ABRvS, 04-02-2015, nr. 201309028/1/R1
ECLI:NL:RVS:2015:234
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-02-2015
- Zaaknummer
201309028/1/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:234, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening; Activiteitenbesluit milieubeheer
- Vindplaatsen
AB 2015/82 met annotatie van R. Benhadi
JOM 2015/233
JOM 2015/219
OGR-Updates.nl 2015-0045
Uitspraak 04‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Liede" vastgesteld.
201309028/1/R1.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gosco B.V., gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, en anderen
2. [appellant sub 2], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
3. [appellant sub 3], handelend onder de naam [aannemers- en onderhoudsbedrijf], wonend te [woonplaats], en anderen,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "De Liede" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Gosco en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellante sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar Gosco en anderen, vertegenwoordigd door J.L. Bierman, bijgestaan door mr. M. Adansar, werkzaam bij Buro Bestuursrecht, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. N.J. van Horssen, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.A. Hoogkamer, werkzaam bij Flynth adviseurs en accountants B.V., [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. C.M.M. van Mil, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Oosterhof, drs. G. Enserink, L. Herveille en J.N. Jonker, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dura Vermeer Vastgoed B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dura Vermeer Reststoffen B.V., vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, werkzaam bij Cleton & Com, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Liede.
Het beroep van Gosco en anderen
4. Het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Agrarisch" voor de percelen kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie AB nrs. 909, 1152, 1153, 1157, 1158, 1554 en 1555.
Intrekking
4.1. Gosco en anderen hebben ter zitting het beroep, voor zover dit is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Liede im- en export B.V., ingetrokken.
Rechtszekerheid
4.2. Gosco en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. Gosco en anderen voeren hiertoe aan dat een deel van hun percelen in het ontwerpplan als onderdeel van het bedrijventerrein waren bestemd en dit in het definitieve plan is gewijzigd, zonder dat hieraan een besluit tot wijziging ten grondslag ligt.
4.2.1. Anders dan Gosco en anderen betogen, maakten de percelen in het ontwerpplan geen deel uit van het bedrijventerrein. Een smalle strook grond was in het ontwerpplan als "Groen" bestemd. In de Nota van zienswijzen staat dat deze bestemming abusievelijk op de gronden is gelegd en dat de verbeelding hierop wordt aangepast. De raad heeft in het bestreden besluit met de Nota van zienswijzen ingestemd. Anders dan Gosco en anderen betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat aan de wijziging geen besluit van de raad ten grondslag ligt. Het betoog faalt.
Bestemming "Agrarisch"
4.3. Gosco en anderen betogen dat de raad ten onrechte de bestemming "Agrarisch" aan hun percelen heeft toegekend. Gosco en anderen voeren hiertoe aan dat de percelen al 21 jaar in gebruik zijn als bedrijventerrein voor onder meer opslag en stalling van voertuigen en containers met afvalstoffen. Volgens Gosco en anderen is hiervoor in 2005 een milieuvergunning verleend. Gosco en anderen voeren voorts aan dat de percelen zijn ingericht als bedrijventerrein met onder meer een betonvloer en heipalen die niet kunnen worden verwijderd, als gevolg waarvan het niet mogelijk is om de percelen te gebruiken voor agrarische doeleinden. Het plan is derhalve volgens Gosco en andere in zoverre niet uitvoerbaar. Gosco en anderen voeren verder aan dat het aanwezige bedrijventerrein voldoet aan de geluidwaarden voor industrie en dat geen sprake is van overlast. Ten slotte betogen Gosco en anderen dat de raad heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
4.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op de percelen nooit een vaste inrichting is geëxploiteerd, maar dat deze hooguit voor korte periodes zijn gebruikt ten behoeve van opslag. De in 2005 vanuit de provincie verleende milieuvergunning was niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Volgens de raad kunnen Gosco en anderen hieraan geen recht op een bedrijfsbestemming ontlenen. De door Gosco en anderen genoemde bouwwerken zijn volgens de raad zonder vergunning opgericht. Voorts kunnen de percelen volgens de raad na verwijdering van de betonvloer en opstallen wederom voor agrarische doeleinden worden gebruikt.
4.3.2. Vast staat dat de percelen onder het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarische doeleinden II" hadden. Ingevolge artikel 7 van de voorschriften bij dat plan waren deze percelen bestemd voor agrarisch gebruik, de daartoe nodige agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, met uitzondering van woningen. Het gebruik van de percelen als bedrijventerrein was onder het voorheen geldende plan niet toegestaan. Voorts staat vast dat bij besluit van 4 oktober 2005 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland een vergunning is verleend op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) voor het oprichten en inwerking hebben van een inrichting op de percelen kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie AB, nrs. 1157 en 1158 voor een periode van tien jaar.
4.3.3. De raad betoogt terecht dat Gosco en anderen vanwege de verleende milieuvergunning niet zonder meer recht hebben op een bedrijfsbestemming. Om van de milieuvergunning gebruik te kunnen maken was nog een ruimtelijke toestemming nodig. Deze toestemming is nooit aan Gosco en anderen verleend. Dit betekent dat het ruimtelijk gezien niet was toegestaan om de percelen waarop de milieuvergunning ziet te gebruiken voor opslag. De raad dient evenwel de verleende vergunning bij de belangenafweging te betrekken. De raad heeft toegelicht dat hij heeft onderkend dat de vergunning is verleend, maar dat hij hieraan geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend. De raad acht het gebruik van de percelen als bedrijventerrein ongewenst. De percelen zijn gelegen in de Rijksbufferzone en de raad wil het open karakter van dit gebied behouden. De percelen kunnen om die reden volgens de raad evenmin bij het bedrijventerrein De Liede worden gevoegd. Voorts heeft de raad toegelicht dat de verleende milieuvergunning in 2015 afloopt, zodat geen sprake is van een voortdurende situatie. Anders dan Gosco en anderen betogen, heeft de raad er gelet hierop in redelijkheid voor kunnen kiezen om de percelen van Gosco en anderen niet als bedrijventerrein te bestemmen. Voorts heeft de raad er, anders dan Gosco en anderen verder betogen, in redelijkheid voor kunnen kiezen om voor de percelen niet te voorzien in een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming kan worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Het betoog faalt.
4.3.4. Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102261/1/H1 dat, anders dan Gosco en anderen betogen, de betonvloer en heipalen illegaal zijn gerealiseerd. In de door Gosco en anderen overgelegde passages uit een rapport van Bouw Techno Keuring staat dat het trekken van de heipalen met klem wordt afgeraden omdat het terrein dan waarschijnlijk door kwelwater wordt overspoeld. De raad stelt terecht dat de betonplaat slechts een klein deel van de percelen beslaat en dat in het rapport niet staat dat het slopen hiervan technisch niet mogelijk zou zijn. Voorts heeft de raad toegelicht dat de heipalen niet hoeven te worden getrokken, maar dat deze kunnen worden afgeknipt. Volgens de raad is hierna een agrarische bestemming op de percelen mogelijk. Gosco en anderen hebben dit niet betwist. Anders dan Gosco en anderen betogen, bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een agrarische bestemming op de percelen kan worden gerealiseerd en het plan op voorhand niet onuitvoerbaar is. Het betoog faalt.
4.3.5. Voor zover Gosco en anderen betogen dat de groenprojecten voor de Liede West geen doorgang zullen vinden en dat de percelen niet geschikt zijn voor de watercompensatie slaagt dit evenmin. De raad heeft toegelicht dat dergelijke activiteiten niet op de percelen van Gosco en anderen zullen plaatsvinden. Het betoog faalt.
4.3.6. Over het betoog van Gosco en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. Gosco en anderen hebben aangevoerd dat door de projectleider is gecommuniceerd dat hun percelen bij het bedrijventerrein zouden worden gevoegd. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust echter bij de raad. Gosco en anderen hebben niet betoogd dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
4.3.7. Over de door Gosco en andere gemaakte vergelijking met het perceel van [appellante sub 4] overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat dit bedrijf grotendeels onder het overgangsrecht valt en vooralsnog onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de bestemming "Groen" op dit perceel te verwezenlijken. In hetgeen Gosco en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door Gosco en anderen genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
Conclusie
4.4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Het beroep van [appellant sub 2]
5. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en onder meer de gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidverdeling", de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 4.2" en "specifieke vorm van bedrijventerrein - geluidverdeling" en gedeeltelijk de aanduidingen "maatvoering geluidruimte = 49", "maatvoering geluidruimte = 53" en "maatvoering geluidruimte = 58" voor het perceel aan de Spaarnwouderweg 1163.
Voorbereiding
5.1. [appellant sub 2] betoogt dat het plan onzorgvuldig is voorbereid. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat de door hem ingediende zienswijze niet is behandeld. Voorts voert hij aan dat de beantwoording van de zienswijzen niet heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de hoorzitting over het plan. Voorts waren volgens [appellant sub 2] de raadsleden voorafgaand aan de hoorzitting niet geïnformeerd over het aan het plan ten grondslag liggende zonebeheerplan. [appellant sub 2] voert verder aan dat het zonebeheerplan niet op deugdelijke wijze tot stand is gekomen.
5.1.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan zorgvuldig is voorbereid. De door [appellant sub 2] ingediende zienswijze is bij de totstandkoming van het plan betrokken. Voorts is het zonebeheerplan volgens de raad een beleidsregel waartegen geen beroep kan worden ingesteld en die op zichzelf in deze procedure niet ter discussie staat. Volgens de raad ligt deze beleidsregel aan het bestemmingsplan ten grondslag en was de raad ten tijde van de vaststelling van het plan hierover volledig geïnformeerd.
5.1.2. In de Nota van zienswijzen staat dat [appellant sub 2] een zienswijze heeft ingediend. In deze nota staan de door [appellant sub 2] aangevoerde punten met daarop een beantwoording. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat deze beantwoording niet volledig is, geldt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de zienswijzen samengevat worden weergegeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 januari 2013 in zaak nr. 201201544/1/R1 is er geen wettelijke bepaling op grond waarvan de raad inhoudelijk op een zienswijze dient te reageren voordat een zienswijze in de raadscommissie wordt behandeld. Voorts biedt hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet volledig is geïnformeerd over het plan voorafgaand aan de vaststelling hiervan. [appellant sub 2] heeft zijn stelling dat de raadsleden pas op een laat moment de beschikking kregen over het zonebeheerplan niet onderbouwd. Voorts stelt de raad terecht dat het zonebeheerplan een beleidsregel betreft waartegen ingevolge artikel 8:2, eerste lid, onder a, van de Awb geen zelfstandig beroep open staat. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, staat de totstandkoming van deze beleidsregel op zichzelf in deze procedure niet ter beoordeling. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Geluid
5.2. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in een maximaal toegestane geluidsemissie van 49 dB(A)/m² op een deel van zijn perceel. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat dit te laag is voor de bedrijfsvoering van zijn op het perceel aanwezige caravanstallingsbedrijf. Voorts wordt het volgens [appellant sub 2] onmogelijk om met een dergelijk beperkt toegestane geluidsemissie het perceel te verkopen aan een ander bedrijf. Volgens [appellant sub 2] hebben de aangrenzende percelen wel een hogere maximaal toegestane geluidsemissie gekregen. [appellant sub 2] voert verder aan dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
5.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het caravanstallingsbedrijf van [appellant sub 2] in het plan als zodanig is bestemd. Volgens de raad worden met de maximaal toegestane geluidsemissie van 49 dB(A)/m² de op het perceel vergunde rechten gerespecteerd. Voorts zijn op het perceel bedrijven tot en met bedrijfscategorie 4.2 toegestaan, zodat volgens de raad ook andere vormen van bedrijfsvoering mogelijk zijn. Als gevolg van de doorwerking van het zonebeheerplan gelden op het perceel beperkingen met betrekking tot het aspect geluid, maar dit staat volgens de raad niet aan een andere invulling van het perceel in de weg. Hierbij is volgens de raad van belang dat het plan flexibiliteit biedt om ter plaatse een grotere geluidsemissie toe te staan.
5.2.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder 4, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" bestemd voor bedrijfsactiviteiten behorende tot bedrijfscategorie 2, 3.1, 3.2, 4.1 of 4.2, met dien verstande dat aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gestelde richtafstanden voor een gemengd gebied, voor zover het de aspecten stof en geur betreft, moet worden voldaan.
Ingevolge artikel 29, lid 29.1, gelden voor de gronden met de gebiedsaanduiding "milieuzone - geluidverdeling" de volgende regels:
a. de geluidemissie mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding "geluidruimte in dB(A)/m²" aangegeven geluidemissie in dB(A)/m².
Ingevolge lid 29.3, onder b, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de akoestische gebiedseenheden te wijzigen, evenals de aanduiding "geluidruimte in dB(A)/m²", rekening houdend met de toepasselijke (zone)toetspunten en onder de volgende voorwaarden:
1. er vindt geen overschrijding van de geluidszone plaats;
2. met de wijziging wordt een positieve bijdrage geleverd aan de optimalisering van een effectief en doelmatig ruimtegebruik.
5.2.3. In de plantoelichting staat dat ten behoeve van het plan een zonebeheerplan is opgesteld. In het zonebeheerplan zijn de maximaal toelaatbare geluidsniveaus op de zonebewakingspunten (grenswaarden) vastgesteld. Met het plan kan de geluidsruimte binnen het industrieterrein optimaal worden benut en worden de grenswaarden, die met de zonering zijn vastgesteld, niet overschreden. De bij het zonebeheerplan behorende verkavelingskaarten vormen in combinatie met de toetsingstabellen binnen het planmatige zonebeheer het instrumentarium dat bepaalt waar op het bedrijventerrein welke geluidsruimte beschikbaar is. Een en ander is zodanig vormgegeven dat het totaal aan toegekende geluidsruimte de zoneringsgrenswaarden respecteert. Op de verkavelingskaart en in de toetsingstabellen staat per kavel hoeveel geluidsruimte beschikbaar is voor bestaande en voor nieuwe bedrijven. Dit wordt uitgedrukt in een dB(A)/m²-getal, te weten de geluidsruimte zoals die is toebedeeld aan de kavel. De verkavelingskaart werkt door in het bestemmingsplan via de aan de verschillende kavels toegekende maximale geluidruimte. In de plantoelichting staat voorts dat de gemeente ervoor kiest om de bestaande rechten die bedrijven kunnen ontlenen aan verleende vergunningen en geaccepteerde meldingen te respecteren. Dit betekent dat de kavels waarop bedrijven zijn gevestigd, indien voor hun activiteiten een geldige vergunning is verleend - en/of een melding is geaccepteerd, voor de betreffende etmaalperiode(n) deze vergunde geluidsruimte krijgen toegekend.
5.2.4. In het rapport 'Uitbreiding industrieterrein De Liede te Haarlemmermeer', van juni 2010 opgesteld door DHV, staat dat het perceel van [appellant sub 2] lag op een ander bedrijventerrein en dat dit in het plan bij het bedrijventerrein De Liede is gevoegd. Voorts staat in dit rapport dat het bedrijf van [appellant sub 2] valt onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Voor het perceel is geluidruimte overeenkomstig het Activiteitenbesluit gereserveerd.
In het rapport 'Uitbreiding industrieterrein De Liede te Haarlemmermeer', van 30 mei 2011 opgesteld door DHV staat dat reservering van geluid geschiedt door het vastleggen van een hoeveelheid beschikbare geluidsruimte per oppervlakte eenheid (dB(A)/m²). Hierbij staat als voorbeeld dat een bedrijf op een oppervlakte van 1 ha, waarvoor 65 dB(A)/m² geldt, een totaal bronvermogen 105 dB(A) geïnstalleerd kan hebben.
5.2.5. Niet in geschil is dat het bedrijf van [appellant sub 2] valt binnen de bedrijfscategorie 2. Voorts is niet in geschil dat dit bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Zoals volgt uit het in 5.2.4 genoemde rapport van juni 2010 is de voor het perceel gereserveerde geluidsruimte in overeenstemming met de mogelijkheden op grond van het Activiteitenbesluit. De raad heeft toegelicht dat de aan een deel van het perceel toegekende maximaal toegestane geluidsemissie van 49 dB(A)/m² niet betekent dat [appellant sub 2] maximaal 49 dB(A) mag produceren. De waarde geldt per oppervlakte eenheid en is niet hetzelfde als de maximaal toegestane geluidswaarde. Dit betekent dat op het perceel van [appellant sub 2] een hogere geluidsemissie kan worden geproduceerd dan 49 dB(A). [appellant sub 2] heeft niet gemotiveerd betwist dat met de maximaal toegestane geluidsemissie van 49 dB(A)/m² de mogelijkheden die hij heeft op grond van het Activiteitenbesluit worden gerespecteerd. Het betoog dat de toegestane geluidsruimte te laag is voor de bedrijfsvoering van zijn op het perceel aanwezige caravanstallingsbedrijf slaagt derhalve niet.
5.2.6. De raad heeft voorts toegelicht dat op de percelen aan de Spaarnwouderweg naast het perceel van [appellant sub 2] bedrijfswoningen zijn gelegen. Deze woningen maken met dit plan eveneens deel uit van het bedrijventerrein 'De Liede', als gevolg waarvan zij op grond van de Wet geluidhinder niet meer worden aangemerkt als geluidsgevoelige bestemming. De raad heeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan deze woningen niettemin enige bescherming willen toekennen. Volgens de raad bedraagt de hoogst berekende geluidsbelasting op deze woningen 61 dB(A). De raad heeft een geluidbelasting van maximaal 61 dB(A) ten gevolge van industrielawaai op de woningen aanvaardbaar geacht, nu het bedrijfswoningen betreffen die zijn gelegen in een gemengd gebied van wonen en werken. De raad heeft verder toegelicht dat indien de maximale geluidsruimte op het perceel van [appellant sub 2] wordt verhoogd, dit tot gevolg heeft dat de geluidsbelasting op de naastgelegen bedrijfswoningen de maximaal aanvaardbaar geachte waarde van 61 dB(A) kan overstijgen. Ter zitting heeft [appellant sub 2] toegelicht dat hij geen concrete plannen heeft om zijn perceel te verkopen, dan wel om hier andere bedrijfsactiviteiten uit te gaan voeren. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, heeft de raad gelet op het voorgaande er in redelijkheid voor kunnen kiezen om aan het perceel van [appellant sub 2] niet meer geluidsruimte toe te kennen. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat zijn perceel hierdoor onverkoopbaar wordt, overweegt de Afdeling het volgende. De raad stelt terecht dat op het perceel bedrijven tot en met bedrijfscategorie 4.2 zijn toegestaan, zodat hier vele andere vormen van bedrijfsvoering mogelijk zijn. Voorts heeft de raad er terecht op gewezen dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 29, lid 29.3, onder b, van de planregels meer geluidsruimte aan het perceel kan worden toegekend. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid dient te worden gekeken naar de indeling van het perceel en eventueel naar de mogelijkheid om geluidsreducerende maatregelen te treffen. Het betoog faalt.
5.2.7. Over de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de percelen rondom zijn perceel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat voor deze percelen bedrijfsactiviteiten zijn vergund met een hogere geluidsbelasting. De raad heeft toegelicht dat deze vergunde rechten, evenals in het geval van [appellant sub 2], in het plan zijn gerespecteerd. Voorts heeft de raad toegelicht dat deze percelen een andere omvang hebben dan het perceel van [appellant sub 2], zodat de maximale geluidsemissie per m² niet zonder meer kan worden vergeleken. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
5.2.8. Het betoog van [appellant sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, slaagt evenmin. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat verschillende wethouders hebben toegezegd om in overleg te treden over de in het plan aan zijn perceel toegekende bestemming. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem toezeggingen zijn gedaan dat het plan zou voorzien in een grotere maximaal toegestane geluidsemissie, noch dat anderszins het vertrouwen zou zijn gewekt dat het plan hierin zou voorzien. Het betoog faalt.
Conclusie
5.3. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
5.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
6. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en onder meer de aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.2", "maximum goothoogte = 5 m", "maximum bouwhoogte = 7 m" en "maximum bebouwingspercentage = 20%" voor het perceel aan de Zwanenburgerdijk 22.
6.1. [appellant sub 3] en anderen betogen dat aan het perceel ten onrechte niet de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2" is toegekend. Het perceel heeft deze aanduiding echter wel gekregen. Het betoog berust derhalve op een onjuiste feitelijke grondslag. Het betoog faalt.
6.2. [appellant sub 3] en anderen betogen dat in het bestemmingsplan ten onrechte is voorzien in een maximale goot- en bouwhoogte van 5 onderscheidenlijk 7 m. [appellant sub 3] en anderen voeren hiertoe aan dat zij plannen hebben om de bebouwing te verhogen tot 8 m. Volgens [appellant sub 3] en anderen heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het Ringdijkbeleid hieraan in de weg staat.
6.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het Ringdijkbeleid staat dat terughoudend wordt omgegaan met het bieden van ruimte en groei voor de bestaande functies aan de Ringdijk die geen alternatieve ontsluitingsroute hebben en dat aan de Ringdijk gelegen bedrijven restrictief worden bestemd.
6.2.2. In de nota 'Deltaplan bereikbaarheid, vrijheid van bewegen', vastgesteld door de raad op 26 januari 2012, is het beleid met betrekking tot de Ringdijk opgenomen. In dit beleid staat dat de 150 jaar oude Ringdijk de verbinding naar de bruggen over de Ringvaart en naar de kernen op het 'oude' land vormt. Het aantal woningen en bedrijven langs de dijk is echter flink toegenomen. Langs de Ringdijk staan ruim 2100 woningen en zijn meer dan 500 bedrijven gevestigd. Volgens het beleid veroorzaakt het (bestemmings)verkeer op de Ringdijk overlast. Het beleid ten aanzien van de Ringdijk is gericht op het terugdringen van de verkeersoverlast. Gelet hierop wordt terughoudend omgaan met het bieden van ruimte voor groei van bestaande functies aan de Ringdijk die geen alternatieve ontsluitingswijze hebben. Aan de Ringdijk gelegen bedrijven zullen restrictief bestemd worden, aldus het beleid.
6.2.3. Anders dan [appellant sub 3] en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het beleid met betrekking tot de Ringdijk aan het bouwplan in de weg staat. Zoals volgt uit 6.2.2 is in dit beleid opgenomen dat de bestaande bedrijven aan de Ringdijk restrictief zullen worden bestemd. Niet in geschil is dat in overeenstemming met het beleid de bestaande en vergunde bebouwing in het plan als zodanig zijn bestemd. Hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van zijn beleid had moeten afwijken. De stelling van [appellant sub 3] en anderen dat een extra meter aan bouwhoogte geen invloed heeft op het verkeer aan de Ringdijk slaagt niet. Zoals de raad terecht betoogt, biedt een verhoging van de bouwhoogte meer bedrijfsruimte, hetgeen meer verkeersbewegingen tot gevolg kan hebben. Het betoog faalt.
6.3. [appellant sub 3] en anderen betogen voorts dat het plan ten onrechte voorziet in een maximum bebouwingspercentage van 20% op beide delen van het perceel. [appellant sub 3] en anderen voeren hiertoe aan dat het gehele perceel in het ontwerpplan een maximum bebouwingspercentage van 30% had en dat de raad deze wijziging niet heeft gemotiveerd. Voorts stellen [appellant sub 3] en anderen dat zij bouwplannen hebben om het perceel tot 50% te bebouwen. Volgens [appellant sub 3] en anderen stelt de raad ten onrechte dat dit tot overlast leidt op het naastgelegen perceel Zwanenburgerdijk 21. Op dit perceel zijn thans een autoschadeherstelbedrijf en loodgietersbedrijf gevestigd die meer overlast veroorzaken, aldus [appellant sub 3] en anderen. Bovendien geldt volgens [appellant sub 3] en anderen op dit naastgelegen perceel een maximaal bebouwingspercentage van 80%.
6.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beleid met betrekking tot de Ringdijk in de weg staat aan het vergroten van het maximaal bebouwingspercentage op het perceel van [appellant sub 3] en anderen. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de wijziging van het bebouwingspercentage in de Nota van zienswijzen is gemotiveerd. Op het naastgelegen perceel Zwanenburgerdijk 21 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd, als gevolg waarvan slechts een klein deel van het perceel nog is bestemd als "Bedrijf". Hoewel deze gronden dichter bij de woning op het perceel Zwanenburgerdijk 21 liggen, zijn hier slechts bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan die minder overlast veroorzaken dan het bedrijf van [appellant sub 3] en anderen, aldus de raad.
6.3.2. Vast staat dat het perceel Zwanenburgerdijk 21 direct naast het perceel van [appellant sub 3] en anderen is gelegen. Vast staat voorts dat aan dit perceel de bestemmingen "Wonen", "Tuin" en "Bedrijf" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" en "maximum bebouwingspercentage terrein = 80%" zijn toegekend. Tussen de woning op het perceel Zwanenburgerdijk 21 en het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 3] en anderen is ongeveer 25 m gelegen.
6.3.3. In de Nota van zienswijze staat naar aanleiding van de zienswijze van de eigenaar van het perceel Zwanenburgerdijk 21 dat in het ontwerpplan op het perceel van [appellant sub 3] en anderen een bebouwingspercentage voor het gehele terrein was opgenomen. Dit percentage was gebaseerd op de bestaande situatie, waarna dit naar boven was afgerond om enige ruimte voor groei te bieden. Volgens de Nota van zienswijzen zou deze regeling kunnen leiden tot overlast op het perceel Zwanenburgerdijk 21. Voorts staat in de Nota van zienswijzen dat het bestemmingsplan vanwege het Ringdijkbeleid de bebouwing op het perceel van [appellant sub 3] en anderen consoliderend dient te bestemmen. Om die reden zal het plan worden aangepast door een meer gedetailleerde planregeling vast te stellen, waarbij voor verschillende delen van het perceel een eigen goot- en bouwhoogte en bebouwingspercentage wordt opgenomen, aldus de Nota van zienswijzen. De raad heeft in het bestreden besluit met de Nota van zienswijzen ingestemd.
6.3.4. Anders dan [appellant sub 3] en anderen betogen, is de wijziging van het bebouwingspercentage in de Nota van zienswijzen gemotiveerd. De raad heeft ter zitting toegelicht dat met de aan het perceel van [appellant sub 3] en anderen toegekende bebouwingspercentages de bestaande bebouwing als zodanig is bestemd en dat nog enige mogelijkheid tot groei van het bedrijf bestaat. [appellant sub 3] en anderen hebben dit niet betwist. Het betoog faalt.
6.3.5. De raad stelt zich voorts terecht op het standpunt dat een uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 3] en anderen tot 50% van het perceel kan leiden tot overlast bij de op korte afstand van het bedrijf gelegen woning op het naastgelegen perceel Zwanenburgerdijk 21. Dat, zoals [appellant sub 3] en anderen terecht stellen, aan een deel van dit perceel eveneens een bedrijfsbestemming is toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de raad terecht stelt, is slechts aan een klein deel van het perceel een bedrijfsbestemming toegekend en zijn hier slechts bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan, als gevolg waarvan de te verwachten overlast kleiner zal zijn. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het beleid met betrekking tot de Ringdijk aan de bouwplannen van [appellant sub 3] en anderen in de weg staat. Zoals volgt uit 6.2.2 is in dit beleid opgenomen dat de bestaande bedrijven aan de Ringdijk restrictief zullen worden bestemd. [appellant sub 3] en anderen hebben niet gemotiveerd betoogd dat sprake is van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan de raad van zijn beleid had moeten afwijken. Het betoog faalt.
6.3.6. Over de door [appellant sub 3] en anderen gemaakte vergelijking met de bouwmogelijkheden op het perceel Zwanenburg 21 wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De raad heeft toegelicht dat dit perceel in het ontwerpplan volledig als "Bedrijf" was bestemd en dat in het definitieve plan deze bestemming slechts op een klein deel van het perceel is gelegen. Hoewel dit deel van het perceel een hoger bebouwingspercentage heeft gekregen, zijn de bouwmogelijkheden voor het op het perceel gelegen bedrijf per saldo niet toegenomen. Volgens de raad zijn de percelen Zwanenburgerdijk 21 en 22 derhalve beide consoliderend bestemd en zijn de mogelijkheden tot groei van de bedrijven vergelijkbaar. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Het betoog faalt.
Conclusie
6.4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Het beroep van [appellante sub 4]
7. Het beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Groen" en onder meer de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" voor het perceel aan de Vijfhuizerdijk 781A.
7.1. [appellante sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte een deel van de op het perceel aanwezige bedrijfsactiviteiten onder het overgangsrecht heeft gebracht. [appellante sub 4] voert hiertoe aan dat op het perceel slechts 20 (zee)containers zijn toegestaan, terwijl hier regelmatig meer aanwezig zijn. Volgens [appellante sub 4] bestaat geen concreet zicht op beëindiging van dit gebruik. Voorts heeft de raad niet gemotiveerd waarom dit gebruik van het perceel vanuit ruimtelijk oogpunt niet meer wenselijk is. [appellante sub 4] betoogt voorts dat de planregel met betrekking tot de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" rechtsonzeker is. Voorts verdraagt deze aanduiding zich volgens [appellante sub 4] niet met de aan het perceel toegekende groenbestemming. [appellante sub 4] betoogt verder dat onvoldoende middelen beschikbaar zijn om de groenbestemming binnen de planperiode te verwezenlijken. Voorts is volgens [appellante sub 4] in het plan ten onrechte een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" kan worden verwijderd.
7.2. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" in overeenstemming is met het beleid opgenomen in het masterplan De Liede. In dit beleid staat dat het open en groene karakter van de Ringdijk moet worden behouden. De opslag- en bedrijfsactiviteiten op het perceel van [appellante sub 4] zijn historisch gegroeid en vallen deels onder het overgangsrecht en worden door de raad ruimtelijk gezien niet wenselijk geacht. Voorts zorgen deze activiteiten volgens de raad voor verkeersoverlast op de Ringdijk. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de bestaande bedrijfsactiviteiten door het toekennen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" zijn toegestaan. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" kan worden gerealiseerd wanneer de opslag van [appellante sub 4] is verplaatst.
7.3. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groen;
b. wandel- en fietspaden;
c. speelvoorzieningen;
d. bergbezinkbassins;
e. bestaande in- en uitritten;
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" tevens voor een opslagwerf.
Ingevolge lid 7.3.1, aanhef en onder a, wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" ten behoeve van opslagactiviteiten en werken, indien:
- dit meer omvat dan de opslag van 20 (zee)containers, (schaft)keten hieronder begrepen;
- (zee)containers en/of andere bouw/sloopmaterialen gestapeld worden tot een hoogte van meer dan 3 m;
- de opslag van (zee)containers en/of andere bouw/sloopmaterialen plaatsvindt op een afstand van minder dan 1,5 m van de perceelgrens.
Ingevolge lid 7.4 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming "Groen" zodanig te wijzigen dat de in 7.1, onder g, bedoelde aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" van de verbeelding worden verwijderd, indien:
a. de bestaande opslagactiviteiten blijvend en zichtbaar zijn beëindigd of;
b. de huidige gebruiker zijn activiteiten elders voortzet en dit schriftelijk aan de gemeente heeft aangegeven.
7.4. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij de bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel van [appellante sub 4] als zodanig heeft willen bestemmen. Volgens de raad staat in de door [appellante sub 4] ingediende zienswijze dat op het perceel tien (zee)containers aanwezig zijn. Tijdens de voorbereiding van het plan is voorts vanuit de gemeente iemand wezen kijken naar de op het perceel aanwezige zeecontainers. Op basis hiervan heeft de raad gekozen voor het in artikel 7, lid 7.3.1, onder a, van de planregels opgenomen aantal van maximaal 20 toegestane (zee)containers. [appellante sub 4] heeft ter zitting toegelicht dat het in de zienswijze genoemde aantal de permanent aanwezige (zee)containers betreft. Omdat het bedrijf veel werkzaamheden op locatie uitvoert, beschikt het volgens [appellante sub 4] ook over ongeveer 30 tot 40 verplaatsbare afzetcontainers. Indien deze verplaatsbare containers niet in gebruik zijn, dienen deze eveneens op het perceel te worden opgeslagen. De toelichting van [appellante sub 4] wordt bevestigd in zijn ingediende zienswijze, waarin staat dat [appellante sub 4] naast de tien genoemde (zee)containers beschikt over diverse afzetcontainers. De raad heeft voorts niet gemotiveerd betwist dat [appellante sub 4] over het genoemde aantal verplaatsbare afzetcontainers beschikt. In het licht hiervan dient ervan te worden uitgegaan dat [appellante sub 4] naast de permanente (zee)containers beschikt over 30 tot 40 verplaatsbare afzetcontainers.
7.5. [appellante sub 4] betoogt terecht dat hij als gevolg van het in artikel 7, lid 7.3.1, onder a, van de planregels opgenomen aantal van maximaal 20 toegestane (zee)containers op het perceel niet langer de mogelijkheid heeft om alle verplaatsbare afzetcontainers op zijn perceel op te slaan. [appellante sub 4] betoogt voorts terecht dat hiermee een deel van zijn bestaande bedrijfsactiviteiten niet zijn toegestaan onder het plan. Nu de raad heeft beoogd om de bestaande bedrijfsactiviteiten onder het plan mogelijk te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, wat betreft het in artikel 7, lid 7.3.1, onder a, van de planregels opgenomen aantal van maximaal 20 toegestane (zee)containers, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
7.6. Anders dan [appellante sub 4] voorts betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling rechtsonzeker is. In de planregels is duidelijk aangegeven wat binnen de bestemming "Groen" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" is toegestaan. Anders dan [appellante sub 4] voorts betoogt, is het gebruiksverbod in artikel 7, lid 7.3.1, van de planregels ruimtelijk relevant en kan dit in een bestemmingsplan worden opgenomen. Het betoog faalt.
7.7. [appellante sub 4] betoogt verder terecht dat de groenvoorzieningen op het perceel slechts kunnen worden gerealiseerd indien het bedrijf wordt verplaatst. De raad heeft toegelicht dat indien met de aanleg van het bedrijventerrein De Liede zal worden begonnen, de gemeente in staat zal zijn om een alternatieve bedrijfslocatie aan te bieden. Volgens de raad zal dit binnen de planperiode mogelijk
zijn. [appellante sub 4] heeft dit standpunt van de raad niet gemotiveerd betwist. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de bestemming "Groen", voor zover het de in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels voorziene groenvoorzieningen betreft, niet uitvoerbaar is.
7.8. Voor zover [appellante sub 4] zich richt tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 7, lid 7.4, van de planregels slaagt dit niet. De raad heeft toegelicht dat hij de op het perceel aanwezige opslag niet de meest wenselijke vorm van gebruik vindt, maar dat hij de bestaande bedrijfsactiviteiten niettemin als zodanig heeft willen bestemmen. De raad heeft voorts onder verwijzing naar het beleid opgenomen in het Masterplan De Liede gemotiveerd dat hij ernaar streeft om het gebied waarin het perceel van [appellante sub 4] is gelegen op te schonen en de openheid van het landschap te herstellen. Anders dan [appellante sub 4] betoogt heeft de raad gelet hierop in redelijkheid kunnen voorzien in de wijzigingsbevoegdheid waarmee de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslag 1" van de verbeelding kan worden verwijderd indien het bedrijf van [appellante sub 4] is beëindigd of verplaatst. Het betoog faalt.
Bestuurlijke lus
7.9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 7.4 en 7.5 alsnog te voorzien in een planregeling waarmee de bestaande bedrijfsactiviteiten van [appellante sub 4] als zodanig worden bestemd.
Proceskosten
7.10. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gosco B.V. en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3], handelend onder de naam [aannemers- en onderhoudsbedrijf, en anderen ongegrond;
II. draagt in het beroep van [appellante sub 4] de raad van de gemeente Haarlemmermeer op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:
- met inachtneming van overweging 7.9 het daar omschreven gebrek te herstellen, en;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. Th. G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Drupsteen w.g. Schaaf
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
523.