ABRvS, 17-07-2013, nr. 201300780/1/A2
ECLI:NL:RVS:2013:382
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
17-07-2013
- Zaaknummer
201300780/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:382, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 17‑07‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluiten van 21 juni 2012 heeft de raad aanvragen van [appellant] om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand in 78 zaken afgewezen.
201300780/1/A2.
Datum uitspraak: 17 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 8 januari 2013 in zaak nr. 12/3167 e.a. in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluiten van 21 juni 2012 heeft de raad aanvragen van [appellant] om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand in 78 zaken afgewezen.
Bij besluiten van dezelfde dag heeft hij aanvragen van [appellant] om peiljaarverlegging in 78 zaken afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft de raad de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door de mrs. L.C. van Kasteren en M.J.A.M. Tonnaer, beiden advocaat te Maastricht, en de raad, vertegenwoordigd door de mrs. C.W. Wijnstra en M. Doets, beiden werkzaam in dienst van de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het rechtsbelang, waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf, voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
2. [appellant] is bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht van 11 oktober 2011 met ingang van 1 december 2011 ontslagen als bewindvoerder over alle onder het bewind vallende goederen van daar genoemde rechthebbenden. Hij heeft hiertegen per bewindvoering hoger beroep ingesteld. De afgewezen aanvragen om toevoeging en peiljaarverlegging hebben betrekking op 78 van deze hoger beroepen.
3. De raad heeft de aanvragen om toevoeging afgewezen, omdat het vastgestelde vermogen van [appellant] de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt en de aanvragen betrekking hebben op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, waarop de uitzondering in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wrb niet van toepassing is, aangezien [appellant] zijn werkzaamheden als bewindvoerder in het verband van een rechtspersoon heeft uitgevoerd. De raad heeft de aanvragen om peiljaarverlegging afgewezen op de inhoudelijke gronden voor de afwijzing van de aanvragen om toevoeging.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter, door te oordelen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitzondering van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wrb niet van toepassing is, omdat hij zijn werkzaamheden als bewindvoerder in het verband van een rechtspersoon heeft uitgevoerd, heeft miskend dat de raad ten onrechte niet is uitgegaan van de situatie ten tijde van de aanvragen. Nu Cirkel Bewindvoeringen B.V. (hierna: de vennootschap) op 14 februari 2012 failliet is verklaard, voerde hij zijn werkzaamheden als bewindvoerder ten tijde van de nadien ingediende aanvragen uit in een eenmanszaak en is vorenbedoelde uitzondering van toepassing. Ook indien zou moeten worden uitgegaan van het moment dat de vennootschap nog niet failliet was, is die uitzondering van toepassing, aangezien hij zijn werkzaamheden als bewindvoerder niet in het verband van de vennootschap uitvoerde. De vennootschap verrichte weliswaar ondersteunende diensten voor hem, maar hij bleef als bewindvoerder aansprakelijk voor de bewindvoering, aldus [appellant].
4.1. Uit voormelde onder 1 weergegeven wettelijke bepaling valt af te leiden dat voor de beoordeling of de uitzondering zich voordoet het rechtsbelang bepalend is. Voorts is van belang dat de wetgever bij het vaststellen van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wrb voor ogen had dat kosten van rechtsbijstand, behoudens de daarin opgenomen uitzondering, voor rekening van de ondernemer, dan wel de zelfstandige dienen te blijven. In de memorie van antwoord (Kamerstukken II 1992-1994, 22 609, nr. 6, blz. 12) is hierover vermeld dat het niet de bedoeling is dat de kosten van rechtsbijstand die uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende voortvloeien worden afgewenteld op de overheid. Deelname aan het economische verkeer brengt nu eenmaal risico’s met zich.
In het licht van het voorgaande kan bij de beoordeling of de uitzondering van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wrb zich voordoet, de ten tijde van het ontstaan van het rechtsbelang bestaande rechtspersoon niet buiten beschouwing worden gelaten en is bij de beoordeling of het beroep of bedrijf in het verband van een rechtspersoon wordt gevoerd, het tijdstip waarop het geschil waarop de aangevraagde rechtsbijstand betrekking heeft is ontstaan bepalend. In dit geval was de vennootschap op dat tijdstip niet failliet en was zij actief. [appellant] is derhalve door de voorzieningenrechter terecht niet gevolgd in zijn betoog dat de raad de vennootschap bij die beoordeling ten onrechte niet buiten beschouwing heeft gelaten. Dat de uitzondering in tegenwoordige tijd is geformuleerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2. Evenzeer terecht heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [appellant] zijn werkzaamheden als bewindvoerder in het verband van de vennootschap heeft uitgevoerd en dat de uitzondering in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1o, van de Wrb derhalve niet toepasselijk is. [appellant] was van 11 april 2007 tot 1 januari 2012 zelfstandig bevoegd bestuurder van de vennootschap. Juranet B.V., waarvan hij ook bestuurder was, was enig aandeelhouder van de vennootschap. De vennootschap had als taak bewindvoering en inkomensbeheer. Zij ontving de beheersvergoeding voor de bewindvoering en haar medewerkers verrichten in opdracht van [appellant] diensten ten behoeve van de bewindvoering. De voorzieningenrechter heeft terecht mede in aanmerking genomen dat [appellant] in appèlrekesten heeft vermeld dat hij bewindvoerder was bij de vennootschap en uit dien hoofde onder de naam van de vennootschap handelde. Dat [appellant] niet in loondienst van de vennootschap was, dan wel geen aandeelhouder was, doet er niet aan af dat de hiervoor beschreven band tussen [appellant], zijn werkzaamheden als bewindvoerder en de vennootschap zeer nauw was. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat de kantonrechter steeds [appellant] in persoon als bewindvoerder heeft benoemd, niet betekent dat dit bewind niet in het verband van een rechtspersoon is uitgevoerd. Die benoeming op zich sluit dat niet uit. Dit geldt evenzeer voor de stelling van [appellant] dat de rechtbank placht geen rechtspersonen als bewindvoerder te benoemen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013
609.