Hof Amsterdam, 01-02-2007, nr. 1388/06
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8310
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
01-02-2007
- Zaaknummer
1388/06
- LJN
BA8310
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA8310, Uitspraak, Hof Amsterdam, 01‑02‑2007; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 187 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
Uitspraak 01‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor (deels) te vaag geformuleerd. Niet voldoende duidelijk omschreven welke concrete feiten en omstandigheden te bewijzen zijn. Wel onderwerpen vermeld, maar niet welk concreet handelen en nalaten verzoeker wil bewijzen.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
VERZOEKERSTER,
procureur: mr. F.B. Falkena,
t e g e n
de stichting STICHTING HET UTRECHTS LANDSCHAP,
gevestigd te De Bilt,
VERWEERSTER.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden hierna [appellante] en de Stichting genoemd.
[Appellante] heeft bij verzoekschrift, ontvangen ter griffie van het hof op 4 september 2006, het hof verzocht te bevelen dat – in het kader van het bij dit hof tussen [appellante] en de Stichting onder rolnummer 1085/06 aanhangige geding in hoger beroep – een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden.
Van [appellante] heeft het hof op 18 september 2006 nog de processtukken van de rolzaak ontvangen.
Na bepaling van dag en uur van de behandeling van het verzoek heeft mr. M. Nijenhuis, advocaat te Utrecht, bij faxbericht van 15 december 2006 namens de Stichting medegedeeld dat het voorlopig getuigenverhoor wat de Stichting betreft gelast kan worden zonder mondelinge behandeling van het verzoek.
Mr. H.C.M. van Haastert, advocaat te Arnhem, heeft bij faxbericht van 15 december 2006 namens [appellante] medegedeeld dat ook wat [appellante] betreft een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege kan worden gelaten.
Het hof heeft vervolgens beslist dat de op 19 december 2006 bepaalde mondelinge behandeling geen doorgang zal hebben en de uitspraak bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1.
Het onderhavige verzoek sterkt ertoe dat – kort gezegd -een voorlopig getuigenverhoor zal worden bevolen omtrent (1) de verkoop van landgoed [het landgoed] door [appellante] aan de Stichting, (2) de aankoop van enkele percelen grond aan [het natuurgebied] door [appellante] en (3) de tussen partijen gesloten beheersovereenkomst met betrekking tot [het landgoed].
2.2.
Ten aanzien van het derde punt (de beheersovereenkomst) voldoet het verzoek niet aan het bepaalde in artikel 187 lid 3 aanhef en sub b Rv: [appellante] heeft niet (voldoende duidelijk) omschreven welke concrete feiten en omstandigheden zij te dezen wil bewijzen. Weliswaar vermeldt [appellante] in het verzoekschrift, sub 9, dat zij met het voorlopig getuigenverhoor schendingen van de overeenkomst wil vaststellen “onder andere op het punt “toezicht”, het punt handhaving toegangsregels, het punt onderhoud bossen/wildakkers, het punt onderhoud van de zeldzame, voor Nederland unieke bomen “[X en Y]”, het punt weigeren van het bouwen van een adequate stalvoorziening voor paarden, het punt aanleggen van onnodige toegangswegen op/naar het landgoed respectievelijk het uitdrukkelijk in strijd met voornoemde uitgangspunten voorbereiden van urbanisatieplannen”, maar zij verzuimt te beschrijven welk concreet handelen en nalaten van de Stichting zij wil bewijzen. [Appellante] vermeldt sub 9 van het verzoekschrift voorts dat zij door middel van het gevraagde getuigenverhoor wenst “nogmaals de toezeggingen zoals deze gedaan zijn door de ondertekenaars van de eerder genoemde brief bevestigd te zien”. Ook ten aanzien van dit deel van het door [appellante] met betrekking tot de beheersovereenkomst geformuleerde probandum geldt dat het te vaag is. Het verzoek van [appellante] zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
2.3.
Het verzoek voldoet ten aanzien van de overige hiervoor onder 2.1 genoemde punten ([het landgoed] en [het natuurgebied]) wel aan het voorschrift van artikel 187 lid 3 Rv. Nu [appellante] haar belang bij het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot deze punten voldoende aannemelijk heeft gemaakt en het hof geen gronden aanwezig acht die zich tegen toewijzing daarvan verzetten, zal het verzoek in zoverre worden toegewezen.
2.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. De beslissing
Het hof:
beveelt dat een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot de in het verzoekschrift genoemde feiten, met uitzondering van de ten aanzien van de beheersovereenkomst genoemde feiten, zal worden gehouden ten overstaan van mr. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, die daartoe wordt benoemd tot raadsheer-commissaris, op dinsdag 24 april 2007 om 13.30 uur in het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht 436 te Amsterdam;
bepaalt dat de volgende getuigen zullen worden gehoord:
Met betrekking tot [het landgoed]:
- -
[getuige 1], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- -
[getuige 2], wonende te [woonplaats],
- -
[getuige 3], wonende te [woonplaats],
- -
[getuige 4], wonende te [woonplaats],
- -
[getuige 5], wonende te [woonplaats].
Met betrekking tot de [het natuurgebied]:
- -
[getuige 6], wonende te [woonplaats],
- -
[getuige 7], wonende te [woonplaats],
- -
[getuige 8], wonende te [woonplaats];
bepaalt dat, indien een van de partijen en/of getuigen op genoemde data verhinderd is/zijn, zij dit binnen drie weken na de datum van deze beschikking schriftelijk zullen laten weten aan het enquêtebureau van de civiele griffie van het gerechtshof onder opgave van de verhinderdata van beide partijen en de getuigen in de maanden april tot en met juni 2007;
bepaalt dat [appellante], uiterlijk veertien dagen voor de datum van het voorlopig getuigenverhoor, aan de raadsheer-commissaris ter attentie van het enquêtebureau van het hof, en aan de Stichting, zal laten weten welke drie getuigen op genoemde datum in de middag gehoord zullen worden;
bepaalt dat [appellante], uiterlijk veertien dagen voor de datum van het voorlopig getuigenverhoor, afschriften van stukken waarvan hij zich bij dat verhoor wenst te bedienen, aan de raadsheer-commissaris ter attentie van het enquêtebureau van het hof en aan de Stichting zal doen toekomen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C. Römer, A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar en J.C.W. Rang en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 februari 2007.