Rb. Amsterdam, 06-10-2009, nr. 439778 / KG ZA 09-2150 SR/MV
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ9409, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
06-10-2009
- Magistraten
Mr. Sj.A. Rullmann
- Zaaknummer
439778 / KG ZA 09-2150 SR/MV
- LJN
BJ9409
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ9409, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 06‑10‑2009; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3468, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JIN 2009/776
JIN 2009/839
AR-Updates.nl 2009-0741 met annotatie van
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0741
Uitspraak 06‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Een viertal vakbonden heeft een staking aangekondigd voor woensdag 7 oktober 2009 bij het openbaar vervoer in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De staking is aangekondigd als protest tegen het verhogen van de AOW leeftijd van 65 naar 67 jaar. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op vordering van de drie vervoersmaatschappijen (GVB, RET en HTM) geoordeeld dat de staking niet is geoorloofd. Het betreft een zogenaamde politieke staking die zich richt tegen de overheid. Het betreft niet een staking die als doel heeft het beïnvloeden van arbeidsvoorwaardenoverleg tussen vakbonden en werkgevers.
Mr. Sj.A. Rullmann
Partij(en)
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GVB EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij concept-dagvaarding van 5 oktober 2009,
advocaten mrs. S.K. Schreurs en O. van der Kind te Amsterdam,
tegen
- 1.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ABVAKABO FNV,
gevestigd te Zoetermeer,
advocaat mr. A. Simsek te Den Haag,
- 2.
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ABGP DE ONAFHANKELIJKE VAKORGANISATIE,
gevestigd te Amsterdam,
verschenen bij haar bestuurder [bestuurder],
gedaagden, vrijwillig verschenen.
Partijen zullen hierna ook GVB, Abvakabo en ABGP worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 6 oktober 2009 heeft GVB gesteld en gevorderd overeenkomstig de concept-dagvaarding van 5 oktober 2009 met dien verstande dat zij haar eis heeft gewijzigd.
Gedaagden hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaak die RET heeft aangespannen tegen Abvakabo en VOR (met nummer KG 09/2153 — 439860) en met de zaak die HTM heeft aangespannen tegen FNV Bondgenoten (met nummer KG 09/2154 — 439874). De in alle drie de zaken naar voren gebrachte standpunten gelden in alle drie de zaken.
GVB en Abvakabo hebben producties en pleitnota's in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 6 oktober 2009 de beslissing in verkorte vorm gegeven en is ter zitting meegedeeld dat de uitwerking hiervan op 20 oktober 2009 zal volgen. Het onderstaande vormt deze nadere uitwerking.
2. De feiten
2.1.
GVB is het vervoersbedrijf in Amsterdam en beschikt over een concessie tot 31 december 2011. Voorheen was GVB een onderdeel van de gemeente Amsterdam; sinds 1 januari 2007 is GVB zelfstandig.
2.2.
Bij brief van 2 oktober 2009 hebben Abvakabo en ABGP een werkonderbreking bij GVB aangekondigd voor woensdag 7 oktober 2009 vanaf de aanvang van de dagexploitatie tot 8.35 uur. Doel van de aangekondigde werkonderbreking is het protesteren tegen de kabinetsplannen de AOW-leeftijd te verhogen van 65 naar 67 jaar. GVB is verzocht medewerking te verlenen aan deze werkonderbreking. GVB heeft dit geweigerd.
3. Het geschil
3.1.
Na wijziging van eis vordert GVB — kort gezegd — gedaagden te gebieden binnen twee uur na betekening van dit vonnis hun leden op te roepen de voor 7 oktober 2009 aangekondigde werkonderbreking geen doorgang te laten vinden, op straffe van dwangsommen. Daarnaast vordert GVB gedaagden te verbieden over te gaan tot het oproepen van collectieve acties tegen de kabinetsplannen inzake de verhoging van de AOW-leeftijd, die het door het GVB te verzorgen openbaar vervoer direct of indirect raken, eveneens op straffe van dwangsommen.
3.2.
GVB stelt hiertoe — samengevat weergegeven — dat een werkonderbreking niet het juiste middel is om te protesteren tegen de plannen van het kabinet. GVB heeft hierin geen zeggenschap en kan op die plannen geen invloed uitoefenen. Een werkonderbreking raakt de klanten van GVB en brengt onevenredige schade toe. De aangekondigde werkonderbreking is een politieke actie en valt buiten de reikwijdte van artikel 6 lid 4 van het Europees Sociaal Handvest (ESH). De verhoging van de AOW-leeftijd betreft immers geen onderwerp waarover tussen GVB en de vakbonden wordt onderhandeld. Als zou worden geoordeeld dat de werkonderbreking valt onder artikel 6 lid 4 EHS, dan is GVB van mening dat de werkonderbreking evenmin is toegestaan. Collectief optreden mag alleen als laatste middel worden ingezet. Daarvan is in dit geval geen sprake. Er is nog overleg gaande tussen de bonden en de minister over de verhoging van de AOW-leeftijd. Daarnaast hebben de vakbonden geen minder schadelijke alternatieve acties voorgesteld. De bonden kiezen meteen voor het meest verstrekkende en schadelijke middel. Dit maakt de aangekondigde werkonderbreking onrechtmatig. In dit verband verwijst GVB eveneens naar de zogenaamde proportionaliteitseis die in het ESH is opgenomen. Het doel van de werkonderbreking staat niet in redelijke verhouding met de belangen van (de klanten van) GVB. GVB verzorgt in Amsterdam een essentiële dienst, een werkonderbreking in de ochtend zal ook een aantal uren na afloop de dienstregeling ontregelen, GVB zal onevenredige financiële schade en reputatieschade lijden, door de werkonderbreking is GVB niet in staat om aan de voorwaarden te voldoen die zijn gesteld bij het verlenen van de concessie en de werkonderbreking zal nadelig van invloed zijn bij de vraag of GVB vanaf 2012 in aanmerking komt voor een nieuwe concessie. Op 29 oktober 2009 vindt in dit verband immers een eerste onderzoek plaats naar de tevredenheid van reizigers van GVB.
3.3.
Abvakabo en ABGP hebben — samengevat weergegeven — het verweer gevoerd dat het recht om collectieve actie te voeren is neergelegd in artikel 6 van het ESH. Het ESH erkent het collectief actierecht in alle gevallen waarin sprake is van een belangengeschil tussen werkgevers en werknemers dat zich leent voor een oplossing door collectieve onderhandelingen. In dit geval richten de grieven en eisen van de vakbonden zich tegen de overheid, maar keren de acties zich tegen de werkgevers. De ingangsdatum van de AOW is echter direct of indirect van invloed op het inkomen van de werknemers en zal op veel vlakken directe gevolgen hebben voor de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen (bijvoorbeeld op de onderhandelingen over aanvullende pensioenen of over aanvullingen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid). Ook de Hoge Raad heeft in het zogenaamde NS-arrest uitgemaakt dat collectieve acties met een politiek element nog vallen onder artikel 6 lid 4 ESH, indien zij zich richten tegen overheidsbeleid op het gebied van arbeidsvoorwaarden die het onderwerp plegen te zijn of behoren te zijn van collectief onderhandelen. De Hoge Raad kent dus een ruim bereik toe aan artikel 6 lid 4 ESH. Indien sprake is van een (voorgenomen) besluit van de overheid dat de onderhandelingsvrijheid aantast, zijn werknemers gerechtigd acties te voeren. Verder zijn de bonden van mening dat zij zich aan de ‘spelregels’ hebben gehouden. Het beginsel dat een collectieve actie alleen als ‘ultimum remedium’ mag worden gebruikt, geldt niet in gevallen zoals het onderhavige, waarin een actie gericht is tegen de overheid, maar zich keert tegen een werkgever. Vakbonden moeten dan juist zo vroeg mogelijk opkomen tegen het gewraakte overheidsbeleid. De bonden hebben al zes maanden lang alternatieve (minder schadelijke) acties gevoerd, zoals flyeren, werkbezoeken, opiniepeilingen etcetera. De aangekondigde werkonderbreking is slechts van korte duur en is op de juiste wijze en tijdig aangezegd. De aangekondigde werkonderbreking voldoet daarnaast aan de proportionaliteitstoets zoals opgenomen in het ESH omdat GVB geen essentiële dienst uitvoert (zoals politie of brandweer) en omdat de werkonderbreking van korte duur is. Er is dus geen dringende noodzaak om het actierecht te beperken. Dat GVB schade zal lijden vormt geen rechtvaardiging voor beperking van het recht op collectieve actie. Schade is nu eenmaal inherent aan het voeren van collectieve actie. Dit geldt ook voor reizigers van GVB, die overigens door middel van de media op de hoogte zullen zijn van de werkonderbreking. Niet aannemelijk is dat de werkonderbreking van invloed zal zijn op de komende concessieverlening. Tot slot voeren de bonden aan dat het petitum — met name het verbod voor de toekomst — te ruim is geformuleerd. Het opleggen van een dwangsom is niet nodig omdat de bonden zich aan een vonnis zullen houden.
4. De beoordeling
4.1.
Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH, dat in Nederland van kracht is sedert mei 1980. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten. Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdragsbepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
4.2.
De bonden hebben verklaard dat de staking een actie is tegen de overheid om de AOW leeftijd op 65 jaar te houden. De vraag is of sprake is van een belangengeschil met de werkgevers. Dat is tot 1 oktober 2009 zeker het geval geweest. Thans is het woord aan de regering en de Tweede Kamer. Nu op dit moment geen gezamenlijk probleem van een werkgever en werknemers dat zich leent voor een oplossing door collectieve onderhandelingen aan de orde is, heeft een staking op dit moment geen invloed op de onbelemmerde uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Dat dat eventueel later het geval kan zijn, speelt thans nog geen rol. Aan het voorgaande kan niet afdoen dat de regering of politieke partijen mogelijk eerder zullen zwichten voor het verlangen om de AOW gerechtigde leeftijd op 65 jaar te houden als er gestaakt wordt. Artikel 6 lid 4 ESH is er op gericht om de machtsverhouding tussen de bij een belangengeschil betrokken partijen door het recht op collectieve actie in evenwicht te brengen, maar niet op meer dan dat, met name niet op het onder druk zetten van de overheid, die nog geen definitief standpunt over een bepaalde kwestie naar buiten heeft gebracht. De slotsom van het voorgaande is dat de door de bonden aangekondigde staking tegen het voornemen van de regering om de AOW leeftijd te verhogen thans niet valt onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH. Dit betekent dat een oproep van de bonden om 7 oktober 2009 te staken onrechtmatig is, tenzij er sprake is van feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de leden van de vakbonden hun werkzaamheden niet uitvoeren. Van een dergelijke rechtvaardiging is thans geen sprake. De staking levert onmiskenbaar schade op voor GVB en ook voor derden, terwijl de bonden andere mogelijkheden hebben hun ongenoegen over het verhogen van de AOW leeftijd aan de overheid kenbaar te maken.
4.3.
Voor wat betreft het gevraagde verbod voor de toekomst geldt dat er vooralsnog vanuit kan worden gegaan dat de bonden bij gelijke omstandigheden zich aan dit vonnis zullen houden en dat de werkgevers daarom geen spoedeisend belang hebben bij een dergelijke voorziening.
4.4.
Er zal geen dwangsom aan de veroordeling worden verbonden omdat de bonden hebben toegezegd zich aan dit vonnis te zullen houden en er geen reden is om aan die toezegging te twijfelen.
4.5.
Abvakabo en ABPG zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld die zijn gevallen aan de zijde van GVB.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt gedaagden om binnen twee uur na betekening van dit vonnis hun bij GVB werkzame leden op te roepen de voor woensdag 7 oktober 2009 aangekondigde werkonderbreking geen doorgang te laten vinden,
5.2.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van GVB tot op heden begroot op € 262,- aan vastrecht en op € 816,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2009.