CRvB, 05-01-2006, nr. 04/4182CSV
ECLI:NL:CRVB:2006:AU9494
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-01-2006
- Zaaknummer
04/4182CSV
- LJN
AU9494
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2006:AU9494, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑01‑2006; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 10 Coördinatiewet Sociale Verzekering
- Vindplaatsen
RSV 2006, 106 met annotatie van R. Stijnen
AB 2006, 170 met annotatie van H.E. Bröring
USZ 2006/115
JB 2006/97
Uitspraak 05‑01‑2006
Inhoudsindicatie
Opleggen boete vanwege opgave loon zonder vermelding sofinummer. Vertrouwensbeginsel.
04/4182 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
de vennootschap onder firma [gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 25 november 2003 heeft appellant ongegrond verklaard de bezwaren van gedaagde tegen het besluit van
21 augustus 2003 (lees: 26 augustus 2003), waarbij gedaagde een boete ten bedrage van € 1.523,-- is opgelegd in verband met het ontbreken van twee sofi-nummers op de jaaropgavekaarten over het jaar 2002.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 22 juni 2004, registratienummer 03-2023, het beroep van gedaagde tegen dat besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde en gelast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) het door gedaagde betaalde griffierecht vergoedt.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift van 18 augustus 2004 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft A.H. Groot, werkzaam bij Groep Kennemerwaert Registeraccountants B.V., een verweerschrift, gedateerd 12 oktober 2004, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 november 2005, waar voor appellant is verschenen
mr. H.J. Gansekoele, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde is verschenen A.H. Groot, voornoemd.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat hij het hiervoor vermelde besluit van 25 november 2003 opvat als strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren van gedaagde tegen de aan haar bij besluit van 26 augustus 2003 opgelegde boetenota. Tegen deze nota die, anders dan de rechtbank heeft overwogen, naar het oordeel van de Raad een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, was het bezwaarschrift van gedaagde gericht en niet tegen een daaraan voorafgaand schrijven van appellant van 21 augustus 2001.
De Raad overweegt voorts het volgende.
Appellant heeft geconstateerd dat gedaagde bij de loonopgave over het jaar 2002 ten aanzien van twee werknemers niet de sofi-nummers heeft vermeld. Bij brief van 10 juni 2003 is gedaagde in de gelegenheid gesteld deze nummers alsnog binnen vier weken op te geven, bij gebreke waarvan een boete zal worden opgelegd. Namens gedaagde is hierop gereageerd bij brief van 26 juni 2003. Daarbij is gesteld dat het gaat om noodhulpen waarvan geen sofi-nummers bekend zijn, en is tevens erop gewezen dat het voor deze werknemers verantwoorde loon is gebruteerd met het anoniementarief. Vervolgens heeft appellant bij besluit van 26 augustus 2003 gedaagde een boete opgelegd, welke boete hij heeft gehandhaafd bij zijn besluit van 25 november 2003.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat gedaagde heeft erkend dat op twee jaaropgavekaarten over het jaar 2002 de sofi-nummers van twee werknemers ontbreken. Aangezien gedaagde gehouden is op het model van de jaaropgavekaart het sofi-nummer van de werknemer te vermelden, staat daarmee vast dat zij niet volledig heeft voldaan aan de loonopgaveverplichting van artikel 10, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). Omdat gedaagde opzettelijk heeft nagelaten de sofi-nummers op te geven en het gaat om een opgave van loon van anonieme werknemers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vergrijp waarvoor appellant bevoegd was een boete van 25% van de verschuldigde premie op te leggen.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan gedaagde heeft gesteld, bij of krachtens de CSV niet is voorzien in een regeling waarbij het de werkgever is toegestaan onder voorwaarden een opgave te doen van het loon van een werknemer zonder vermelding van het sofi-nummer. De regeling van artikel 26b van de Wet op de Loonbelasting geldt niet voor de heffing van premies voor de sociale werknemersverzekeringswetten.
De rechtbank heeft gedaagde niet gevolgd in haar stelling dat zij tweemaal voor hetzelfde feit wordt bestraft. De toepassing van het anoniementarief op grond van de Wet op de Loonbelasting kan niet als een bestraffing worden aangemerkt.
De rechtbank heeft gedaagde evenmin gevolgd in haar stelling dat de premie voor anonieme werknemers in feite onverschuldigd is betaald, omdat anonieme werknemers geen arbeidsverleden hebben en geen uitkeringsrechten opbouwen. Gedaagde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de personen waarvan zij loonopgave heeft gedaan, niet zijn aan te merken als verzekerde werknemers.
Niettemin heeft de rechtbank het besluit van 25 november 2003 niet in stand gelaten. Zij heeft het door gedaagde gedane beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd en dit besluit vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In haar uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en gedaagde als eiseres, heeft de rechtbank aan haar oordeel de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“ Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij in ieder geval vanaf 1992 voor bepaalde werknemers loonopgave doet zonder dat het sofi-nummer wordt opgegeven. Bij brief van 6 mei 1994 heeft verweerders rechtsvoorganger eiseres erop gewezen dat jaaropgavekaarten dienden te zijn voorzien van een sofi-nummer. Aangegeven werd dat het niet correct inzenden van jaaropgavekaarten als verzuim was geregistreerd en dat dit niet meer zou worden geaccepteerd. Namens eiseres is bij brief van 14 juni 1994 hiertegen bezwaar gemaakt. Daarbij werd naar voren gebracht dat de regeling die geldt op grond van artikel 26b van de Wet op de Loonbelasting, ook zou moeten gelden voor de premieheffing.
In de loop der jaren heeft verweerder kennelijk meerdere keren gevraagd naar ontbrekende sofi-nummers. Namens eiseres is hierop telkenmale, tot de gedingstukken behoren brieven van 26 april 1999, 14 september 2001 en 21 augustus 2002, gereageerd met het standpunt dat zij meende dat de opgave voor anonieme werknemers, zogenaamde noodhulpen, correct was gedaan. Bij brief van 10 juni 2003 heeft verweerder eiseres op straffe van een boete verzocht de in de jaarloonopgave 2002 ontbrekende twee sofi-nummers bekend te maken. Op 26 juni 2003 is namens eiseres wederom geweigerd de gevraagde sofi-nummers te verstrekken.
Er is geen grond om aan te nemen dat door verweerder of zijn rechtsvoorgangers een toezegging is gedaan aan eiseres dat geen boete zou worden opgelegd in geval van het niet volledig voldoen aan de verplichting de sofi-nummers op de jaaropgavekaarten te vermelden. Toch kan door het jarenlang nalaten van verweerder te reageren op het niet vermelden van de sofi-nummers bij bepaalde werknemers bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen zijn gewekt dat verweerder aan haar handelwijze geen consequenties zou verbinden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres open kaart heeft gespeeld over haar weigering de sofi-nummers voor noodhulpen te vermelden en dat verweerder ondanks een aanvankelijk andersluidend standpunt in 1994, hierop nimmer heeft gereageerd. Eiseres heeft verder een looncontrolerapport overgelegd van een looncontrole op 21 januari 2002 over de jaren 1996 tot en met 2000 waarin evenmin wordt ingegaan op dit onderwerp, terwijl verweerders gemachtigde ter zitting heeft erkend dat de looninspecteur op de hoogte moet zijn geweest van de brieven van eiseres over het niet vermelden van sofi-nummers van een aantal medewerkers. Ook blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken niet dat verweerder het bezwaarschrift van 14 juni 1994 ooit heeft behandeld. Onder deze omstandigheden brengt de rechtszekerheid mee dat verweerder eiseres eerst had moeten informeren over de wijziging van zijn gedragslijn, zodat ook eiseres in de gelegenheid was gesteld zich te beraden over haar positie. Verweerder had eiseres duidelijk moeten maken dat voor de toekomst het niet vermelden van sofi-nummers op de jaaropgavekaarten van noodhulpen niet langer zou worden geaccepteerd, voordat tot het opleggen van een boete kon worden overgegaan. Een dergelijk signaal heeft verweerder aan eiseres eerst afgegeven met de brief van 10 juni 2003. Dat betekent dat verweerder nog niet met betrekking tot de jaaropgavekaarten over het jaar 2002, maar pas met betrekking tot de jaaropgavekaarten over het jaar 2003 eiseres een boete kan opleggen, indien niet voor alle werknemers de sofi-nummers op de jaaropgavekaarten worden vermeld.”.
Naar aanleiding van de door partijen in hoger beroep ingenomen standpunten overweegt de Raad allereerst dat hij de rechtbank volgt in haar oordeel dat appellant op zich bevoegd is in gevallen als het onderwerpelijke een boete op te leggen. Anders dan gedaagde heeft gesteld, kan niet volstaan worden met brutering op grond van artikel 26b van de Wet op de Loonbelasting van het aan de anonieme werknemers uitbetaalde loon en over het aldus berekende loon premies af te dragen.
De Raad volgt de rechtbank evenwel ook in haar honorering van het door gedaagde gedane beroep op het vertrouwens- beginsel. Aan appellant kan worden toegegeven dat bij de looncontrole op 21 januari 2002 het niet opgeven van sofi-nummers op de jaaropgavekaarten naar alle waarschijnlijkheid geen onderwerp van onderzoek en bespreking is geweest. Maar hoe dit ook zij, wel moet worden geconstateerd dat gedaagde al sedert (in ieder geval) 1994 in reactie op verzoeken om opgave van de sofi-nummers steeds het standpunt heeft ingenomen juist te handelen en dat hierop van de kant van appellant nimmer is gereageerd. Het moet er onder deze omstandigheden voor worden gehouden dat appellant de handelwijze van gedaagde jarenlang heeft geaccepteerd, althans dat gedaagde kon menen dat haar handelwijze door appellant werd geaccepteerd. Met juistheid heeft de rechtbank dan ook overwogen dat appellant gedaagde duidelijk had moeten maken dat het niet opgeven van sofi-nummers niet langer zou worden geaccepteerd.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak derhalve voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot termen aanwezig appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 414,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2006.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.