Rb. 's-Gravenhage, 29-06-2012, nr. 420189 KG ZA 12-551
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2136
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
29-06-2012
- Zaaknummer
420189 KG ZA 12-551
- LJN
BX2136
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX2136, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 29‑06‑2012; (Kort geding)
Uitspraak 29‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Vordering strekt ertoe de Staat niet ontvankelijk te verklaren in de executie van Nederlandse strafvonnissen. Eiser vordert ook verbod teruggeleiding naar Curaçao en in vrijheidstelling op eerder genoemde vi datum alsmede schorsing t.u.l. tot is beslist op gratieverzoeken. In het vonnis wordt beslist dat eiser vanwege de voor hem onveilige situatie in de PI te Curaçao vooralsnog niet mag worden teruggeleid naar Curaçao. Het overige gevorderde wordt afgewezen.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 420189 / KG ZA 12-551
Vonnis in kort geding van 29 juni 2012
in de zaak van
[eiser],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (PI) [X.], locatie [Y.],
eiser,
advocaat mr. P.M. Iwema te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 4 juni 2012 doen dagvaarden om op 14 juni 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en er is op 29 juni 2012 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 14 juni 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is bij onherroepelijk vonnis van 22 augustus 2007 van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen (NA), zittingsplaats Curaçao, veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met aftrek van voorarrest sedert 22 februari 2007.
2.2.
Artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden luidt als volgt:
Vonnissen, door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, kunnen in het gehele Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaats vindt.
2.3.
Voor de overdracht van executie van strafvonnissen vanuit de NA en Aruba naar Nederland zijn tussen deze landen afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het 'Scenario overdracht executie strafvonnissen vanuit de Nederlandse Antillen en Aruba aan Nederland'. De vraag of overname van de strafexecutie kan worden ingewilligd, wordt in Nederland getoetst aan één of een combinatie van criteria zoals vermeld in dit Scenario. Deze luiden als volgt:
- -
het beschikken over een vaste domicilie in Nederland²;
- -
de aanwezigheid van medische- en/of psychiatrische complicaties die overbrenging naar Nederland gewenst maken;
- -
dringende redenen van veiligheid, die een verder verblijf in detentie op de NA of Aruba onverantwoord doen zijn.
De onder ² vermelde noot bij voormeld eerste criterium betreft de volgende informatie:
"sprake moet zijn van een hechte binding met Nederland in de zin van een vaste domicilie: een onafgebroken inschrijving in Nederland van minimaal vijf jaar voorafgaande aan de detentie op de NA of Aruba".
2.4.
In april 2008 heeft het Openbaar Ministerie (OM) te Curaçao de Minister van Justitie van Nederland (hierna: de Minister) vanwege de onveiligheid van de detentie van eiser op de Antillen verzocht om de tenuitvoerlegging van de straf op grond van artikel 40 Statuut over te nemen.
2.5.
De Minister heeft bij brief van 3 juli 2008 van de Afdeling Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de Minister van Justitie van de NA onder meer bericht dat eiser niet voldoet aan het zogenoemde domiciliecriterium. Daarbij is vermeld dat de bereidheid om eiser (in de brief aangeduid als betrokkene) tijdelijk over te nemen gepaard gaat met de volgende voorwaarden:
- -
na overname zal geen sprake zijn van resocialisatie en/of vrijheden/verloven;
- -
in principe zal betrokkene geruime tijd (circa een jaar) voor zijn einddatum (volgens opgave 23 juni 2012) worden teruggeleid naar de Nederlandse Antillen;
- -
geen sprake zal zijn van de opname van betrokkene hier te lande in een getuigenbeschermingsprogramma.
In de brief wordt vermeld dat rond 22 mei 2008 de betreffende Officier van Justitie (OvJ) te Curaçao heeft bericht dat eiser had ingestemd met de desbetreffende voorwaarden.
2.6.
De Minister heeft bij brief van 4 april 2011 van de DJI de Minister van Justitie van de NA gevraagd naar de termijn waarop eiser weer kan worden teruggeleid naar de NA.
2.7.
Bij brief van 6 juni 2011 heeft het Openbaar Ministerie van de NA zich bereid verklaard de overname van eiser per direct en met de nodige spoed te faciliteren. Daarbij is opgemerkt dat er een herberekening heeft plaatsgevonden van de data met betrekking tot de strafexecutie, te weten dat de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling (vi) niet 23 juni 2012 maar 18 juli 2013 is. Daartoe is gesteld dat aanvankelijk ten onrechte geen rekening is gehouden met de wettelijk bepaalde recidiveregeling waardoor eiser, als recidivist, pas na ommekomst van 4/5 deel (in plaats van 2/3 deel) van zijn straf in aanmerking kan komen voor vi. Daarnaast is bericht dat ook rekening dient te worden gehouden met de wettelijke regeling van elektronisch toezicht.
2.8.
Bij brief van 6 juni 2011 heeft eiser in een brief aan de DJI gevraagd om informatie over zijn teruggeleiding naar Curaçao zodat hij zich daarop kan voorbereiden.
2.9.
Bij brief van 11 oktober 2011 heeft de Minister eiser onder meer geantwoord dat van terugkeer sprake kan zijn nadat een drietal vervolgvonnissen in Nederland ten uitvoer is gelegd.
2.10.
Bij brief van 1 december 2011 heeft de Procureur-generaal op de NA aan de Minister omtrent eiser meegedeeld dat de OvJ, belast met de strafexecutie, akkoord is gegaan met de tussentijdse opschorting van de tenuitvoerlegging van de Curaçaose gevangenisstraf in Nederland ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de in Nederland aan eiser opgelegde gevangenisstraffen. Daarbij is onder meer bericht dat eiser, nadat hij die straffen heeft uitgezeten, met het oog op zijn resocialisatie teruggeplaatst kan worden naar Curaçao voor het uitzitten van het laatste deel van zijn Curaçaose straf.
2.11.
De tussentijdse tenuitvoerlegging van de Nederlandse detentietitels is aangevangen op 19 januari 2012 en loopt tot 16 juni 2012.
2.12.
Op een door eiser op Curaçao ingediend gratieverzoek van 4 december 2011 is nog niet beslist.
3. Het geschil
3.1.
Eiser vordert - zakelijk weergegeven -
- a)
gedaagde niet ontvankelijk te verklaren in de executie van de Nederlandse strafvonnissen, althans te oordelen dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door de Nederlandse strafvonnissen / insluitingtitels ten uitvoer te leggen;
- b)
te oordelen dat het door gedaagde omruilen van insluitingtitels dan wel het door gedaagde onderbreken van de aangevangen executie van het Curaçaose strafvonnis van 22 augustus 2007 ten behoeve van de executie van Nederlandse strafvonnissen die aansluitend zouden worden geëxecuteerd, onrechtmatig is en dient te worden gerectificeerd naar executie van het Curaçaose strafvonnis tot aan de vi datum 23 juni 2012;
- c)
het zonder onderbreking voortzetten van de aangevangen executie van het Curaçaose strafvonnis van 22 augustus 2007 in Nederland tot aan de vi datum 23 juni 2012;
- d)
eiser op de vi datum 23 juni 2012 in Nederland (voorwaardelijk) in vrijheid te stellen;
- e)
te oordelen dat eiser niet ten behoeve van executie van het strafvonnis van 22 augustus 2007 en evenmin ten behoeve van toezicht tijdens de vi periode mag worden teruggeleid naar Curaçao;
- f)
schorsing van elke tenuitvoerlegging ten aanzien van eiser totdat op de gratieverzoeken zal zijn beslist, althans dat elke tenuitvoerlegging en teruggeleiding wordt geschorst totdat eiser in staat is geweest in vrijheid een behoorlijke rechtsgang te volgen;
- g)
te bevelen dat gedaagde binnen 24 uur na dit vonnis een besluit zal nemen over de hiervoor genoemde onderdelen van dit petitum.
3.2.
Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde handelt jegens eiser onrechtmatig en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur alsmede met de artikelen 5 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens. Eiser, die onbekend was met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging van de Nederlandse vonnissen, kan niet terug naar de NA omdat zijn veiligheid niet gegarandeerd kan worden. Eiser is onbekend met alle correspondentie die gedaagde over zijn zaak heeft. Ook wordt er steeds geschoven met de vi datum buiten medeweten van eiser. Indien aan eiser een zogenoemde WOTS procedure (een Nederlander die in het buitenland tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, kan onder bepaalde voorwaarden zijn straf in een Nederlandse gevangenis ondergaan) zou zijn aangeboden, zou hij op 23 juni 2012 in vrijheid worden gesteld.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Eiser heeft ter zitting zijn aanvankelijke stelling dat er sprake is van verjaring ten aanzien van de Nederlandse strafvonnissen verlaten. Daarom is uitgangspunt dat deze vonnissen niet zijn verjaard. Daarnaast geldt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich gerechtvaardigd kan beroepen op rechtsverwerking. In dit verband heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat de betreffende detentietitels al op 1 juli 2008 in de PI Haaglanden zijn aangezegd. Ook is van de executie van de Nederlandse vonnissen aan eiser mededeling gedaan bij brief van 11 oktober 2011. Daarnaast heeft gedaagde aangevoerd dat in januari 2012 in de PI De Schie met eiser besproken is dat de tussentijdse tenuitvoerlegging vanaf 19 januari 2012 zou gebeuren. Eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist.
4.2.
Op het punt van het omruilen van detentietitels heeft gedaagde erop gewezen dat de Aanwijzing executie bepaalt dat in beginsel de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen voorgaat op die van vervangende hechtenis. In dat verband heeft gedaagde onweersproken aangevoerd dat de 115 dagen gevangenisstraf die eiser alsnog moest uitzitten (vanwege de bevolen tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf) een gevangenisstraf is die in rangorde gelijk is aan de Curaçaose straf. Daarnaast gaat het om 34 dagen vervangende hechtenis voor een niet uitgevoerde taakstraf die in rangorde wel na de gevangenisstraf komt. In de visie van gedaagde zou het tamelijk onzinnig zijn om eiser na ommekomst van de voormelde 115 dagen naar Curaçao te sturen, hem daar het restant van zijn Curaçaose straf te laten ondergaan en hem vervolgens weer naar Nederland te sturen voor de 34 dagen vervangende hechtenis. Geoordeeld wordt dat onder die omstandigheden geen sprake is van onrechtmatig handelen door gedaagde op het punt van het omruilen van insluitingtitels.
4.3.
Ten aanzien van de teruggeleiding van eiser naar de NA heeft gedaagde aangevoerd dat recentelijk nog eens navraag is gedaan naar de veiligheidssituatie voor eiser op de NA maar dat daarop nog niet is gereageerd. Ter zitting heeft eiser daar enerzijds aan toegevoegd dat hangende een onderzoek naar die veiligheidssituatie, eiser zijn strafrestant op de NA kan ondergaan in een zogenoemde FOBA (een forensische, gesloten afdeling met de hoogste beveiliging). Anderzijds heeft gedaagde ter zitting toegezegd op korte termijn naarstige pogingen te doen om uitsluitsel te krijgen over de betreffende veiligheidssituatie. Nu gedaagde niet binnen een redelijke termijn geslaagd is met het verkrijgen van een reactie van de autoriteiten op de NA over die situatie, is er op basis van het ontbreken van recente informatie aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheidssituatie voor eiser thans (nog) niet van dien aard is dat teruggeleiding op dit moment in de rede ligt. Het door gedaagde genoemde tijdelijke alternatief in de vorm van voormelde FOBA ligt niet voor de hand. Indien zou blijken dat er op de NA nog steeds sprake is van een onveilige situatie voor eiser zou dat geboden alternatief geen redelijk alternatief zijn.
4.4.
Gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering van eiser om hem in vrijheid te doen stellen op 23 juni 2012 moet worden afgewezen omdat eiser nog 154 dagen van de Antilliaanse straf dient te ondergaan en dat als zijn vi datum nu 19 november 2012 heeft te gelden. Geoordeeld wordt dat eisers klacht over het noemen van verschillende vi data, bijvoorbeeld in de brief van de OvJ van Curaçao van 11 april 2008 waar als vi datum 23 juni 2012 wordt genoemd, geen doel treft nu eiser wist, althans had kunnen weten dat de nog openstaande Nederlandse detentietitels wijziging van eerdergenoemde vi data met zich kon brengen. Dit geldt eveneens voor de herberekening, hiervoor vermeld onder 2.7, in verband met de geldende recidiveregeling. Voorts heeft gedaagde er onweersproken op gewezen dat eisers stelling ten aanzien van de WOTS procedure eraan voorbij gaat dat deze procedure slechts geldt voor buiten het Koninkrijk gegeven beslissingen. Voor zover eisers gratieverzoek van 4 december 2011 erop ziet om hem niet terug te doen geleiden naar Curaçao, wordt gewezen naar hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen. Ten aanzien van eisers verzoeken om de vi datum te handhaven op 23 juni 2012 wordt geoordeeld dat het niet hoogstwaarschijnlijk is dat deze verzoeken zullen slagen.
4.5.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat eisers vorderingen, behoudens het onder e) gevorderde, niet voor toewijzing vatbaar zijn.
4.6.
In de omstandigheid dat beide partijen deels in het gelijk dan wel in het ongelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
bepaalt dat eiser niet ten behoeve van executie van het strafvonnis van 22 augustus 2007 van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen en evenmin ten behoeve van toezicht tijdens de v.i.-periode mag worden teruggeleid naar Curaçao;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.
AB