Dit tarief geldt met betrekking tot zaken van een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,-. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 894 met een maximum van 10 punten
Hof 's-Hertogenbosch, 06-09-2017, nr. 20-002144-15
ECLI:NL:GHSHE:2017:4985
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-09-2017
- Zaaknummer
20-002144-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:4985, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑09‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:827, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 06‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake schuldwitwassen, meermalen gepleegd, tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-002144-15
Uitspraak: 6 september 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 24 juni 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-800773-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal vrijspreken van het onder 1A ten laste gelegde feit (kort gezegd: diefstal, al dan niet in vereniging, van meerdere geldbedragen), bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1B ten laste is gelegd (witwassen) en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] integraal zal worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2013.
Door de raadsman van verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair ten aanzien van één van de (onder 1B) ten laste gelegde auto’s, de Mini Cooper, betoogd dat indien verdachte voor het witwassen van de ten laste gelegde Landrover wordt veroordeeld het ne bis in idem-beginsel zich verzet tegen een veroordeling voor witwassen van de Mini Cooper. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1A.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 7 augustus 2013 in Berkel-Enschot en/of Naarden en/of Benningbroek en/of Zoetermeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 23.500 euro en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 79.900 euro en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) 20.000 euro,
(respectievelijk) geheel of ten dele toebehorende aan
- [benadeelde 3] en/of
- [benadeelde 2] en/of
- [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van gebruikmaking van (een) valse sleutel(s), te weten bank- en/of inloggegevens, tot welk gebruik hij, verdachte en/of zijn mededader(s), niet is/was/waren gerechtigd en/of waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens) met die verkregen gegevens bedoeld(e) geldbedrag(en) heeft/hebben overgeboekt naar de rekeningen van een aantal begunstigden en/of (vervolgens) middels die overboeking(en) auto('s) heeft/hebben aangekocht;
en/of
1B.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Naarden en/of te Zwanenburg en/of te Mijdrecht en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft witgewassen, immers heeft hij (van) een of meer voorwerp(en) te weten:
- een Mercedes ( [kenteken] ) en/of
- een Volkswagen Scirocco ( [kenteken] en/of
- een Mini Countryman (zonder kenteken) en/of
- een Landrover [kenteken] ) en/of
- een Mini Cooper ( [kenteken] ) en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal € 123.400,-)
de werkelijk aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat voornoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde Mini Cooper ( [kenteken] ) heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet voor het voorhanden hebben van deze auto kan worden veroordeeld nu deze deel uitmaakt van de opbrengst van de verkoop van de Landrover. Indien verdachte voor het witwassen van de Landrover wordt veroordeeld verzet het ne bis in idem-beginsel zich tegen een veroordeling voor witwassen van de Mini Cooper, aldus de verdediging.
Het hof vat dit verweer op als een niet-ontvankelijkheidsverweer ex artikel 348 Wetboek van Strafvordering en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt vast dat sprake is van twee verschillende auto’s en dat blijkens de tenlastelegging aan verdachte wordt verweten dat hij ten aanzien van elke auto een witwashandeling heeft verricht. Het hof vermag niet in te zien dat hier sprake is, van strijd met het ne bis in idem-beginsel als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht
Het hof verwerpt het verweer.
Vrijspraak feit 1A
Evenals de advocaat-generaal, de verdediging en de rechtbank is het hof van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1A ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 24 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 te Naarden en/of te Zwanenburg en/of te Amsterdam, telkens heeft witgewassen, immers heeft hij voorwerpen, te weten:
- een Mercedes ( [kenteken] ) en
- een Volkswagen Scirocco ( [kenteken] ) en
- een Landrover ( [kenteken] ) en
- een Mini Cooper ( [kenteken] ) en
- meerdere geldbedragen
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte tevens dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde (schuld)witwassen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte onder de gegeven omstandigheden niet wist, dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de auto’s met gestolen geld zouden worden aangekocht, dan wel met door een ander misdrijf verkregen geld zou worden betaald. Er zijn immers talloze redenen denkbaar waarom verdachte gevraagd zou worden om de auto’s op zijn naam te plaatsen, aldus de raadsman.
Subsidiair is aangevoerd dat de Mini Countryman niet op naam van verdachte is gezet en nimmer aan verdachte is geleverd, zodat niet bewezen kan worden dat verdachte deze auto heeft verworven en verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Ten aanzien van de Mercedes ( [kenteken] )
Op 15 augustus 2013 is door [benadeelde 1] aangifte gedaan van oplichting. Uit deze aangifte komt naar voren dat op 24 juli 2013 middels phishing een bedrag van € 20.000,- is overgeboekt van de bankrekening van aangeefster naar de rekening ten name van [naam autobedrijf] te Amsterdam. Dit in verband met de aankoop van een Mercedes, voorzien van [kenteken] .
Uit het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) is gebleken dat voornoemde Mercedes op 24 juli 2013 is gekocht door verdachte van de [naam tenaamgestelde]
en om 14:57 uur op naam is gesteld van verdachte.
Voornoemde [naam tenaamgestelde] , eigenaar van [naam autobedrijf] te Amsterdam, heeft verklaard dat hij de betreffende Mercedes heeft verkocht voor een bedrag van € 20.000,- aan een man genaamd [verdachte] , dezelfde man als op de foto van het paspoort. [naam tenaamgestelde] heeft de factuur opgemaakt en een kopie gemaakt van het paspoort van degene op wiens naam de auto is overgeschreven (het hof begrijpt: de verdachte, van wiens paspoort een kopie achter de aangifte van [naam tenaamgestelde] is gevoegd, dossierpagina 110). Het bedrag werd betaald door middel van een bankoverboeking van een rekening ten name van [benadeelde 1] .
Uit nader onderzoek is naar voren gekomen dat de Mercedes met [kenteken] op diezelfde dag, 24 juli 2013, om 16:03 uur in de handelsvoorraad van [B.V.] is opgenomen.
Uit het door voornoemd bedrijf, in de persoon van de heer [naam] , beschikbaar gestelde ‘Bewijs van inkoop 02000033’ d.d. 24 juli 2013 (dossierpagina 63) blijkt dat de Mercedes door hen werd gekocht van de verdachte, [verdachte] , voor een bedrag van € 15.500,- en dat dit bedrag per kas is voldaan.
Getuige [naam] heeft verklaard dat zij van de heer [verdachte] , aan wie ook een Volkswagen Scirocco met [kenteken] is verkocht, ook een auto hebben gekocht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de handtekening van de leverancier op voornoemd ‘Bewijs van inkoop 02000033’ lijkt op zijn handtekening.
Ten aanzien van de Volkswagen Scirocco (kenteken 11-PHP-6)
Op 7 augustus 2013 is door [benadeelde 3] aangifte gedaan van oplichting. Aangever heeft verklaard dat op 31 juli 2013 een bedrag van € 23.500,- van zijn bankrekening is gehaald door middel van phishing en met een spoedbetaling is overgeboekt naar [naam autobedrijf 2]
De getuige [naam] , wettelijk vertegenwoordiger van [naam autobedrijf 2] BV te Naarden, heeft verklaard dat verdachte de Volkswagen Scirocco met [kenteken] op 29 juli 2013 heeft gekocht van [naam autobedrijf 2] BV en dat deze auto op 31 juli 2013 is tenaamgesteld. In het dossier bevindt zich een order (dossierpagina 46) en een koopovereenkomst (dossierpagina 47) van [naam autobedrijf 2] waaruit blijkt dat verdachte op 29 juli 2013 een Volkswagen Scirocco, met voornoemde kenteken, en een daarbij geleverd navigatiesysteem, heeft gekocht voor een bedrag van € 23.500,-. De financiering daarvan vond plaats middels een spoedbetaling d.d. 31 juli 2013 van de rekening van aangever, waarbij als omschrijving was vermeld:
[kenteken] Scirocco (dossierpagina 50).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de handtekening van de koper op voornoemde koopovereenkomst volgens hem wel zijn handtekening is.
Uit gegevens van de RDW is gebleken dat het voertuig met kenteken [kenteken] op 31 juli 2013 op naam is gezet van verdachte.
Ten aanzien van de Landrover ( [kenteken] ) en Mini Countryman
Door [benadeelde 2] is aangifte gedaan van oplichting door middel van phishing. Zowel op 6 als op 7 augustus 2013 werden bedragen van € 49.950,- respectievelijk € 29.950,- middels spoedopdrachten overgemaakt van de bankrekening ten name van [bankrekeninghouder] naar de rekening met nummer [bankrekeningnummer] van een [naam bedrijf] ter betaling van een Landrover met [kenteken] en een Mini Countryman.
Voornoemde getuige [naam] heeft verklaard dat verdachte een witte Landrover en een Mini heeft gekocht. Uit de in het dossier aanwezige documenten is gebleken dat het ging om een Landrover met [kenteken] voor een bedrag van € 49.950,- (order d.d. 6 augustus 2013, dossierpagina 64) en een Mini Countryman voor een bedrag van € 29.950,- (koopovereenkomst, dossierpagina 69). De koper is in beide gevallen [naam bedrijf] te Amsterdam, een eenmanszaak van verdachte, zoals blijkt uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
De door verdachte gekochte Landrover met [kenteken] werd op 7 augustus 2013 op zijn naam gezet. Een dag later, op 8 augustus 2013, werd voornoemd voertuig op naam gezet van [naam autobedrijf] te Zwanenburg.
De door verdachte gekochte Mini Countryman werd nog niet opgehaald bij [naam autobedrijf 2] , omdat dit voertuig nog niet was voorzien van een kenteken.
Ten aanzien van de Mini Cooper ( [kenteken] )
Het dossier bevat een nota d.d. 8 augustus 2013 van [naam autobedrijf] te Zwanenburg, gericht aan verdachte als koper (dossierpagina 73), betreffende de aankoop van een Mini Cooper met [kenteken] voor een bedrag van € 22.500,-. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de aankoop van de Mini Cooper plaatsvond door het inruilen van de Landrover met [kenteken] (dossierpagina 75) en door overmaking van een bedrag van € 20.000,- aan ene [naam] (bankafschrift, dossierpagina 74). Voorts heeft [getuige] verklaard dat [verdachte] degene is die de Mini Cooper op zijn naam heeft laten zetten.
Uit gegevens van de RDW is gebleken dat de Mini Cooper met [kenteken] op
8 augustus 2013, om 17.26 uur op naam van verdachte is gesteld.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment is benaderd door een aantal mannen om auto’s op zijn naam te zetten. De afspraak was dat verdachte zou meegaan naar de betreffende garagehouder en € 250,- per op naam gestelde auto zou krijgen. Verdachte had weliswaar zijn aarzelingen, maar is akkoord gegaan met het voorstel, omdat zijn eigen verhuurbedrijf voor auto’s slecht liep en dit de manier was om geld te verdienen. De verdachte heeft verklaard dat hij wel heeft gedacht over de gevolgen van zijn handelen, maar dat hij het geld gewoon nodig had. De verdachte heeft verklaard dat hij in totaal € 500,- voor zijn diensten heeft gekregen. Met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde Mercedes ( [kenteken] ), Volkswagen Sirocco (kenteken 11-PHP-6) en Landrover ( [kenteken] ) heeft verdachte erkend bij de betreffende garagebedrijven te zijn geweest en dat deze auto’s op zijn naam zijn gezet.
Oordeel hof
Op basis van het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde Mercedes, Volkswagen Scirocco, Landrover, Mini Cooper en meerdere geldbedragen in de periode van 24 juli 2013 tot en met 9 augustus 2013 heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet.
Naar het oordeel van het hof is daarvan geen sprake ten aanzien van de ten laste gelegde Mini Countryman. Weliswaar kan op basis van de koopovereenkomst worden aangenomen dat verdachte deze auto heeft gekocht, maar van tenaamstelling is geen sprake geweest, zodat aan het vereiste van feitelijke overdracht niet is voldaan.
Het hof stelt voorts dat voor een bewezenverklaring ter zake van het onder 1B ten laste gelegde sprake moet zijn van voorwerpen die – onmiddellijk of middellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn. Naar het oordeel van het hof staat dit vast op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangiftes van de slachtoffers [benadeelde 3] , [benadeelde 2] en [benadeelde 1] .
De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de geldbedragen waarmee de auto’s zijn gekocht van misdrijf afkomstig waren. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om tot de conclusie te komen dat de verdachte wist – al dan niet in voorwaardelijke zin – dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen (auto’s en geldbedragen) afkomstig waren uit enig misdrijf. Mitsdien zal de verdachte van het onder 1B impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Naar het oordeel van het hof had verdachte bij enig nadenken over de door hem verrichte gedragingen redelijkerwijs moeten vermoeden dat de geldbedragen die nodig waren voor de aankoop van de auto’s van misdrijf afkomstig waren en had hij zonder nader onderzoek niet keer op keer mogen handelen zoals hij heeft gedaan.
Verdachte had zijn aarzelingen en had in die aarzelingen naar het oordeel van het hof ook bevestigd moeten worden toen op 24 juli 2013 “de eerste auto” (de Mercedes met [kenteken] ) al ongeveer een uur na aanschaf werd verkocht, terwijl die auto was aangekocht voor € 20.000,- en werd verkocht voor € 15.500,-, welk laatste bedrag bovendien contant werd betaald.
Het hof leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen dan ook af dat verdachte deze auto’s en geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto’s en geldbedragen – onmiddellijk of middellijk - van misdrijf afkomstig waren.
Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1B bewezen verklaarde levert op:
schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen door auto’s op zijn naam te laten zetten, waarvoor van misdrijf afkomstige geldbedragen zijn gebruikt. Deze auto’s werden betaald via bankrekeningen van de slachtoffers die door een of meer anderen via phishing bestolen waren. Zonder medeweten van de slachtoffers zijn forse bedragen van hun bankrekeningen overgeboekt naar autohandelaren, waarmee de auto’s gekocht werden. Deze auto’s werden vervolgens voor korte tijd op naam van verdachte gezet.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte weliswaar als katvanger heeft gefungeerd, maar daarmee wel een onmisbare rol in het geheel heeft gehad.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2017, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld, alsmede de overige persoonlijke omstandigheden voor zover ter terechtzitting naar voren gekomen.
Alles overziende acht het hof oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf, waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg geen vordering tot schadevergoeding ingediend.
Het hof is niet gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] zich overeenkomstig de wet in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd. Bij vonnis waarvan beroep is de (niet ingediende) vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep middels een voegingsformulier zoals bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 20 augustus 2017, gevoegd in het geding tot een bedrag van € 10.000,- aan schadevergoeding. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij een toelichting gegeven op deze vordering, inhoudende dat de Rabobank de helft van de schade, te weten een bedrag van € 10.000,-, heeft vergoed.
Gelet op het vorenstaande is de benadeelde partij op grond van artikel 421, eerste lid, Wetboek van Strafvordering onbevoegd zich te voegen in het geding in hoger beroep, zodat zij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het hof wel gebleken dat door verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 10.000,-, voor welke schade verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Het hof ziet ambtshalve aanleiding ter dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 58.191,- (€ 79.900,- aan materiële schade te verminderen met € 21.799,-), kosten van bereddering tot een bedrag van € 2.920,38 en
€ 1.000,- aan immateriële schade, alsmede tot vergoeding van de proceskosten ad
€ 2.682,-. Voorts is verzocht de wettelijke rente op te leggen vanaf 6 augustus 2013. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de proceskosten zijn verhoogd tot
€ 4.470,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 50.950,-, te weten de gevorderde schade ter zake de overboeking van de Landrover (€ 49.950,-), alsmede de gevorderde immateriële schade
(€ 1.000,-).
Het hof sluit zich aan bij hetgeen door mr. C.J. Nierop, advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 2] , naar voren is gebracht. Het hof stelt vast dat de gevorderde schade weliswaar niet het rechtstreekse gevolg is van de bewezen verklaarde gedraging, maar naar het oordeel van het hof staat de door de benadeelde partij geleden schade wel in zodanig nauw verband met het bewezen verklaarde feit, waaronder het telkens schuldwitwassen van de geldbedragen waarmee de auto’s zijn gefinancierd, dat die schade redelijkerwijs kan worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij door dat feit te zijn toegebracht, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Sv.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, voor wat betreft de overboeking van de Mini Countryman ten bedrage van € 29.950,-, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij in de vordering in zoverre niet worden ontvangen.
Voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde proceskosten overweegt het hof als volgt.
De advocaat van de benadeelde partij, mr. Nierop, is aanwezig geweest op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 juni 2015 en in hoger beroep op 23 augustus 2017.
Het hof zal de proceskosten overeenkomstig tarief IV1.van het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven toewijzen tot een bedrag van 2 x € 894,- (indienen voegingsformulier en bijwonen terechtzitting in eerste aanleg) en 1 x € 1.631,- (bijwonen terechtzitting in hoger beroep), zijnde in totaal € 3.419,-.
Als onderdeel van de proceskosten is tevens gevorderd een bedrag van € 2.920,38 ter zake kosten van bereddering ex artikel 6:96 BW. Naar het oordeel van het hof zijn de gevorderde kosten van bereddering niet voor toewijzing vatbaar.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1B impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 55 (vijfenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij [benadeelde 1] in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde tot het bedrag van € 50.950,00 (vijftigduizend negenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 49.950,00 (negenenveertigduizend negenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 2]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 50.950,00 (vijftigduizend negenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 49.950,00 (negenenveertigduizend negenhonderdvijftig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 280 (tweehonderdtachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.419,-. (drieduizend vierhonderdnegentien euro).
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 6 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑09‑2017