CRvB, 05-10-2004, nr. 02/5216NABW
ECLI:NL:CRVB:2004:AR3611
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
05-10-2004
- Zaaknummer
02/5216NABW
- LJN
AR3611
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2004:AR3611, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 05‑10‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑10‑2004
Inhoudsindicatie
Buiten behandeling laten van onvolledige aanvraag om bijstand.
Partij(en)
02/5216 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P. Rollingswier, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 20 september 2002,
reg. nr. 01/974 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens hebben partijen nog nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 24 augustus 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H.K. Schillhorn van Veen, advocaat te Groningen en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante heeft zich op 16 maart 2001 bij gedaagde gemeld om een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Op 30 maart 2001 is het door appellante ingevulde aanmeldings- en inlichtingenformulier, gedateerd 21 maart 2001, bij gedaagde binnengekomen.
Bij brief van 4 mei 2001 is appellante verzocht om op 9 mei 2001 bij gedaagde te verschijnen en nader aangeduide aanvullende gegevens te verstrekken. Deze afspraak vond geen doorgang.
Vervolgens is appellante bij brief van 30 mei 2001 verzocht om op 11 juni 2001 bij gedaagde te verschijnen en aanvullende gegevens mee te nemen.
Appellante is op deze afspraak verschenen en gedaagde heeft bij die gelegenheid vastgesteld dat bepaalde gegevens nog niet waren verstrekt. Een vervolgafspraak werd niet gemaakt.
Bij brief van 13 juli 2001 is aan appellante tot 21 juli 2001 een hersteltermijn geboden om de nog ontbrekende gegevens in te leveren. Daarbij is tevens aan appellante medegedeeld dat de aanvraag niet verder in behandeling wordt genomen indien de gevraagde gegevens niet voor deze datum zijn ingeleverd.
Bij besluit van 31 juli 2001 heeft gedaagde aan appellante onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) meegedeeld dat de aanvraag van 16 maart 2001 niet verder in behandeling wordt genomen, omdat appellante niet heeft voldaan aan het verzoek om voor 21 juli 2001 de gevraagde gegevens in te leveren.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aan-vraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Krachtens artikel 68, eerste lid, van de Abw, zoals dit artikel van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 luidde, stellen burgemeester en wethouders binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag vast of recht op bijstand bestaat. Deze termijn wordt ingevolge artikel 4:15 van de Awb opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Nu op 13 juli 2001, de datum waarop gedaagde appellante heeft verzocht haar aanvraag voor 21 juli 2001 aan te vullen, de beslistermijn van artikel 68, eerste lid (oud), van de Abw reeds was verstreken, kan van opschorting van die termijn als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb geen sprake meer zijn. Gedaagde was op 31 juli 2001 dan ook niet (meer) bevoegd de op 30 maart 2001 ontvangen aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5, eerste lid (oud), van de Awb buiten behandeling te laten. Een inhoudelijke beslissing op die aanvraag was dan ook aangewezen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het besluit op bezwaar van 2 oktober 2001, waarbij het primaire besluit van 31 juli 2001 is gehandhaafd, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft dit miskend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 2 oktober 2001;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Groningen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Groningen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2004.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
GdJ
- 169.