CRvB, 09-12-2005, nr. 04/1149AOW
ECLI:NL:CRVB:2005:AU7749
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
09-12-2005
- Magistraten
mr. M.M. van der Kade, mr. T.L. de Vries, mr. H.J. Simon
- Zaaknummer
04/1149AOW
- LJN
AU7749
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AU7749, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 09‑12‑2005
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA2799, Niet ontvankelijk
Uitspraak 09‑12‑2005
mr. M.M. van der Kade, mr. T.L. de Vries, mr. H.J. Simon
Partij(en)
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Duitsland), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. Ontstaan en loop van het geding
Appellant is op 26 februari 2004 in hoger beroep gekomen van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2004, nr. 02/5167 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij brieven van 30 juni 2004, 6 juli 2004, 6 november 2004, 4 maart 2005, 5 september 2005, 19 september 2005 en 23 september 2005 heeft appellant de gronden van het hoger beroep aangevoerd en zijn zienswijze nader uiteengezet.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 oktober 2005, waar appellant — met voorafgaand bericht — niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. Motivering
Blijkens de dossierstukken heeft het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK) bij brief van 9 januari 1985 aan appellant medegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen zijn definitieve vestiging in Duitsland met behoud van de hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering.
In 2002 heeft appellant zich meermalen per fax tot (de rechtsvoorganger van) gedaagde gewend met verzoeken om informatie inzake zijn rechten op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd in december 2005. Daarbij heeft hij medegedeeld er pas recent van op de hoogte te zijn gesteld dat vestiging in het buitenland gevolgen kan hebben voor de hoogte van het AOW-pensioen. Volgens hem heeft het GAK in 1985 verzuimd hem te informeren omtrent de mogelijke (nadelige) consequenties van zijn vestiging in Duitsland voor het ouderdomspensioen. Bij fax van 6 september 2002 heeft appellant gedaagde verantwoordelijk en aansprakelijk gesteld voor de door hem te lijden schade. In verband daarmee heeft hij gedaagde verzocht om een beslissing waarmee hij zich tot de bevoegde rechter kan wenden ter verkrijging van schadevergoeding dan wel zijn gekorte AOW-pensioen bij wijze van schadevergoeding vanaf december 2005 aan te vullen tot het volledige AOW-pensioen.
Bij besluit van 10 september 2002 heeft gedaagde appellant als volgt bericht:
‘Op 6 september '02 ontvingen wij via fax een verzoek tot het verstrekken van inlichtingen omtrent uw AOW rechten. In vorige correspondentie is hier reeds uitvoerig antwoord op gegeven. Voor alle duidelijkheid: iedere uitkeringsgerechtigde krijgt dezelfde informatie verstrekt. Onze medewerkers mogen de medische dossiers niet inzien en hebben dus geen idee van de klachten van de verzekerde.
Voor wat betreft het verzoek tot het aansprakelijk stellen van UWV-GAK voor schadevergoeding of aanvulling op uw AOW moeten wij u mededelen dat wij niet zullen overgaan tot honorering.’
Bij beslissing op bezwaar van 12 november 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde appellants bezwaar tegen het besluit van 10 september 2002 kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft voorts appellants bezwaar tegen het besluit van 10 september 2002 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Daartoe is het volgende overwogen (waarbij voor eiser appellant en voor verweerder gedaagde dient te worden gelezen):
‘Het bestreden besluit behelst een zelfstandig schadebesluit. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de bestuursrechter slechts bevoegd is te oordelen over een zelfstandig schadebesluit indien die rechter ook bevoegd is te oordelen over de aan dat besluit ten grondslag liggende schadeoorzaak zelf. In het onderhavige geval is de door eiser gestelde schadeoorzaak het nalaten van verschaffen van de juiste informatie door een medewerker van UWV-GAK (…). Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit handelen van feitelijke aard, waarmee de onbevoegdheid van de bestuursrechter is gegeven.
Dit betekent dat tegen het besluit van 12 november 2002 geen beroep bij de bestuursrechter openstaat en evenmin bezwaar mogelijk is, gelet op het bepaalde in artikel 7:1 Awb. Verweerder had het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 september 2002 niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond moeten verklaren.’
In hoger beroep heeft appellant zijn grieven tegen de aangevallen uitspraak uiteengezet en betoogd dat gedaagde verplicht is er zorg voor te dragen dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) hem ook sedert 1985 als volledig AOW-verzekerde erkent.
Hij stelt zich voorts op het standpunt dat gedaagde de gepleegde inhoudingen van zijn pro-rata Duitse arbeidsongeschiktheidsverzekering met terugwerkende kracht aan de Svb behoort af te dragen, alsook de van zijn WAO-uitkering ten onrechte ingehouden loonheffingen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat het onderhavige geschil uitsluitend betrekking heeft op het bestreden besluit van 12 november 2002 van gedaagde, alsmede dat de Svb geen partij is in dit geding. De Raad kan derhalve geen oordeel geven omtrent de evengenoemde inhoudingen, aangezien die geen onderdeel uitmaken van het thans bestreden besluit, en evenmin met betrekking tot appellants aanspraken op AOW-pensioen.
Appellant vordert van gedaagde schadevergoeding op de grond dat hij als gevolg van gebrekkige informatieverstrekking door gedaagde in de toekomst — te weten bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd — niet het maximale AOW-pensioen toegekend zal krijgen. Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat de door appellant gestelde nalatigheid van gedaagde moet worden aangemerkt als een feitelijk handelen. Appellants verzoek om schadevergoeding ontbeert derhalve connexiteit met een besluit tot beoordeling waarvan de bestuursrechter bevoegd zou zijn. Dat brengt mee dat de afwijzing door gedaagde van dat verzoek niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 juncto artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B.van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.