Hof Den Haag, 27-02-2013, nr. 200.110.596/01
ECLI:NL:GHDHA:2013:1191, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
27-02-2013
- Magistraten
Mrs. Stille, Stollenwerck, Van Veen
- Zaaknummer
200.110.596/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:1191, Uitspraak, Hof Den Haag, 27‑02‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:1335, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 27‑02‑2013
Mrs. Stille, Stollenwerck, Van Veen
Partij(en)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.J. Montanus en mr. J.J.M. Schlicher te Den Haag.
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam.
Procesverloop in hoger beroep
De man is op 26 juli 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 mei 2012 van de rechtbank Rotterdam. Bij faxbericht van 31 augustus 2012 heeft de man zijn verzoek in hoger beroep gewijzigd.
De vrouw heeft op 6 september 2012 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, ingediend.
De man heeft op 19 oktober 2012 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- —
op 31 juli 2012 een brief van 30 juli 2012 met bijlage;
- —
op 6 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 7 augustus 2012 een brief van 6 augustus 2012 met bijlage;
- —
op 9 augustus 2012 een faxbericht van 8 augustus 2012 met bijlage;
- —
op 10 augustus 2012 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- —
op 20 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 21 augustus 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 30 november 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 4 december 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 6 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 13 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
van de zijde van de vrouw:
- —
op 4 december 2012 een brief van 30 november 2012 met bijlagen;
- —
op 6 december 2012 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 14 december 2012 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- —
de man, bijgestaan door een van zijn advocaten, mr. Schlicher;
- —
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 13 december 2011 van de rechtbank.
Bij tussenbeschikking van 13 december 2011 is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een voorlopige uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw (hierna: partneralimentatie) van € 1.160,87 per maand met ingang van 1 maart 2012 bepaald. De zaak is ten aanzien van de (definitieve) uitkering tot levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste van de man aan de vrouw een partneralimentatie toegekend van € 8.969,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Vaststaat dat de echtscheidingsbeschikking op 23 maart 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In hoger beroep is — onder meer — vast komen te staan dat de arbeidsovereenkomst van de vrouw per 1 juli 2011 is ontbonden en dat zij met ingang van 1 augustus 2011 tot 3 januari 2013 een WW-uitkering ontvangt.
Beoordeling van het principale en het incidentele hoger beroep
1.
In geschil is de door de man te betalen partneralimentatie. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de vrouw met haar incidenteel hoger beroep geen ander dictum beoogt maar dat zij wenst dat enkele rechtsoverwegingen in de bestreden beschikking worden aangepast.
2.
De man verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft, en, opnieuw rechtdoende, alsnog het inleidende verzoek van de vrouw strekkende tot veroordeling van de man tot betaling van partneralimentatie van € 8.969,- bruto per maand af te wijzen, met veroordeling van de vrouw tot terugbetaling aan de man van het door haar vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (het hof leest 23 maart 2012) tot aan de datum van de door het hof te wijzen beschikking teveel ontvangen bedrag aan partneralimentatie, en wel binnen een termijn van 14 dagen na betekening van de hofbeschikking, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de door het hof te wijzen beschikking tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair
de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de partneralimentatie betreft, en, opnieuw rechtdoende, de partneralimentatie vast te stellen op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag per maand, met bepaling dat de aan de man op te leggen partneralimentatie gelimiteerd wordt tot een jaar te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen (het hof leest 23 maart 2012) met bepaling dat die termijn niet kan worden verlengd, althans te limiteren op een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
Zowel ten aanzien van het primaire als subsidiaire verzoek van de man geldt dat hij het in zijn inleidende verzoekschrift tot echtscheiding gedane aanbod tot het betalen van een uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw van € 1.160,87 bruto per maand in hoger beroep niet handhaaft, waarbij de man in het midden laat of hij een dergelijk aanbod had kunnen doen gelet op de redactie van artikel 1:157 lid 1 BW.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de partneralimentatie en het hoger beroep van de man hieromtrent af te wijzen inclusief afwijzing van zijn verzoek om de teveel betaalde partneralimentatie terug te laten betalen en een limitering van de partneralimentatie tot 1 jaar uit te spreken.
4.
De man verzet zich daartegen en verzoekt het hof
in principaal hoger beroep
tot persistit, met inachtneming van het bepaalde in de brief van de man aan het hof van 31 augustus 2012, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van de gronden;
in incidenteel hoger beroep
primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel hoger beroep althans dat incidenteel hoger beroep af te wijzen, omdat de vrouw in het petitum van haar verweerschrift in hoger beroep heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen;
subsidiair het door de vrouw gedane verzoek tot bekrachtiging (lees: vernietiging) van de bestreden beschikking ten aanzien van de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan partneralimentatie voor wat betreft de verdiencapaciteit van de vrouw enerzijds en voor wat betreft de woonlasten van de vrouw anderzijds, af te wijzen, althans de vrouw in dat verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, zo nodig met verbetering en/of aanvulling van gronden.
Samenwonen ex artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek (BW)
5.
Ter zitting bij het hof heeft de man gesteld dat de vrouw samenwoont met de heer [betrokkene 2] als waren zij gehuwd zoals bedoeld in artikel 1:160 BW.
6.
De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
7.
Het hof overweegt als volgt. Voor samenleven in de zin van artikel 1:160 BW is volgens vaste rechtspraak vereist dat de partners samenwonen, dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren en elkaar wederzijds verzorgen. Bovendien moet sprake zijn van een duurzame, affectieve relatie. De vrouw heeft uitdrukkelijk betwist dat zij een relatie heeft met de heer [betrokkene 2]. Volgens de vrouw woont de heer [betrokkene 2] samen met zijn partner en woont zij bij hen in huis.
8.
Het hof is van oordeel dat de man geen, dan wel onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld en ook overigens niet aannemelijk heeft gemaakt, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake is van een feitelijk samenwonen, financiële verwevenheid, een gezamenlijke huishouding en/of wederzijdse verzorging van de vrouw en een eventuele nieuwe partner. De man heeft geen van de criteria die in samenhang beschouwd kunnen leiden tot het oordeel, dat er sprake is van samenleving als bedoeld in artikel 1:160 BW, voldoende concreet gesteld, laat staan onderbouwd, zodat het hof deze stelling zal passeren.
Behoefte en behoeftigheid vrouw
Behoefte
60% norm (hofnorm)
9.
De man betwist dat hij toepassing van 60% regel van de hand heeft gewezen. Hij kon zich niet verenigen met het door de vrouw onjuist gehanteerde vertrekpunt ten aanzien van de inkomstenbronnen van partijen tijdens het huwelijk en tegen het feit dat de vrouw uitging van het bruto gezinsinkomen in plaats van het netto gezinsinkomen. Volgens de man zijn partijen in confesso dat de 60% rekenregel moet worden aangehouden bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw. Door het niet toepassen van de 60% regel is de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd, aldus de man.
10.
De vrouw kan zich in grote lijnen vinden in de behoefte die de rechtbank heeft vastgesteld, met dien verstande dat zij zich niet kan vinden in de woonlasten van € 600,- per maand naast de bijstandsnorm waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden alsmede dat rekening is gehouden met een inkomen van € 29.531,- aan haar zijde.
11.
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is ter zitting overeenstemming bereikt over de toepassing van de zogenaamde hofnorm. Het hof zal dan ook de behoefte van de vrouw aan de hand van de hofnorm bepalen en uitgaan van 60% van het (hierna te bepalen) netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen. Hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, in principaal en incidenteel hoger beroep, omtrent de door de vrouw overgelegde behoeftelijst, behoeft derhalve geen bespreking meer.
Netto gezinsinkomen en behoefte van de vrouw
12.1
De man kan zich niet verenigen met de omvang van het netto gezinsinkomen waarvan de rechtbank is uitgegaan bij de berekening van de behoefte van de vrouw.
De rechtbank is er ten onrechte van uitgegaan dat de man geheel over de netto winst kan beschikken van [A]B.V. De man stelt dat [A]B.V. 49,56% van het geplaatste aandelen kapitaal heeft van Astra Agro Trade B.V. en dat — kort gezegd — [A]B.V. van een netto winst van € 181.436,- in boekjaar 2010 afgerond € 89.919,68 uitgekeerd zou krijgen. Echter door de algemene vergadering van aandeelhouders van Astra Agro Trade B.V. is op 30 januari 2012 beslist dat de gerealiseerde winst van 2010 niet wordt uitgekeerd aan haar aandeelhouders, waaronder dus [A]B.V., doch wordt toegevoegd aan de algemene reserve omdat het eigen vermogen van Astra Agro Trade B.V. negatief is. Vanwege dit negatieve eigen vermogen mag [A]B.V. geen dividend uitgekeerd krijgen.
12.2
Voorts stelt de man dat [A]B.V. in 2010 een positief bedrijfsresultaat heeft gehad van € 156.335,-, maar dat dit bedrag geen inkomen uit onderneming is zoals de rechtbank overweegt en geen deel uitmaakt van het netto gezinsinkomen. De man betoogt dat het bedrag in liquide middelen van [A]B.V. waarover beschikt kan worden in 2010 slechts € 4.459,- heeft bedragen, zijnde de managementfee van € 60.000,- en de renteopbrengst van € 1.500,- minus de salariskosten van € 56.706,-, de algemene kosten € 273,- en de rentekosten € 62,-. Na de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomstenbelasting houdt de man hiervan € 441,- per jaar van over, zijnde € 36,75 per maand netto.
12.3
Verder betwist de man dat het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk € 242.572,- per jaar was. De vrouw had in 2010 een bruto en geen netto jaarinkomen van € 29.531,-. Op grond van dit salaris heeft de vrouw volgens de man een netto besteedbaar inkomen van € 1.847,27 netto per maand. Rekening houdende met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van € 173,50 per maand resteert een netto besteedbaar inkomen van 1.673,77 per maand in 2010.
12.4
De man had in 2010 een bruto en geen netto inkomen van € 56.706,- per jaar. In 2010 komt dit neer op een netto besteedbaar inkomen van € 2.999,81 per maand. De man houdt een dividend over uit [A]B.V. van € 36,75 per maand netto. Het totale netto gezinsinkomen van partijen bedroeg derhalve afgerond € 4.710,- per maand.
De behoefte van de vrouw bedraagt dan 60% van dit bedrag is € 2.826,20 netto per maand. Hierop komt in mindering het netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.673,77 per maand zodat een aanvullende behoefte van de vrouw resteert van € 1.152,- netto per maand, zijnde € 1.604,17 bruto per maand.
13.1
De vrouw stelt dat voor de partneralimentatie moet worden gekeken naar de toekomst. Het netto resultaat van Astro Agro Trade B.V. was in 2010 zeer aanzienlijk € 181.436,-. De vrouw betwist dat er geen uitkering kon plaatsvinden. Volgens haar is er voldoende vermogen om over te gaan tot uitkering.
13.2
Verder stelt de vrouw vraagtekens bij de door de man overgelegde jaarstukken van Astro Agro Trade B.V. De jaarstukken voldoen niet aan Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De vrouw stelt vraagtekens bij:
- —
de personeelskosten,en
- —
de reis- en verblijfskosten.
Daarnaast is gebleken dat de man in privé zeer veel uitgaven betaalt door middel van de creditcard van Astro Agro Trade B.V. Waar deze opnamen in de boeken zijn verwerkt is niet duidelijk. Ook is in de jaarstukken opgenomen dat vanaf januari 2012 [A]B.V. 99,12% van de aandelen in Astro Agro Trade B.V. in haar bezit heeft. Door de man zijn stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat ook vanaf januari 2012 [A]B.V. 49,56% van de aandelen in Astro Agro Trade B.V. in bezit heeft. De vraag is of de man dan zelf volledig kan bepalen of de winsten via een dividenduitkering of anderszins betaald worden.
De vrouw kan zich vinden in de wijze waarop de rechtbank het inkomen van de man heeft berekend.
14.1
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is door de vrouw — onweersproken door de man — gesteld dat partijen op 25 februari 2011 feitelijk uiteen zijn gegaan. Het hof zal voor de berekening van het netto gezinsinkomen derhalve uitgaan van het jaar 2010, zijnde een volledig jaar voorafgaand aan de datum van het feitelijk uiteengaan van partijen, nagenoeg aan het begin van het jaar 2011.
14.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw gedurende het gehele jaar 2010 heeft gewerkt. Uit de jaaropgave 2010, overgelegd als productie 1 bij brief van 29 september 2011 in eerste aanleg, blijkt dat de vrouw in 2010 een bruto jaarinkomen had van € 29.531,-. Uitgaande van dit jaarinkomen heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van afgerond € 1.847,- per maand. Rekening houdende met de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van afgerond € 162,- per maand, bedraagt het netto inkomen van de vrouw € 1.685,- per maand in 2010.
14.3
Voor de berekening van het netto inkomen aan de zijde van de man zal het hof uitgaan van de mutaties op de rekening courant in 2010, zijnde netto € 26.348,-, afgerond € 2.196,- netto per maand. Voorts gaat het hof uit van een bruto inkomen in 2010 van de man van € 56.706,- zoals blijkt uit het door de man overgelegde fiscaal rapport Inkomstenbelasting 2010, productie 26 bij het beroepschrift. Hiervan uitgaande bedraagt het netto inkomen van de man € 37.640,- per jaar in 2010 plus € 26.348,-, totaal derhalve € 63.988,-, zijnde € 5.332,- netto per maand.
14.4
Uit het voorgaande volgt dat het totale netto gezinsinkomen van partijen in 2010 € 7.017,- per maand bedraagt. De behoefte van de vrouw bedraagt 60% van € 7.017,- is € 4.210,- netto per maand, zijnde € 7.252,- bruto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
Verdiencapaciteit vrouw
15.
De man is met de rechtbank van mening dat de vrouw een fictieve verdiencapaciteit heeft van minimaal € 29.531,- bruto per jaar op basis van een parttime dienstverband van 28 uur per week en € 37.968,43 bruto per jaar op basis van een fulltime dienstverband van 36 uur. De man vraagt zich af waarom de vrouw niet fulltime kan werken, zij heeft niet de zorg voor kinderen en heeft geen medische beperkingen.
16.
De vrouw is het eens met de door de rechtbank vastgestelde behoefte maar is van mening (in incidenteel hoger beroep) dat de rechtbank haar ten onrechte in staat acht om het volledige inkomen dat zij tijdens het huwelijk had, ook nu nog te genieten, ondanks dat zij werkeloos is en niet aan een baan kan komen.
17.
Gezien de leeftijd van de vrouw, haar opleiding en het feit dat zij ten tijde van het huwelijk van partijen altijd heeft gewerkt, kan naar het oordeel van het hof in redelijkheid van de vrouw worden verwacht dat zij zich een eigen inkomen verwerft. Niet gesteld, noch gebleken is dat er aan de zijde van de vrouw medische beperkingen zijn. Daarnaast staat vast dat vrouw niet de zorg heeft voor kinderen. Het hof gaat er dan ook van uit dat de vrouw in staat is om, daarbij in acht nemend de huidige economische crisis en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden op de arbeidsmarkt, uiterlijk 1 januari 2014 een fulltime dienstverband (van 36 uur) te vinden met, uitgaande van haar voormalig inkomen, een inkomen van minimaal € 37.968,- bruto per jaar, zijnde € 3.164,- bruto per maand.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst van de vrouw per 1 juli 2011 is ontbonden en dat zij met ingang van 1 augustus 2011 tot 3 januari 2013 een WW-uitkering heeft ontvangen.
Gelet op het voorgaande en op de ingangsdatum van de partneralimentatie, zijnde 23 maart 2012, onderscheidt het hof drie periodes en stelt de behoeftigheid van de vrouw als volgt vast.
23 maart 2012 tot 3 januari 2013
Behoefte vrouw € 7.252,- bruto per maand. De vrouw ontvangt een WW-uitkering van € 1.285,- bruto per 4 weken, zijnde € 1.392,- bruto per maand, zodat haar behoeftigheid € 5.860,- per maand bedraagt.
3 januari 2013 tot 1 januari 2014
Behoefte vrouw € 7.252,- bruto per maand. De vrouw heeft geen inkomen, zodat haar behoefte ook haar behoeftigheid is, zijnde derhalve € 7.252,- bruto per maand.
Vanaf 1 januari 2014
Behoefte vrouw € 7.252,- bruto per maand. (Fictief) inkomen van de vrouw € 3.164,- bruto per maand, zodat haar behoeftigheid € 4.088,- bruto per maand bedraagt.
18.
Gelet op het voorgaande wijst het hof het incidentele hoger beroep van de vrouw ten aanzien van haar verdiencapaciteit af. Het hof zal hierna beoordelen of de man draagkracht heeft om partneralimentatie te betalen ter hoogte van voornoemde bedragen.
Draagkracht van de man
19.
Bij de berekening van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de man bij brief van 4 december 2012 als productie 80 overgelegde draagkrachtberekening. Het hof zal hierna de posten van deze draagkrachtberekening bespreken die tussen partijen in geschil zijn.
Inkomen
20.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen kan de man niet beschikken over het netto resultaat van [A]B.V. van € 156.335,- in het boekjaar 2010, aldus de man.
De man betwist voorts dat indien de rechtbank de jaarrekening 2010 van Astra Trade B.V. in samenhang had bezien met de jaarrekening 2010 van [A]B.V., de rechtbank had kunnen vaststellen dat de man slechts voor 49,56% participeert in het aandelenkapitaal van Astra Agro Trade B.V. en niet voor 99,12% zoals de rechtbank overweegt op grond van de jaarstukken. De man is niet volledig eigenaar van Astro Agro Trade B.V.
De man is verder van mening dat de rechtbank zonder deugdelijke redenering is voorbijgegaan aan zijn stelling dat bij de bepaling van zijn inkomen uitgegaan moet worden van de winst over de jaren 2008, 2009 en 2010, nu het ernaar uit ziet dat de omzet zal gaan dalen. In het boekjaar 2008 en 2009 heeft [A]B.V. een netto bedrijfsresultaat behaald van −€ 10.322,- respectievelijk € -44.339,- en in 2010 € 156.335,-, positief (dividend € 588,0). De rechtbank heeft zich enkel gericht op het bedrijfsresultaat van [A]B.V. in 2010. De historie van [A]B.V. kan een indicatie geven voor de toekomst. Het toekomstperspectief is ook relevant voor de draagkracht van de man. De man heeft bij de rechtbank stil gestaan bij het voortbestaan van Astra Agro Trade B.V. in het geval het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie onverhoopt blijft bij zijn besluit om aan Astgra Agro Trade B.V. geen veterinale erkenning om dierlijke bijproducten/voeder voor gezelschapsdieren te mogen vervaardigen, toe te kennen. De man kon pas in hoger beroep hieromtrent stukken overleggen.
Het al dan niet toekennen van de erkenning is van invloed op de draagkracht van de man.
De man heeft bij faxbericht van 13 december 2012 aan het hof het besluit van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 december 2012 overgelegd. Hieruit blijkt volgens de man dat negatief is beslist op de door AAT B.V. verzochte vergunningaanvrage. Dit betekent het einde van AAT B.V. aldus de man. Bezwaar tegen deze beslissing is nog wel mogelijk. Als gevolg van de weigering van de vergunning kan [A]B.V. geen salaris meer uitkeren aan de man, en kan de man derhalve geen partneralimentatie meer betalen.
21.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
22.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat AAT B.V. in het verleden ook zonder de verzochte vergunning van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft kunnen functioneren. Naar het oordeel van het hof staat derhalve niet vast dat het weigeren van de vergunningaanvraag van AAT B.V. het einde van AAT B.V. betekent, zeker nu er nog bezwaar tegen de negatieve beslissing van het Ministerie mogelijk is. Het hof gaat er derhalve van uit dat [A] thans nog steeds salaris kan uitkeren aan de man.
Voor de bepaling van de hoogte van het inkomen zal het hof het rapport van 27 november 2012 van [betrokkene 1] RA RV als uitgangspunt nemen nu gebleken is dat beide partijen het eens zijn over de wijze van totstandkoming van dit rapport en de daarin opgenomen cijfers, behalve het salarispercentage, en er door de heer [betrokkene 1] hoor en wederhoor is toegepast.
Het hof zal in alle redelijkheid rekening houden met de betaling van een managementfee door AAT B.V. voor [A]B.V. van € 90.000,- en, gezien de opmerkingen van zowel de man als de vrouw bij het salarispercentage, uitgaan van een salaris van 90% van € 90.000,-, zijnde € 81.000,- in 2012. Voor zover de man betalingen doet met een creditcard ten name van de BV, ontstaat er een vordering van de BV op hem en heeft dat uiteindelijk geen verhoging van zijn draagkracht tot gevolg. De creditcardbetalingen vormen in ieder geval geen inkomen.
Lasten
Lasten hypothecaire leningen
23.
De man stelt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de renten van zijn beide hypothecaire geldleningen (€982,06 per maand wel aftrekbaar) (€ 362,27 per maand niet aftrekbaar) fiscaal aftrekbaar zijn met als gevolg dat de draagkracht van de man hoger lijkt dan hij is.
24.
De vrouw stelt dat de man geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een deel van de rente van zijn hypothecaire leningen niet kan aftrekken.
25.
Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met een fiscaal aftrekbare rente van € 982,- per maand en een fiscaal niet aftrekbare rente van € 362,- per maand, nu gebleken is dat de man een bedrag van € 100.000,- waarover hij een rente betaalt van € 362,- per maand niet heeft geïnvesteerd in de echtelijke woning, maar heeft uitgeleend aan [B] B.V. Het hof is van oordeel dat voornoemde bedragen geen onredelijke woonlast opleveren, zoals de vrouw stelt.
Schulden
26.
De man betoogt dat hij een rekening-courant schuld heeft aan [A]B.V. van € 188.708,-. In deze schuld zijn mede begrepen de huurbetalingen die de man heeft gedaan ten behoeve van de vrouw gedurende 1 maart 2011 tot met juli 2012, totaal € 27.412,50. De man heeft in eerste aanleg wel degelijk stukken betreffende het verloop van de rekening-courant overgelegd. Op grond van vaste jurisprudentie dient met deze schuld rekening te worden gehouden bij de berekening van zijn draagkracht, ook al lost hij op deze schuld thans niet af. Hij betaalt op jaarbasis 3,5% rente op deze schuld en zal binnenkort moeten gaan aflossen op zijn schuld in rekening courant. Verder heeft de man ook nog de volgende schulden:
— | Astro Agro Trade B.V. | € 150.000,-, 3,5% rente op jaarbasis, zijnde € 437,50 per maand; |
— | mevrouw [betrokkene 3] | € 40.840,-, 3,5% rente op jaarbasis, zijnde € 119,12 per maand; |
— | de heer [betrokkene 4] | € 80.000,- procedure aanhangig. |
27.
De vrouw kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank omtrent de schulden.
28.
Het hof overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat op de draagkracht van de onderhoudsplichtige in beginsel al diens schulden van invloed zijn. Of al dan niet wordt afgelost op een schuld is niet doorslaggevend. De man heeft in zijn draagkrachtberekening een aflossing schuld in rekening courant [A]B.V. opgenomen van € 786,28 per maand. Uit de door de man overgelegde jaarrekening 2011 blijkt dat er een rekening courant is van de man van € 182.237,-. Gelet hierop en nu bij de berekening van de draagkracht van de man rekening moet worden gehouden met al diens schulden ook als niet wordt afgelost, zal het hof in redelijkheid uitgaan van een aflossing van € 450,- per maand. Uitgaande van voornoemd bedrag van € 182.237,- en een rentepercentage van 3,5% houdt het hof rekening met een rente van afgerond € 532,- per maand.
Uit het fiscaal rapport Inkomstenbelasting 2011 blijkt dat de man een lening heeft bij mevrouw [betrokkene 3]. Nu de rente van 3,5% het hof niet onredelijk voorkomt, zal het hof rekening houden met de rente van € 119,12 per maand die de man betaalt.
De man heeft voorts gesteld dat hij een schuld heeft bij de heer [betrokkene 4] van € 80.000,-. De man heeft ter zitting bij het hof onweersproken gesteld dat in verband met die schuld conservatoir beslag is gelegd op zijn woning. Het hof acht het redelijk om bij de berekening van de draagkracht dan ook rekening houden met een aflossing van deze schuld van € 500,- per maand.
Pensioenvoorziening en arbeidsongeschiktheidsvoorziening
29.
Het hof houdt geen rekening met een eventuele pensioen- of arbeidsongeschiktheidsvoorziening aan de zijde van de man, nu niet is gebleken dat de man daadwerkelijk een dergelijke verplichting is aangegaan.
30.
Uit het voorgaande volgt dat de man draagkracht heeft om met ingang van 23 maart 2012 een partneralimentatie te betalen van € 643,- per maand.
Limitering
31.
De man wenst dat de partneralimentatie te limiteren. Het huwelijk van partijen betrof geen traditioneel huwelijk. De vrouw heeft altijd gewerkt en heeft door eigen toedoen haar baan verloren. Het valt te verwachten dat zij op korte termijn weer in staat is om een zelfde bruto jaarinkomen kan genereren van € 29.531,- uitgaande van een 28-urige werkweek, zo niet meer.
Van de vrouw kan verwacht worden dat zij binnen een jaar weer een baan heeft gevonden.
32.
De vrouw vindt het schrijnend dat de man stelt dat van haar verwacht kan worden dat zij binnen een jaar in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Partijen hebben er tijdens het huwelijk bewust voor gekozen dat de vrouw parttime zou gaan werken.
33.
Naar het oordeel van het hof heeft de man niet voldaan aan de zware stelplicht welke op de man rust ter zake van een verzoek tot limitering van de partneralimentatie. Daarom zal het hof dit onderdeel van het verzoek afwijzen.
34.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
Beslissiing op het principale en het incidentele hoger beroep
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende;
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man, met ingang 23 maart 2012, op € 643,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Stollenwerck en Van Veen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2013.