CRvB, 21-02-2002, nr. 00/1662CSV
ECLI:NL:CRVB:2002:AF9402
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
21-02-2002
- Zaaknummer
00/1662CSV
- LJN
AF9402
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2002:AF9402, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 21‑02‑2002; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
USZ 2002/122
Uitspraak 21‑02‑2002
Inhoudsindicatie
-
00/1662 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[bedrijfsnaam], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding (de Raad van bestuur van) het uitvoeringsinstituut werk en inkomen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv dan wel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen.
Bij besluit, op bezwaar, van 26 maart 1997 heeft gedaagde ongegrond verklaard appellantes bezwaren tegen correctienota's van 22 december 1995 en 20 februari 1996 over de jaren 1990 tot en met 1993, welke correctienota's betrekking hebben op het niet verhalen van het werknemersaandeel in de premie Ziektewet (ZW) bij werknemers van appellante.
De Rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 14 maart 2000 het namens appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In het beroepschrift van 27 maart 2000 heeft mr. A.J.S.M. Tervoort, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van appellante uiteengezet, op welke gronden appellante zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak.
Van de kant van gedaagde is onder dagtekening 31 mei 2000 een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 mei 2001, waar voor appellante zijn verschenen
J.C. van Ofwegen, werkzaam bij Intercena te Amsterdam met bijstand van mr. Tervoort, voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. D.B. Smaalders, destijds werkzaam bij Gak Nederland B.V.
De Raad heeft aanleiding gevonden het onderzoek te heropenen.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 29 november 2001, waar voor appellante is verschenen Van Ofwegen voornoemd, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken en het verhandelde te zijner zittingen het volgende.
Blijkens het rapport van 9 januari 1996 van een bij appellante van de kant van gedaagde gehouden looncontrole heeft appellante vanaf 1990 geen premies ingevolge de ZW op het loon van de werknemers ingehouden om geen verschillen te laten ontstaan in de lonen van haar werknemers en die van werknemers van andere concernonderdelen, welke concernonderdelen, anders dan appellante, eigen-risicodrager voor de ZW zijn. De werknemers van appellante waren voorheen in dienst van [concernonderdeel]., die geen eigenrisicodrager voor de ZW was. Appellante heeft bij de loonverantwoording jegens gedaagde, naar de zienswijze van gedaagde ten onrechte geen rekening gehouden met het nettovoordeel in geld dat haar werknemers door haar handelwijze genieten.
Gedaagde heeft terzake correctienota's opgelegd over de jaren 1990 tot en met 1993, welke bij het bestreden besluit van 26 maart 1997 onverkort zijn gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waartoe de rechtbank het volgende heeft overwogen en geoordeeld.
"In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht een hoger premieloon in aanmerking heeft genomen, aangezien eiseres heeft afgezien van de inhouding van de werknemerspremie ingevolge de ZW op de lonen van haar werknemers.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet sociale verzekering (CSV) is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 17 oktober 1996, gepubliceerd in RSV 1997/39, onder meer overwogen dat een feitelijke (te hoge netto) betaling, die zijn oorzaak vindt in het niet (volledig) inhouden van premies voor de werknemersverzekeringen, loon uit dienstbetrekking oplevert. Het door de werkgever onverplicht voor eigen rekening genomen deel van de premies, behoort dan ook niet tot de in artikel 6 van de CSV van het loonbegrip uitgezonderde aanspraken.
In hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de CRvB als hoogste bestuursrechter niet te volgen. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de door eiseres niet op het loon van haar werknemers ingehouden premies voor de ZW, loon uit dienstbetrekking en derhalve loon in geld vormen. Met het (onverplicht) voor eigen rekening nemen van het werknemersdeel van de premie voor de ZW, heeft eiseres immers een persoonlijke schuld van de werknemer voldaan, uit welke voldoening de werknemer voordeel heeft genoten. Dit voordeel dient te worden aangemerkt als loon in geld. De regels met betrekking tot de waardering van anders dan in geld genoten loon, te weten loon in natura, zijn derhalve in het onderhavige geval niet aan de orde, zodat ook de zogenaamde peanutsaanschrijving niet van toepassing is.".
De weigering om appellante als eigen-risicodrager aan te merken kon naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde komen op grond van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Appellante stelt zich ook in hoger beroep primair op het standpunt dat het niet inhouden van het werknemersaandeel in de premie ZW op het loon van haar werknemers loon in natura vormt. Bovendien acht appellante zich verplicht het werknemersaandeel in de premie ZW te voldoen zonder verhaal hiervan op haar werknemers, omdat sprake is geweest van overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 7:663 BW, in welk verband appellante meent dat het niet-verhalen van het werknemersaandeel in de ZW-premie niet kan worden beschouwd als het voldoen van een persoonlijke schuld van de werknemers. Tenslotte heeft appellante ook in hoger beroep grieven geuit tegen het feit dat appellante door gedaagde niet als eigen-risicodrager voor de ZW is aangemerkt.
De Raad kan zich met de overwegingen van de rechtbank en het daaraan verbonden oordeel verenigen en maakt deze tot de zijne. Hij voegt hieraan nog het volgende toe.
Het uitgangspunt voor premieheffing ingevolge de Ziektewet, zoals dat ten tijde hier van belang was neergelegd in artikel 60, vijfde lid, van die wet, was dat van de premie de helft door de verzekerde verschuldigd is tot ten hoogste 1% van het premieloon. De werkgever is ingevolge artikel 60, zevende lid, van de ZW (oud) gehouden zowel de door de verzekerde als de door hemzelf verschuldigde premie te betalen, met dien verstande dat de werkgever het door de werknemer verschuldigde deel van de premie over de tijd, waarover dat loon betaald wordt, mag inhouden.
Naar het oordeel van de Raad volgt uit deze bepalingen dat het werknemersaandeel in de ZW-premie een persoonlijke schuld van de werknemer is. Indien een werkgever die persoonlijke schuld van de werknemer voldoet, kan de conclusie geen andere zijn dan dat de werkgever aan de werknemer loon in geld verstrekt, dat bij de werknemer tot uiting komt door het genot van een hoger netto-loon. De Raad meent voor dit oordeel ook steun te vinden in het arrest van de Hoge Raad van 1 december 1999, gepubliceerd in BNB 2000/36c. Dit betekent dat de zienswijze van appellante dat sprake is van loon in natura niet juist is, zodat de zogenoemde peanutsregeling toepassing mist. De omstandigheid dat appellante zich op grond van artikel 7:663 genoopt zag om de door de werknemer verschuldigde ZW-premie niet op het loon in te houden, brengt daarin geen verandering.
Dit brengt mee dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. R.C. Schoemaker en mr. G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2002.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.T
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 4, 5, 6, 7, en 8 van die wet.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.