Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1204).
Rb. Amsterdam, 17-09-2018, nr. AMS 18/2151
ECLI:NL:RBAMS:2018:6696
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-09-2018
- Zaaknummer
AMS 18/2151
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:6696, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑09‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 17‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Uitkeringsinstantie UWV mag de werkloosheidsuitkering (WW) van een Poolse werknemer herzien en terugvorderen. Het UWV en enkele andere instanties doen momenteel onderzoek naar mogelijke fraude met WW-uitkeringen door Poolse (ex-)werknemers. Het is namelijk gebleken dat verschillende Poolse (ex-)werknemers WW aanvragen terwijl zij niet meer in Nederland verblijven.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2151
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2018 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] (Polen), eiser
(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).
Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder de uitkering die eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, met ingang van 18 augustus 2014 beëindigd.
Bij besluit van 17 november 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder de WW-uitkering over de periode van 18 augustus 2014 tot en met 31 januari 2016 ten bedrage van € 11.374,70 als onverschuldigd betaald van eiser teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van 17 november 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder aan eiser een boete van € 5.400,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Partijen hebben zich ter zittingen laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Wat voorafging aan het bestreden besluit
1.1
Eiser was in Nederland werkzaam bij uitzendbureau E&A Logistiek BV.
1.2
Op 18 augustus 2014 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 28 augustus 2014 heeft verweerder eiser een WW-uitkering toegekend met ingang van 18 augustus 2014 tot en met 17 januari 2016.
1.3
Bij brief van 24 september 2014 (door verweerder ontvangen op 6 oktober 2014) heeft [naam 1] namens eiser doorgegeven dat eiser per 6 oktober 2014 naar Polen wil vertrekken om daar op zoek te gaan naar werk en dat hij vanaf die datum graag zijn uitkering wil exporteren.
1.4
Bij besluit van 2 oktober 2014 heeft verweerder eiser toestemming verleend om van 6 oktober 2015 tot en met 5 januari 2015 met behoud van uitkering in Polen naar werk te zoeken.
1.5
Op 6 oktober 2014 heeft verweerder eisers WW-uitkering stopgezet,omdat eiser weer is gaan werken.
1.6
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft verweerder eiser opnieuw een WW-uitkering toegekend met ingang van 7 oktober 2015 tot en met 4 april 2017.
1.7
Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft [naam 1] namens eiser doorgegeven dat eiser per 7 november 2015 naar Polen wil vertrekken om daar op zoek te gaan naar werk en dat hij vanaf die datum graag zijn uitkering wil exporteren.
1.8
Bij besluit van 19 november 2015 heeft verweerder eiser toestemming verleend om van 7 november 2015 tot en met 6 februari 2016 met behoud van uitkering in Polen naar werk te zoeken.
1.9
Bij besluit van 8 juni 2016 heeft verweerder vanaf 1 februari 2016 de WW-uitkering van eiser beëindigd, omdat verweerder geen formulier ‘Inkomstenopgave’ over de maand februari 2016 heeft ontvangen.
2.1
Nadat bij verweerder een vermoeden van uitkeringsfraude bij uitzendbureau E&A Logistiek BV is ontstaan, heeft verweerder een themaonderzoek verricht. Bij het onderzoek is informatie uit een door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) verricht fraudeonderzoek betrokken. De bevindingen van het themaonderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 12 juli 2017. Daaruit blijkt dat uit drie meldingen het vermoeden is ontstaan dat Poolse ex-werknemers van uitzendbureau E&A Logistiek BV hebben gefraudeerd bij het aanvragen van WW-uitkeringen. Naar aanleiding van deze meldingen heeft verweerder onderzocht of aan Poolse (ex-)werknemers van uitzendbureau E&A Logistiek BV ten onrechte een WW-uitkering is toegekend in de periode van 14 april 2014 tot en met 31 juli 2016. Uit het door de ISZW verrichte fraudeonderzoek is onder andere [naam 1] naar voren gekomen als persoon die – tegen betaling – Poolse (ex-)werknemers van uitzendbureau E&A Logistiek BV zou hebben gefaciliteerd bij het verkrijgen en exporteren van WW-uitkeringen. De ISZW heeft tevens onderzoek verricht naar opgegeven verblijfadressen, waaronder de adressen [adres 1] en [adres 2] te [plaats] . Deze adressen worden met zeer grote waarschijnlijkheid gebruikt als postadressen. Van deze adressen is in de periode van 1 april 2014 tot en met juni 2016 gebruik gemaakt door zeer veel personen. De [adres 2] bleek in de periode van 7 januari 2014 tot en met 11 november 2015 een leegstaande koopwoning. Ook wordt in het themaonderzoek vermeld dat uit het ISZW-onderzoek blijkt
dat een uitkeringsgerechtigde – om aan te tonen dat hij in Nederland aanwezig is – zijn bankpas laat gebruiken door andere Poolse medewerkers.
2.2
In het kader van het onderzoek is eiser uitgenodigd voor een gesprek. Verweerder heeft eiser daartoe op 25 juli en 8 augustus 2017 per brief uitgenodigd. De twee brieven zijn in Nederland verzonden naar eisers destijds bekende verblijfadres, [adres 3] in [plaats] . Ook zijn beide brieven verzonden naar het bij verweerder bekende adres van eiser in Polen. Eiser heeft niet gereageerd op de brieven.
2.3
Op grond van het onderzoek heeft verweerder bij twee afzonderlijke besluiten van 19 oktober 2017 de toestemming ingetrokken om respectievelijk van 6 oktober 2015 tot en met 5 januari 2015 en van 7 november 2015 tot en met 6 februari 2016 met behoud van uitkering in Polen naar werk te zoeken.
2.4
Ook heeft verweerder op grond van het onderzoek de drie primaire besluiten genomen. Bij primair besluit 1 heeft verweerder eisers WW-uitkering met ingang van 18 augustus 2014 beëindigd. Bij primair besluit 2 heeft verweerder een bedrag van € 11.374,70 aan onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 18 augustus 2014 tot en met 31 januari 2016 van eiser teruggevorderd. Bij primair besluit 3 heeft verweerder een boete van € 5.400,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
2.5
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de drie primaire besluiten.
Het bestreden besluit
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft zijn standpunt zoals ingenomen in de drie primaire besluiten. Verweerder heeft hiervoor de volgende motivering gegeven.
Herziening/beëindiging
3.2
Aan eiser is respectievelijk op 18 augustus 2014 en 7 oktober 2015 een WW-uitkering toegekend. Uit vervoerslijsten van het uitzendbureau blijkt echter dat eiser respectievelijk al op 16 augustus 2014, respectievelijk op 3 oktober 2015 naar Polen is teruggekeerd. Dit heeft eiser niet gemeld aan verweerder.
3.3
Ook zijn de door eiser opgegeven adressen onderzocht waar hij tijdens de WW-uitkering zou hebben verbleven. Uit het onderzoek blijkt dat eiser niet heeft kunnen verblijven op de opgegeven adressen in de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . In bezwaar geeft eiser andere adressen op dan die bij verweerder van eiser bekend zijn. Eiser geeft echter geen onderbouwing waaruit blijkt dat hij ook daadwerkelijk op de door hem opgegeven adressen heeft verbleven.
3.4
Verweerder concludeert uit het voorgaande dat eiser anders dan voor vakantie in het buitenland heeft verbleven.
Terugvordering
3.5
De WW bepaalt dat een onverschuldigd betaalde uitkering moet worden teruggevorderd. Indien dringende redenen daartoe aanleiding geven, kan van terugvordering worden afgezien. Volgens verweerder is de terugvordering niet onjuist vastgesteld (€ 11.374,70). Daarnaast is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Boete
3.6
Eiser heeft zijn informatieplicht geschonden door zijn terugkeer naar Polen niet te melden. Er is daarom sprake van objectieve verwijtbaarheid. Ook is de schending subjectief verwijtbaar, omdat eiser wist, dan wel kon weten, dat hij wijzigingen aan verweerder moest doorgeven.
3.7
Bij volledige verwijtbaarheid hanteert verweerder het uitgangspunt dat een boete van 50% van het benadelingsbedrag wordt opgelegd, met een maximum van € 5.400,-. Het benadelingsbedrag is in dit geval € 11.374,70. Omdat 50% van dat benadelingsbedrag het wettelijk maximum overschrijdt, legt verweerder de wettelijk maximale boete van € 5.400,- op.
Standpunt van eiser
4.1
Eiser is het niet eens met verweerder. Eiser voert aan dat hij van 18 augustus 2014 tot en met 6 oktober 2014 en van 7 oktober 2015 tot en met 31 januari 2016 wel recht op een WW-uitkering heeft gehad.
4.2
Eiser betwist dat hij op 16 augustus 2014 en 3 oktober 2015 naar Polen is gegaan. De vervoerslijsten die het uitzendbureau van de Poolse werknemers bijhield, stroken niet met de werkelijkheid. Bovendien blijkt uit Suwinet-gegevens dat ook na de gestelde vertrekdata nog uren zijn verloond. Eiser heeft ook bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat meerdere transacties in Nederland hebben plaatsgevonden.
4.3
Eiser stelt dat hij op het adres [adres 2] in [plaats] heeft gewoond. Het themaonderzoek vermeldt dat dit een koopwoning is en dat sprake was van leegstand in de periode van 7 januari 2014 tot en met 11 november 2015. Op 11 november 2015 is de woning verkocht. Er zijn echter geen notities met betrekking tot de bewoning in de leegstandperiode. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat de woning is bewoond in de leegstandperiode.
4.4
Verder doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar onderzoeksrapporten in twee andere zaken.
4.5
Ten slotte voert eiser aan dat verweerder ten onrechte een boete heeft opgelegd. Eiser heeft steeds wijzigingen in zijn situatie doorgegeven. Er is geen sprake van subjectieve verwijtbaarheid om een boete te rechtvaardigen.
Het wettelijk kader
5. Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
Herziening en terugvordering van de WW-uitkering
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser direct na het einde van zijn dienstverband op respectievelijk 16 augustus 2014 en 3 oktober 2015 naar Polen is teruggekeerd. Hierdoor had eiser op grond van artikel 19 van de WW geen recht op uitkering en bestond voor verweerder reden om het recht op uitkering te herzien. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in overweging.
6.2
Uitzendbureau E&A Logistiek BV regelt het busvervoer van en naar Polen voor de werknemers. Het uitzendbureau houdt daarvoor lijsten bij met vertrek- en aankomstdata van de werknemers. De directeur van het uitzendbureau, [naam 2] , heeft op 7 maart 2017 in een gesprek met verweerder toegelicht dat het uitzendbureau aan de hand van de lijsten kan zien wie er in Nederland is en wie in Polen. Voor de Poolse vestiging (van het uitzendbureau) is de lijst een bevestiging dat de medewerkers wel of niet terug in Polen zijn en dus wel of niet beschikbaar voor arbeid.
6.3
De vervoerslijsten die bij het themaonderzoek zijn betrokken vermelden dat eiser op 16 augustus 2014 en op 3 oktober 2015 stond geregistreerd voor terugkeer naar Polen. Anders dan eiser meent, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de gegevens uit Suwinet (die ook bij het themaonderzoek zijn betrokken) eisers veronderstelde vertrek naar Polen op de genoemde data eerder onderbouwen dan tegenspreken.
6.4
Verweerder heeft toegelicht dat in het Suwinet-overzicht een aantal van 20 SV-dagen overeenkomt met een maand werk. Ten aanzien van de periode rondom de eerste veronderstelde vertrekdatum (16 augustus 2014) blijkt uit het Suwinet-overzicht (voor zover hier relevant) het volgende:
Periode | SV-dagen | |
23. | 08/09/2014 – 05/10/2014 | 0 |
24. | 11/08/2014 – 07/09/2014 | 4 |
25. | 14/07/2014 – 10/08/2014 | 20 |
De datum 16 augustus 2014 valt binnen de periode genoemd bij punt 24. Omdat eiser een WW-uitkering heeft aangevraagd met ingang van 18 augustus 2016 vanwege het einde van zijn dienstverband, ligt het voor de hand dat de 4 SV-dagen genoemd bij punt 24, aansluiten bij de 20 SV-dagen van de voorgaande periode. Nadien zijn er in de periode tot 5 oktober geen SV-dagen meer geregistreerd.
6.5
Ten aanzien van de tweede veronderstelde vertrekdatum (3 oktober 2015) blijkt uit het Suwinet-overzicht (voor zover hier relevant) het volgende:
Periode | SV-dagen | |
14. | 05/10/2015 – 01/11/2015 | 0 |
15. | 07/09/2015 – 04/10/2015 | 20 |
16. | 10/08/2015 – 06/09/2015 | 20 |
De datum 3 oktober 2015 valt aan het eind van de periode genoemd bij punt 15. In die periode zijn 20 SV-dagen geregistreerd. In de periode erna 0. Eiser heeft een WW-uitkering aangevraagd vanwege het einde van zijn dienstverband begin oktober 2015. De Suwinet-gegevens sluiten daarbij aan. Er zijn nadien namelijk geen SV-dagen meer geregistreerd.
6.6
Als de toelichting van [naam 2] op de reden van het gebruik van de vervoerslijsten, de van eiser geregistreerde vertrekdata op die lijsten en de geregistreerde SV-dagen in die periodes, met elkaar in samenhang worden bezien, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser na het einde van zijn dienstverband direct naar Polen is teruggekeerd.
6.7
Verder is uit het ISZW-onderzoek – dat aan het themaonderzoek ten grondslag ligt –gebleken dat een groot aantal uitkeringsgerechtigde arbeidsmigranten gebruik maakt van diverse postadressen, waar zij zelf niet verblijven of hebben verbleven. Daarbij worden onder meer de [adres 1] en [adres 2] in [plaats] genoemd. Ten aanzien van de [adres 2] wordt in het bijzonder vermeld dat de woning in de periode van 7 januari 2014 tot en met 11 november 2015 leeg heeft gestaan.
6.8
Eiser heeft bij zijn WW-aanvraag van 18 augustus 2016 het adres [adres 1] in [plaats] opgegeven. Bij zijn tweede WW-aanvraag op 5 oktober 2015 heeft eiser het adres [adres 2] in [plaats] opgegeven.
6.9
Ook acht de rechtbank van belang dat [naam 1] , die in het ISZW-onderzoek naar voren komt als persoon die Poolse (ex-)werknemers van uitzendbureau E&A Logistiek BV – tegen betaling – zou hebben geholpen met export van de WW-uitkeringen, namens eiser toestemming heeft gevraagd met behoud van uitkering in Polen naar werk te zoeken.
6.10
Gelet op de voornoemde omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser na toekenning van zijn WW-uitkering niet in Nederland verbleef. Om die reden heeft verweerder gebruik mogen maken van de bevoegdheid om de WW-uitkering te herzien en de teveel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. De door eiser overgelegde bankafschriften doen niet af aan die conclusie, nu in het ISZW-onderzoek wordt gemeld dat een uitkeringsgerechtigde – om aan te tonen dat hij in Nederland aanwezig is – zijn bankpas laat gebruiken door andere Poolse medewerkers.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
6.11
Eiser heeft in beroep ook aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met verschillende algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor zover eiser – onder verwijzing naar onderzoeken in twee andere zaken – een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank niet gebleken van gelijke gevallen die verschillend worden behandeld. Voor zover eiser aanvoert dat het motiveringsbeginsel is geschonden, heeft eiser ter onderbouwing van zijn standpunt niets gesteld. Ook is niet gebleken dat het vertrouwensbeginsel in deze zaak is geschonden. Ten slotte is evenmin gebleken van schending van enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Bestuurlijke boete
7.1
Een boetebesluit heeft een punitief karakter. Om die reden is volgens vaste rechtspraak1.de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterechte of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bevat de waarborg dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld – een boeteoplegging wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging – voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen. Deze waarborg brengt mee dat verweerder feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet aantonen dat de inlichtingenplicht is geschonden en dat als gevolg hiervan onverschuldigd uitkering is betaald. In geval van twijfel dient aan de uitkeringsontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund.2.
7.2
Verweerder kan dus niet volstaan met het aannemelijk maken van de verweten gedragingen. De schending van de inlichtingenplicht moet buiten twijfel staan.
7.3
Verweerder heeft wel aannemelijk gemaakt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, maar dit niet aangetoond. Verweerder heeft namelijk niet onomstotelijk onderbouwd dat eiser daadwerkelijk in de door verweerder genoemde periodes buiten Nederland heeft verbleven, waardoor hij niet voor arbeid beschikbaar was. Bij dit oordeel neemt de rechtbank het volgende in overweging.
7.4
Uit de overgelegde vervoerslijsten volgt niet onomstotelijk dat eiser op 16 augustus 2016 en 3 oktober 2015 daadwerkelijk naar Polen is gereisd. Uit die vervoerslijsten kan alleen met zekerheid worden afgeleid dat eiser zich heeft ingeschreven voor de terugreis naar Polen op die data. De mogelijkheid bestaat dat personen op de lijst zijn geregistreerd die niet daadwerkelijk in de bus zaten, bijvoorbeeld doordat zij zich na registratie bedacht hadden. Zo geeft [naam 2] in het gesprek met het Uwv op 5 maart 2017 aan dat het voorkomt dat medewerkers zelf vervoer regelen naar Polen.
7.5
Daarnaast kan uit de Suwinet-gegevens alleen met zekerheid worden afgeleid in welke periodes arbeidsuren zijn verloond. Hieruit blijkt niet op welke dagen iemand buiten Nederland verbleef.
7.6
De door eiser opgegeven adressen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] worden in het themaonderzoek genoemd als adressen die door een groot aantal uitkeringsgerechtigde arbeidsmigranten worden gebruikt als postadres zonder dat men daar daadwerkelijk verblijft. [adres 2] zou in de betreffende periode ook hebben leeg gestaan.
Daarnaast heeft eiser in bezwaar – kort gezegd – ook andere adressen genoemd waar hij zou hebben verbleven in Nederland. De verklaringen die eiser over zijn verblijfsadressen in Nederland heeft afgelegd, roepen – gelet op het door verweerder en het ISZW verrichte fraudeonderzoek – vragen op over zijn werkelijke verblijfsplaats. Er kan echter niet onomstotelijk worden vastgesteld dat eiser in de betreffende periodes buiten Nederland heeft verbleven.
7.7
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aan eiser verweten gedraging (verblijf buiten Nederland waarvan geen melding is gemaakt) weliswaar aannemelijk gemaakt, maar niet aangetoond. Dit betekent er onvoldoende grondslag voor verweerder bestond om een boete op te leggen. Eisers beroep is op dit punt dan ook gegrond.
Conclusie
8.1
Verweerder heeft de WW-uitkering van eiser mogen herzien en terugvorderen. Dat deel van het bestreden besluit blijft in stand.
Verweerder heeft geen boete mogen opleggen; het beroep is op dit punt gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de boete. De rechtbank herroept primair besluit 3 waarbij de boete is opgelegd. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit. De boete komt daarmee te vervallen.
8.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de bestuurlijke boete en laat het voor het overige in stand;
- -
herroept het primaire besluit voor zover daarbij aan eiser een bestuurlijke boete is opgelegd, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage bij de uitspraak van 17 september 2018 in zaak AMS 18/2151 ( [eiser] )
Relevante wettelijke bepalingen
Recht op WW-uitkering
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW bepaalt dat de werknemer die buiten Nederland woont of verblijft anders dan wegens vakantie geen recht op uitkering heeft.
Herziening
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Op grond van artikel 22a, tweede lid, van de WW kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien.
Inlichtingenplicht
Op grond van artikel 25 van de WW – voor zover hier van belang – is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Terugvordering
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van artikel 36, vijfde lid, van de WW kan het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Boete
Verweerder is op grond van artikel 27a van de WW verplicht een boete op te leggen aan – kort gezegd – de werknemer die de inlichtingenplicht niet nakomt tenzij er dringende redenen aanwezig zijn om af te zien van het opleggen van een boete.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑09‑2018
Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2068).