CRvB, 29-11-2005, nr. 04/5598 NABW
ECLI:NL:CRVB:2005:AU7414
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
29-11-2005
- Magistraten
mr. C. van Viegen, mr. A.B.J. van der Ham, mr. H.J. de Mooij
- Zaaknummer
04/5598 NABW
- LJN
AU7414
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2005:AU7414, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 29‑11‑2005
Uitspraak 29‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Belang bij de beperking van de kennisneming van onderhavig stuk weegt niet op tegen het belang van betrokkene bij inachtneming van het verdedigingsbeginsel.
mr. C. van Viegen, mr. A.B.J. van der Ham, mr. H.J. de Mooij
Partij(en)
BESLISSING
inzake de toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met de artikelen 8:29 en 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldenzaal, gedaagde.
I. Inleiding
Namens appellant heeft mr. M. Tijken, advocaat te Oldenzaal, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 augustus 2004, nr. 04/69 NABW.
De rechtbank heeft daarbij het verzoek van gedaagde, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank kennis neemt van een rapport van de sociale recherche van 17 februari 2004, gehonoreerd.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend waarbij het standpunt is ingenomen dat de beperking van de kennisneming moet worden gehandhaafd.
II. Motivering
De Raad stelt voorop dat in hoger beroep een afzonderlijk verzoek om beperking van de kennisneming van het hiervoor genoemde rapport moet worden gedaan. De beslissing van de rechtbank hieromtrent geldt niet voor de hoger beroepsfase. De omstandigheid dat appellant de rechtbank toestemming heeft gegeven als vereist in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb doet, anders dan gedaagde veronderstelt, hier niet aan af.
De Raad overweegt verder als volgt.
Ingevolge artikel 8:29, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet kunnen partijen die verplicht zijn stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de Raad mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de stukken. Op grond van het bepaalde in artikel 8:29, derde lid, van de Awb in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet beslist de Raad of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
In het kader van een onderzoek naar het recht op bijstand van appellant heeft gedaagde door de sociale recherche onderzoek laten verrichten naar het verblijf van appellant op het door hem opgegeven woonadres. Het in dat verband opgemaakte rapport bevat een weergave van de daarbij gebruikte onderzoeksmethode, waarbij een toegangsdeur wordt voorzien van een merkteken.
Gedaagde heeft aangevoerd dat de gevraagde beperking van de kennisneming noodzakelijk is omdat nadere bekendmaking van de door de sociale recherche toegepaste onderzoeksmethode toekomstig fraudeonderzoek kan belemmeren.
Appellant heeft hierop gereageerd door te wijzen op het verdedigingsbeginsel, waaruit voortvloeit dat de rechter zich bij zijn onderzoek en vaststelling van de feiten in beginsel alleen mag baseren op gegevens van feitelijke aard waarvan partijen de juistheid en de volledigheid hebben kunnen nagaan en in het proces ter discussie hebben kunnen stellen.
Na kennis te hebben genomen van het in het geding zijnde stuk, is de Raad tot het oordeel gekomen dat het door gedaagde aangevoerde belang bij de beperking van de kennisneming van dit stuk niet opweegt tegen het belang van appellant bij inachtneming van het verdedigingsbeginsel. De Raad acht daarbij van belang dat reeds aan appellant bekend is dat betreffende toegangsdeur van een merkteken werd voorzien en dat de wijze van werken overigens redelijk voor de hand liggend is.
De Raad komt tot de slotsom dat beperking van de kennisneming van het hier bedoelde stuk niet gerechtvaardigd is.
Het stuk ten aanzien waarvan beperking van de kennisneming is verzocht zal aan gedaagde worden teruggezonden, met de uitnodiging dit stuk desgewenst wederom in te zenden. De behandeling van het hoger beroep zal zonodig worden voortgezet door een andere kamer.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bepaalt dat de gevraagde beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd is.
Aldus gegeven door mr. C. van Viegen als voorzitter en mr. A.B.J. van der Ham en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P. Madunic als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 november 2005.
(get.) C. van Viegen.
(get.) S.P. Madunic.