CRvB, 18-06-2002, nr. 00/5204WAO
ECLI:NL:CRVB:2002:AF1657
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
18-06-2002
- Zaaknummer
00/5204WAO
- LJN
AF1657
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2002:AF1657, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 18‑06‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; art. 18 Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑06‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
00/5204 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 24 november 1998 heeft appellant aan gedaagde met ingang van 6 november 1998 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Namens appellante is bij brief van 30 december 1998 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 1999, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 4 september 2000 het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens zijn beslissingen genomen ten aanzien van
proceskostenveroordeling en vergoeding van griffierecht.
Appellant is bij beroepschrift van 6 oktober 2000 van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Op 18 januari 2001 heeft appellant een aanvullend beroepschrift met bijlage ingediend.
Namens gedaagde heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 mei 2002, waar namens appellant -daartoe ambtshalve opgeroepen- is verschenen mr. E. van Hilten. Namens gedaagde is verschenen mr. Van den Bogaard.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Gedaagde, sedert 1987 werkzaam als cliëntenadviseur bij een bank gedurende 20 uur per week, is op 7 november 1997 uitgevallen met whiplashklachten als gevolg van een Auto-ongeluk. Op 5 oktober 1998 is gedaagde onderzocht door de verzekeringsarts P. Dienske, die in zijn rapportage algemeen van 14 oktober 1998 de diagnose
post-whiplashsyndroom stelde, haar beperkt achtte ten aanzien van nek- en schouderbelasting en een verminderde stressbestendigheid constateerde en vervolgens een belastbaarheidspatroon opstelde. De arbeidsdeskundige H. Drenth concludeerde in zijn rapportage algemeen van 6 november 1998 dat gedaagde op medische gronden niet langer geschikt was om haar eigen werk te verrichten, maar dat zij wel in staat was tot het verrichten van passende functies gedurende 5 x 4 uur per week. Op basis van de mediaan van de voor gedaagde uit het functie informatie systeem (fis) geselecteerde functies heeft appellant het verlies aan verdiencapaciteit van gedaagde vastgesteld op 25 tot 35%.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts W. Ruitenberg het belastbaarheidspatroon van gedaagde aangescherpt. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige T.L.M. van der Hulst voor gedaagde uit het fis nieuwe functies geselecteerd, waarna de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde per 6 november 1998 ongewijzigd is vastgesteld op 25 tot 35%.
De rechtbank heeft overwogen dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit juist is, doch dit besluit vernietigd omdat de door appellant acceptabel geachte overschrijdingen van de functiebelastingen ten opzichte van de belastbaarheid van gedaagde onvoldoende waren toegelicht.
Appellant heeft zijn hoger beroep beperkt tot de overwegingen van de rechtbank inzake de arbeidskundige aspecten van het bestreden besluit. Appellant stelt zich op het standpunt dat met de rapportage FIS AD-VA overleg van 29 april 1999 in voldoende mate aan de motivering van de overschrijdingen is voldaan, mede in aanmerking genomen de nadere toelichting in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg van 17 oktober 2000.
Gedaagde heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en voorts aangevoerd dat het aangescherpte belastbaarheidspatroon van 9 maart 1999 bij de beoordeling van de passendheid van de geselecteerde functies uitgangspunt dient te zijn, waarbij buiten kijf dient te staan dat geen sprake is van een ontoelaatbare relativering van de aanvankelijk gekozen waardering van de belastbaarheid van gedaagde. Gedaagde meent dat de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg in zijn rapportage van 17 oktober 2000 de belastbaarheid van gedaagde ten onrechte heeft gerelativeerd.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat gelet op de beschikbare medische gegevens niet kan worden gezegd dat appellant de medische beperkingen van gedaagde per 6 november 1998, zoals laatstelijk vastgelegd in het in het kader van de behandeling van gedaagdes bezwaarschrift aangescherpte belastbaarheidspatroon van 9 maart 1999, heeft onderschat.
In dit belastbaarheidspatroon is gedaagde in vergelijking met het door de primaire verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon van 15 oktober 1998 op de punten 1 tot en met 6, 10, 13, 15 en 27 meer beperkt geacht en is een nieuwe beperking aangenomen op punt 28H. Voorts is de toelichting "niet excessief, voldoende afwisseling" die de primaire verzekeringsarts bij punt 9, gebruik van de nek, had aangegeven, niet in het bijgestelde belastbaarheidspatroon overgenomen.
Ter zitting is de Raad gebleken dat appellant van de voor gedaagde uit het fis geselecteerde functies de functies medewerker service-ingang en medewerker monsterafname polikliniek niet langer aan de onderhavige schatting ten grondslag legt, zodat alleen de functies telefoniste-receptioniste, gegevensbewerker en secretaresse verpleegafdeling resteren.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 november 1994, gepubliceerd in RSV 1996/136, overweegt de Raad dat het fis een hulpmiddel voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is om de belastbaarheid te objectiveren. De belastbaarheid wordt hierin aangegeven als een combinatie van een wisselende belastingfrequentie in relatie tot een wisselende intensiteit van belasting. Het resultaat van de op deze wijze weergegeven belastbaarheid per aspect is niet een gefixeerd meetpunt, maar een meetpunt met een zekere bandbreedte. Deze bandbreedte bestaat daaruit dat een bepaalde belasting van een functie als passend kan worden beschouwd als deze bestaat uit een lagere frequentie met hogere intensiteit en vice versa. Een dergelijke belasting wordt aangegeven met een asterisk. Is voor één of meer aspecten een markering in de vorm van een asterisk aangegeven, dan is overleg tussen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige aangewezen ten einde te bezien of de grenzen van de in het systeem vastliggende bandbreedte niet worden overschreden.
Deze ook wel genoemde "relativering van de functiebelasting" vindt plaats met als referentiekader het voor de betrokkene vastgestelde belastbaarheidspatroon.
In het onderhavige geval laten de verwoordingen functiebelasting van de drie overblijvende functies alle meerdere overschrijdingen van de toegestane belastbaarheid zien. Met de rechtbank is de Raad, onder verwijzing naar hetgeen hij in zijn uitspraak van 15 december 1999, gepubliceerd in RSV 2000/40, heeft overwogen, van oordeel dat de motivering in de rapportage FIS-overleg van 29 april 1999 waarom de belasting in de aan gedaagde voorgehouden functies, hoewel sprake is van een verdergaande belasting dan vermeld op het geschreven FIS-formulier van 9 maart 1999, binnen de grenzen van haar belastbaarheid blijft slechts een in algemene bewoordingen gestelde verwijzing naar dit FIS-formulier inhoudt en reeds daarom een onvoldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de feitelijke functiebelasting de belastbaarheid van gedaagde niet overschrijdt.
In zijn nadere rapportage van 17 oktober 2000 heeft de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt dat onder meer de hiervoor vermelde drie functies door gedaagde kunnen worden verricht. Onder "ALGEMENE TOELICHTING OF MOTIVERING" heeft hij daarbij het volgende vermeld:
"Zoals reeds aangegeven in de rapportage bezwaarverzekeringsarts van 3-03-1999, 29-04-1999 is er sprake van restklachten na een aanrijding, in de vorm van vooral nekklachten, hoofdpijnklachten, overgevoeligheid voor prikkels, labiliteit en depressieve gevoelens. De diagnose post whiplashsyndroom kan worden overwogen, maar geeft tevens aanleiding tot een geringe objectiveerbaarheid van de beperkingen.
Duidelijk moge echter zijn dat er geen sprake is van een ernstig anatomisch of klinisch substraat op grond waarvan elke vorm van nek- of rugbelasting schadelijk zou zijn voor de gezondheid.
Daarnaast is er tevens geen sprake van een psychiatrisch toestandsbeeld.
De grens tussen net wel en net niet meer kunnen functioneren in passend werk is derhalve redelijk subjectief.
Duidelijk moge tevens zijn dat de medische grondslag, i.c. het bijgestelde belastbaarheidsprofiel, door de rechtbank werd bevestigd."
In zijn bespreking van de markeringen op de verwoordingen functiebelasting heeft deze bezwaarverzekeringsarts als voor de functies relevante beperkingen aangegeven de punten 8, buigen en torderen (maximaal 150 x per uur 45 graden), 9, intensief gebruik van de nek, en 28, de psychisch belastende factoren A werken onder tijdsdruk, D conflicterende functie-eisen, E conflicthantering, H grote verantwoordelijkheid en/of afbreukrisico en I lawaai.
Met betrekking tot de functie telefoniste/receptioniste, waarvan de verwoording functiebelasting overschrijdingen laat zien op de onderdelen 9 en 28E heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld:
"Statische nekbelasting is weliswaar ongewenst, maar is gezien het ontbreken van functionele stoornissen of een anatomische of klinische afwijking niet schadelijk voor de gezondheid. De aanname van deze beperkingen had uiteraard te maken met de aard van het whiplashtrauma. De motivering met betrekking tot de psychisch belastende factoren berust op de bovenstaande vaststelling dat er geen sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld. Dat betekent dat enige aanpassing van belanghebbende gevraagd mag worden en het toch voldoen aan de gestelde eisen niet zal leiden tot schade aan de gezondheid."
Met betrekking tot de functie gegevens bewerker, waarvan de verwoording functiebelasting overschrijdingen laat zien op de punten 9, 28A, 28E en 28H heeft de bezwaarverzekeringsarts bovenstaand standpunt in het kort herhaald.
Met betrekking tot de functie secretaresse verpleegafdeling, waarvan de verwoording functiebelasting overschrijdingen laat zien op de punten 8 (5 keer per uur 60 graden), 28A en 28H heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld:
"De genoemde aspecten lijken me haalbaar: het buigen omdat de frequentie erg laag is en er geen anatomische of klinische rugafwijking bestaat.
De psychisch belastende factoren omdat belanghebbende immers zoals reeds aangegeven geen psychiatrisch toestandsbeeld vertoont en de aspecten naar mijn mening niet leiden tot schade aan de gezondheid".
De Raad trekt uit deze nadere toelichting de conclusie dat de bezwaarverzekeringsarts van mening is dat achteraf bezien in het belastbaarheidspatroon van 9 maart 1999, dat deze bezwaarverzekeringsarts zelf voor gedaagde heeft opgesteld, te zware beperkingen zijn aangegeven. De Raad is van oordeel dat deze "relativering" van de beperkingen van gedaagde ter motivering van de passendheid van de geselecteerde functies in strijd is met het hiervoor weergegeven systeem van functiebeoordeling. Hoewel er niet aan voorbij kan worden gegaan dat ook bij het aangeven van medische beperkingen een zekere bandbreedte aanwezig is, hetgeen in het hiervoor weergegeven beoordelingssysteem is verdisconteerd, blijft bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van overschrijdingen het vastgestelde belastbaarheidspatroon uitgangspunt. Indien een belastbaarheidspatroon naar believen zou kunnen worden aangepast, verliest de medische beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid haar geloofwaardigheid. Voorts acht de Raad een nadere standpuntbepaling van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid van gedaagde, waarbij hangende de procedure bij de Raad in feite ten nadele van gedaagde van het vastgestelde belastbaarheidspatroon wordt teruggekomen, niet zorgvuldig en in strijd met de rechtszekerheid.
De Raad is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de nadere toelichting op de geschiktheid van de functies van de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg buiten beschouwing dient te blijven en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
Gelet op het vorenstaande alsmede op het bepaalde in artikel 22, derde lid, van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat van appellant een recht van € 306,30 dient te worden geheven.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 306,30 wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J. Olde Kalter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2002.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.
PK