeding uit coulance. Hieruit volgt dat [eiseres sub 3] het destijds door DB betaalde bedrag niet behoeft terug te betalen.
4.40.3.
Volgens het Herstelkader heeft een MKB-Klant recht op een vergoeding uit coulance, ongeacht eerdere vaststellingsovereenkomsten en bindende uitspraken. Ook voor [eiseres sub 3] , die in een lopende procedure zit, moet recht op de vergoeding uit hoofde van het Herstelkader bestaan. Zo niet, dan is dat strijdig met het gelijkheidsprincipe. Dat [eiseres sub 3] al een voorstel van DB heeft gekregen, maakt dit niet anders; het voorstel is in ieder geval het minimum dat DB aan [eiseres sub 3] dient te betalen. Ook op die grond behoeft [eiseres sub 3] dus niet terug te betalen.
4.40.4.
De onderhavige procedure omvat aanzienlijk meer dan alleen de renteswaps, die wel met dat meerdere verweven zijn. Ook daarom heeft [eiseres sub 3] recht op minimaaal het door DB onder het Herstelkader gedane voorstel.
Aldus [eiseressen] .
4.41.
Bij brief van 28 juni 2017 heeft DB Herstel in de zin van het Herstelkader aangeboden aan [eiseres sub 3] in verband met de door haar destijds afgesloten rentederivaten.
Het Herstelkader bepaalt, samengevat, (i) dat aanvaarding van het Herstel leidt tot recht op Herstel voor de desbetreffende MKB-Klant alsook het verlenen van finale kwijting aan de desbetreffende bank (afgezien van twee nuanceringen die hier niet ter zake doen) en (ii) dat niet-aanvaarding van het van de desbetreffende bank ontvangen voorstel betekent dat de desbetreffende MKB-Klant geen rechten kan ontlenen aan de regeling van het Herstelkader.
De brief van DB van 28 juni 2017 is in lijn met dit in het Herstelkader bepaalde.
Nu [eiseres sub 3] het van DB ontvangen voorstel niet heeft aanvaard – de juistheid van de inhoud van de brief van 21 september 2017 is onbetwist – kan [eiseres sub 3] aan de regeling van het Herstelkader geen rechten ontlenen. Hieruit vloeit voort dat [eiseres sub 3] geen recht heeft op behoud van het betaalde voorschot op het Herstel; met de niet-aanvaarding stond vast dat het voorschot onverschuldigd was betaald.
De ingangsdatum van de wettelijke rente, die na de eiswijziging vanaf de datum van het vonnis wordt gevorderd, is geen punt van geschil meer; de wettelijke rente zal worden toegewezen als gevorderd.
Ten slotte wordt nog opgemerkt dat voor zover de in conventie besproken settlement-clausule moet worden aangemerkt als (onderdeel van) een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 4.2.2 van het Herstelkader, DB het Herstelkader niet schendt door het voorschot terug te vorderen; doorslaggevend is immers dat [eiseres sub 3] het Herstel-voorstel van DB niet heeft aanvaard.
4.42.
Uit het voorgaande vloeit voort afwijzing van het primair gevorderde en toewijzing van het subsidiair gevorderde.
4.43.
[eiseres sub 3] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van DB tot heden begroot op € 1.707,00 aan salaris advocaat (2 halve punten, liquidatietarief V).
4.44.
DB zal worden veroordeeld in de aan de zijde van [eiseressen] (behoudens [eiseres sub 3] ) gevallen kosten van het geding, begroot op nihil.
4.45.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De (na)kosten zullen nog worden vermeerderd met wettelijke rente, zoals gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart [eiseres sub 4] en [eiseres sub 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
wijst af het door [eiseres sub 1] ., [eiseres sub 2] , [eiseres sub 3] en [eiseres sub 6] gevorderde,
5.3.
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van het geding, aan de zijde van DB tot heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres sub 3] tot betaling aan DB van € 117.243,97, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening,
5.5.
veroordeelt [eiseres sub 3] in de kosten van het geding, aan de zijde van DB tot heden begroot op € 1.707,00, te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening,
5.6.
veroordeelt DB in de aan de zijde van [eiseressen] (behoudens [eiseres sub 3] ) gevallen kosten van het geding, begroot op nihil,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiseressen] in de nakosten, bestaande uit nasalaris advocaat begroot op een bedrag van € 246,00, te verhogen met een bedrag van € 82,00 onder de voorwaarde dat [eiseressen] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, voornoemd bedrag van 246,00 te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der voldoening, voornoemd bedrag van € 82,00 te vermeerderen met de gewone wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het vonnis tot de dag der voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑07‑2019