CRvB, 22-01-2004, nr. 01/3922CSV
ECLI:NL:CRVB:2004:AO2792
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-01-2004
- Zaaknummer
01/3922CSV
- LJN
AP2898
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2004:AO2792, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑01‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2004
Inhoudsindicatie
Aankondiging van aanvullende premienota's is geen besluit gericht op rechtsgevolg.
01/3922 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inko-men in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorga-nisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante is T.B.G. van Dillen, werkzaam bij Van Dillen Consultancy B.V. te Hoogland, op bij aanvullend beroepschrift van 28 augustus 2001 aangevoerde gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen tegen een door de rechtbank Haarlem onder dagteke-ning van 19 juni 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt ver-wezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 11 september 2001 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 27 november 2003, waar voor appellante is verschenen T.B.G. van Dillen voornoemd. Zoals aangekondigd heeft gedaagde zich niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten en omstandigheden.
Naar aanleiding van een bij appellante uitgevoerde looncontrole heeft gedaagde bij schrijven van 2 december 1999 appellante medegedeeld dat daarbij is geconstateerd dat er loonbetalingen niet dan wel niet juist zijn geadministreerd en dat appellante binnenkort een aanvullende premienota over 1994 tot en met 1998 tegemoet kan zien. Appellante heeft hiertegen op 9 december 1999 bezwaar gemaakt. De aanvullende premienota's over de desbetreffende jaren zijn op 13 december 1999 aan appellante verzonden.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellante impliciet mede gericht geacht tegen die aan-vullende premienota's en heeft hierop bij beslissing op bezwaar van 6 december 2000 inhoudelijk afwijzend beslist.
In beroep heeft de rechtbank overwogen dat de brief van 2 december 1999 niet als besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt omdat deze niet op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank heeft hiervoor in aanmerking genomen dat de brief een constatering bevat ten aanzien van de loonadministratie van appellante, terwijl de rechtsgevolgen daarvan voor appellante eerst zijn ontstaan door het verzenden van de aanvullende premienota's op 13 december 1999. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 2 december 1999 op zichzelf niet als besluit is aan te merken en derhalve niet vatbaar is voor bezwaar of beroep als bedoeld in artikel 7:1 Awb. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit ver-nietigd wegens strijd met de wet en met toepassing van artikel 8: 72 Awb het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich gekeerd tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Hiertoe is -kort samengevat- betoogd dat het zowel voor appellante als ge-daagde duidelijk was dat het bezwaar zich richtte tegen de aanvullende premienota's van 13 december 1999; dit is ook als zodanig uitdrukkelijk vermeld in het bestreden besluit.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de in de brief van 2 december 1999 vervatte constatering dat appellante over 1994 tot en met 1998 loonbetalingen niet of niet juist heeft geadministreerd en dat zij binnenkort een aanvullende premienota over die jaren tegemoet kan zien, niet is gericht op enig rechtsgevolg. Een rechtsgevolg is eerst ver-bonden aan de aanvullende premienota's die op 13 december 1999 aan appellante ver-zonden zijn. Anders dan door appellante is betoogd, is de Raad voorts van oordeel dat gezien de bewoordingen ervan het bezwaar van appellante niet is gericht tegen die aanvullende premienota's.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A. Kovács.