CRvB, 23-09-2004, nr. 02/6175CSV, nr. 02/6177CSV, nr. 02/6178CSV, nr. 02/6179CSV, nr. 02/6181CSV, nr. 02/6182ALGEM
ECLI:NL:CRVB:2004:AR4034
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-09-2004
- Zaaknummer
02/6175CSV
02/6177CSV
02/6178CSV
02/6179CSV
02/6181CSV
02/6182ALGEM
- LJN
AR4034
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2004:AR4034, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑09‑2004
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AU9527, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROE:2002:AF3110
Uitspraak 23‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Kerstpakket door personeelsvereniging verstrekt valt onder loon.
02/6175 CSV
02/6177 CSV
02/6178 CSV
02/6179 CSV
02/6181 CSV
02/6182 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[B.V. 1], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 2], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 3], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 4], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 5], gevestigd te [vestigingsplaats 1],
[B.V. 6], gevestigd te [vestigingsplaats 6], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluiten van 21 maart 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 27 november 2001, waarbij appellanten is medegedeeld dat de waarde van door de Personeelsvereniging [B.V. 3] aan hun werknemers verstrekte kerstpakketten als loon wordt aangemerkt en dat vanaf het jaar 2000 hierover premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten dienen te worden afgedragen.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 28 oktober 2002, kenmerk 02/470 tot en met 475 het door appellanten tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Namens appellanten is mr. Th.J.M. van Schendel, werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs te Maastricht, op bij aanvullend beroepschrift van 23 december 2002 aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 1 juli 2004, waar voor appellanten is verschenen mr. Van Schendel, voornoemd, en waar voor gedaagde is verschenen E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellanten zijn aangeduid als eiseressen en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad het volgende:
"Eiseressen maken alle deel uit van het [naam concern] concern. Een van eiseressen (naam holding) is enig aandeelhouder van de andere eiseressen. Ten behoeve van de werknemers van eiseressen functioneert een personeelsvereniging. Deze personeelsvereniging is in 1980 opgericht onder de naam Personeelsvereniging [B.V. 3].
De personeelsvereniging stelt zich krachtens artikel 2 van haar statuten ten doel de onderlinge verstandhouding te bevorderen tussen alle personen die in dienst zijn bij de ondernemingen van [B.V. 3], alsmede tussen hen van wie het dienstverband is beëindigd door pensionering of arbeidsongeschiktheid. Voorts beoogt de personeelsvereniging ontspanning en amusement te bieden aan genoemde personen en hun huisgenoten. Ingevolge artikel 3 van de statuten kunnen zij die in dienst zijn bij één van de ondernemingen van [B.V. 3], alsmede zij van wie het dienstverband is beëindigd door pensionering of arbeidsongeschikt worden en bij hun eventueel overlijden hun echtgeno(o)t(e) lid van de personeelsvereniging zijn. Artikel 6, tweede lid onder b van de statuten bepaalt dat de directie van [B.V. 3] het recht heeft drie bestuursleden, zijnde de voorzitter, de secretaris en de penningmeester, voor te dragen door middel van een of meer bindende voordrachten. In artikel 6, derde lid, van de statuten is bepaald dat ledenvergadering van de personeelsvereniging aan elke voordracht het bindend karakter kan ontnemen met een daartoe strekkend gekwalificeerd meerderheidsbesluit, waarna de directie ingevolge artikel 6, vierde lid, opnieuw een bindende voordracht kan doen, waarbij het bepaalde in het derde lid opnieuw in acht genomen dient te worden.
Feitelijk zijn niet alleen werknemers van [B.V. 3] lid van de personeelsvereniging, maar ook de werknemers van andere (nadien opgerichte) concernvennootschappen. De personeelsvereniging kent als leden ongeveer 1200 werknemers in actieve dienst en ongeveer 160 voormalige, (vervroegd) gepensioneerde werknemers.
De middelen van de personeelsvereniging bestaan uit een ledenbijdrage van fl 3,- per maand (fl 36,- per jaar) en een vrijwillige bijdrage door eiseressen gezamenlijk van fl 150.000,- per jaar. De betreffende bijdrage wordt door een van eiseressen ([B.V. 2]) aan de personeelsvereniging betaald. De kosten van de bijdrage worden omgeslagen over elk van eiseressen naar rato van het aantal leden van de personeelsvereniging dat bij elk van eiseressen in dienst (geweest) is. De personeelsvereniging is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noord- en Midden-Limburg.
Van 26 juni 2000 tot en met 6 juli 2000 heeft de rechtsvoorganger van verweerder bij eiseressen een looncontrole over de periode 1995 tot en met 1999 laten uitvoeren. Van de looncontrole van een van eiseressen ([B.V. 1]) is op 20 juli 2000 rapport opgemaakt. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
"De werkgever verstrekt per jaar fl 300,- contant aan haar werknemers in het kader van de feestdagenregeling. Daarnaast verstrekt de personeelsvereniging een kerstpakket, uitsluitend ten behoeve van de leden van deze personeelsvereniging en beslist dit autonoom (de besteding van het budget is volkomen vrij voor de bestuurders van de personeelsvereniging). Aangezien echter de bijdrage van de werkgever aan de personeelsvereniging meer dan 50% van het budget bedraagt en dus hoger is dan de bijdrage van de individuele werknemer, zijnde fl 36,- per jaar, wordt de economische waarde van het kerstpakket geheel meegenomen in de beoordeling van de toepassing van de feestdagenregeling. Uit het bovenstaande blijkt dat het onbelast te verstrekken bedrag in voorgaande jaren wordt overschreden met de waarde van het kerstpakket en dit meerdere dient belast te worden verstrekt. De werkgever beroept zich in deze op opgewekt vertrouwen (. .). Gezien bovenstaande is niet tot correctie overgegaan v.w.b. de gecontroleerde periode, echter de gemachtigde van de werkgever is meegedeeld dat vanaf heden tot correctie wordt overgegaan bij bovenmatige verstrekkingen zoals voornoemd."
Bij schrijven van 28 augustus 2000 reageert [B.V. 1] op het looncontrolerapport. Zij stelt zich op het standpunt dat bij toetsing aan het vrijgestelde bedrag van fl 300,- van de feestdagenregeling alleen de verstrekkingen door de werkgever zelf moeten worden meegenomen en niet ook eventuele verstrekkingen door een derde, in casu de personeelsvereniging. Naar aanleiding van deze reactie wordt op 20 september 2000 een aanvullend rapport opgemaakt. Er wordt geen aanleiding gezien de opmerking in het looncontrolerapport van 20 juli 2000 ten aanzien van de verstrekking van het kerstpakket door de personeelsvereniging te herzien. De loon-inspecteur wijst er in dit verband op dat de werkgever een bijdrage levert van meer dan 50% van het budget van de personeelsvereniging en dat de contributie van de leden ter hoogte van fl 36,- per jaar aanzienlijk minder bedraagt dan de waarde van het verstrekte kerstpakket ter waarde van ongeveer fl 100,-. Hieruit leidt de looninspecteur af dat er een grote mate van afhankelijkheid en verwevenheid bestaat tussen de verstrekking van de personeelsvereniging en de bijdrage van de werkgever.
Bij schrijven van 12 oktober 2001 maakt gemachtigde van eiseressen er melding van dat de personeelsvereniging in december 2000 aan haar leden een kerstpakket met een waarde van fl 89,12 heeft verstrekt. Hij verzoekt de rechtsvoorganger van verweerder een definitief standpunt in te nemen over de vraag of de verstrekking door de personeelsvereniging aan haar leden die bij eiseressen in actieve dienst zijn al dan niet tot het premieloon SV behoort.
Bij besluit van 27 november 2001 geeft de rechtsvoorganger van verweerder te kennen dat de economische waarde van de door de personeelsvereniging aan de werknemers van eiseressen verstrekte kerstpakketten vanaf het jaar 2000 wordt meegenomen in de beoordeling van de toepassing van de feestdagenregeling."
Bij de bestreden besluiten heeft gedaagde zijn besluit van 27 november 2001 gehandhaafd. Daartoe heeft gedaagde samengevat overwogen dat het kerstpakket feitelijk wordt genoten uit dienstbetrekking en de waarde van dit pakket dan ook moet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 4, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). In de visie van gedaagde is geen sprake van fooien en dergelijke prestaties van derden en evenmin van een fondsuitkering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder q, van de CSV.
De rechtbank heeft de bestreden besluiten in stand gelaten. Daartoe heeft zij het volgende overwogen:
“De rechtbank staat voor vraag of de waarde van de door de personeelsvereniging aan de werknemers van eiseressen verstrekte kerstpakketten moet worden aangemerkt als loon in de zin van artikel 4, eerste lid, CSV.
Voor de beantwoording van die vraag acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat eiseressen de activiteiten van de personeelsvereniging in belangrijke mate financieren en dat de activiteiten van de personeelsverenigingen voor eiseressen van belang kunnen worden geacht. Van belang is verder dat de financiële bijdrage van eiseressen aan de personeelsvereniging jaarlijks op vrijwillige basis wordt betaald, zodat telkenjare aan die betalingen nadere voorwaarden kunnen worden verbonden die ertoe strekken te voorkomen dat de personeelsvereniging de betreffende bijdrage op een voor eiseressen onwelgevallige wijze besteedt. In dat licht bezien legt de stelling van eiseressen dat de personeelsvereniging zonder bemoeienis van eiseressen haar middelen kan besteden en aan eiseressen geen verantwoording hoeft af te leggen betrekkelijk weinig gewicht in de schaal. De stelling van eiseressen dat zij er niet van op de hoogte zijn of de personeelsvereniging bij een bepaalde gelegenheid een geschenk zal verstrekken en, zo ja, wat de waarde daarvan is en derhalve in de feitelijke onmogelijkheid zijn om bij de toepassing van de geschenkenvrijstelling van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder v, CSV met de waarde van de verstrekkingen rekening te houden, moet in het zelfde licht worden bezien: eiseressen hebben de mogelijkheid om aan haar financiële bijdrage aan de personeelsvereniging de voorwaarde van rekening en verantwoording door de personeelsvereniging te verbinden. Dat eiseressen om haar moverende redenen van die mogelijkheid geen gebruik maken moet voor haar eigen risico blijven. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseressen grote invloed kunnen uitoefenen op de personele bezetting van sleutelposities binnen het bestuur van de personeelsvereniging. Zij kunnen door een bindende voordracht de voorzitter, de secretaris en de penningmeester voor benoeming voordragen. Aan die voordracht kan slechts het bindende karakter worden ontnomen door een met tenminste twee derde van de uitgebrachte stemmen genomen besluit van de algemene ledenvergadering waarin tenminste de helft van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is. De sterke verbondenheid tussen eiseressen en de personeelsvereniging komt verder tot uitdrukking in de omstandigheid dat het lidmaatschap van de personeelsvereniging is voorbehouden aan werknemers van eiseressen, aan een beperkte groep gewezen werknemers alsmede -bij hun overlijden- hun echtgeno(o)t(e).
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de door de personeelsvereniging aan de werknemers van eiseressen verstrekte pakketten moet worden beschouwd als een voordeel dat afkomstig is van eiseressen zelve en wordt genoten in verband met de dienstbetrekking van de betreffende werknemers, zodat de vraag of sprake is van loon in de zin van artikel 4, eerste lid, CSV bevestigend moet worden beantwoord. "
In hoger beroep is namens appellanten primair aangevoerd dat een eventueel voordeel uit de verstrekkingen/activiteiten door de personeelsvereniging niet zozeer voortvloeit uit de dienstbetrekking die de werknemers met appellanten hebben, maar meer uit het lidmaatschap van de personeelsvereniging. Subsidiair zijn appellanten van mening dat, voorzover er sprake is van een voordeel uit dienstbetrekking, dit voordeel niet door hen is verstrekt, noch in hun opdracht en voor hun rekening. Meer subsidiair hebben zij een beroep gedaan op artikel 8 van de Regeling loon in natura 2000 (Stcrt. 1999, 248), op grond waarvan een bedrag van fl 750,- buiten premieheffing blijft. Daarbij hebben zij erop gewezen dat zij de personeelsvereniging voor een lager bedrag ( destijds gemiddeld
fl 125,- per werknemer) financieren. Tot slot hebben appellanten aangevoerd dat, voorzover er sprake is van een loonvoordeel, dit voordeel dient te worden verminderd met de eigen bijdrage van de werknemers.
In zijn verweerschrift heeft gedaagde in aanvulling op hetgeen hij in de loop van de procedure heeft kenbaar gemaakt, gesteld dat het kerstpakket niet kan worden aangemerkt als een personeelsvoorziening in de zin van artikel 8 van de door appellanten genoemde regeling. Voorts heeft gedaagde naar voren gebracht dat of en in hoeverre met de eigen bijdrage van de werknemers rekening moet worden gehouden, thans niet aan de orde is, omdat het te dezen niet gaat om opgelegde correctienota’s.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
Artikel 4, eerste lid, van de CSV bepaalt dat al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten, loon is.
In deze gedingen dient de vraag te worden beantwoord of de waarde van het door de personeelsvereniging van appellanten verstrekte kerstpakket aan die werknemers van appellanten die ook lid zijn van deze vereniging, loon is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de CSV. Niet in geschil is dat de waarde van de aan anderen dan evenbedoelde werknemers verstrekte kerstpakketten niet tot het premieplichtige loon wordt gerekend.
De Raad moet constateren dat het genieten van het voordeel van het kerstpakket voortvloeit uit de dienstbetrekking. Naar het oordeel van de Raad betreft het te dezen geen voordeel dat niet door de werkgever is verstrekt maar dat de werknemer alleen kan behalen omdat de dienstbetrekking hem daartoe in staat stelt. In die situatie kunnen bezwaarlijk tot het loon worden gerekend de voordelen waarover de werkgever geen premie kan inhouden, omdat hij niet bekend is met die voordelen (Hoge Raad, 24 juni 1992, BNB 1993/19). Van dit laatste is geen sprake. Zoals de rechtbank heeft overwogen verkeren appellanten niet in de onmogelijkheid om bekend te zijn met de verstrekking van de kerstpakketten en de waarde daarvan. De Raad tekent hierbij aan dat, naar te zijner zitting desgevraagd namens appellanten is verklaard, een ieder binnen hun ondernemingen op de hoogte is met het gegeven dat de personeelsvereniging kerstpakketten verstrekt. Voorts moet worden vastgesteld dat de verstrekking van het kerstpakket met een waarde als hiervoor is aangegeven niet mogelijk is zonder de financiële bijdrage van appellanten. In feite wordt een belangrijk deel van deze bijdrage per werknemer aangewend (“doorgegeven”) voor de verstrekking van het kerstpakket. Naar het oordeel van de Raad doet zich hier dan ook een situatie voor die op één lijn kan worden gesteld met het genieten van een voordeel in opdracht en voor rekening van de werkgever. Met de rechtbank komt de Raad dan ook tot een bevestigende beantwoording van de in deze gedingen aan de orde zijnde vraag. De Raad voegt hieraan toe dat hij de mening van gedaagde deelt dat het kerstpakket niet kan worden aangemerkt als een incidentele personeelsvoorziening als waarop artikel 8 van de Regeling loon in nature 2000 het oog heeft. De vraag of en in hoeverre rekening moet worden gehouden met de eigen bijdrage van de werknemers van appellanten, behoeft geen bespreking, nu ter zitting van de Raad van de zijde van appellanten is verklaard dat zij met gedaagde van mening zijn dat zulks eerst aan de orde komt bij de premieheffing zelf.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 1, vierde tot en met achtste lid, 4 tot en met 8 en de op die artikelen berustende bepalingen.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.