CRvB, 20-04-2000, nr. 98/4071ALGEM, nr. 99/4420ALGEM, nr. 98/5362CSV, nr. 98/5543ALGEM, nr. 99/5727ALGEM, nr. 99/4413ALGEM
ECLI:NL:CRVB:2000:AA5804
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-04-2000
- Zaaknummer
98/4071ALGEM
99/4420ALGEM
98/5362CSV
98/5543ALGEM
99/5727ALGEM
99/4413ALGEM
- LJN
AA5804
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2000:AA5804, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑04‑2000; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2000, 330 met annotatie van H.E. Bröring
RSV 2000/168 met annotatie van H.A. Demeersseman
USZ 2000/157 met annotatie van Karianne Albers
JB 2000/146 met annotatie van C.L.G.F.H. Albers
Uitspraak 20‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
98/4071 ALGEM + 99/4420 ALGEM
98/5362 CSV
99/5729 ALGEM
98/5543 ALGEM + 99/5727 ALGEM
99/4413 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
A B.V., gevestigd te B, appellante 1,
C B.V., gevestigd te D, appel-lante 2,
E B.V., gevestigd te F, appellante 3,
G B.V., gevestigd te H, appellante 4,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, ge-daagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale ver-zeke-ringen 1997 in werking getreden. Inge-volge de In-voerings-wet Orga-nisatiewet Sociale Verze-keringen 1997 treedt het Lan-delijk insti-tuut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsver-eniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de
plaa-ts getreden van de Grafi-sche be-drijfsvereniging. In deze uitspraak wordt onder gedaagde te-vens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Appellantes zijn bij gemachtigde
mr drs J.C.A. van Rui-ten, belastingadviseur te Rotterdam, werkzaam bij Loyens & Volk-maars, op bij de respectieve aanvul-lende beroep-schriften (met bijlagen) aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van respectieve uitspra-ken van de Arron-dissementsrechtbank te Roermond d.d.
31 maart 1998 (appellante 1), die te Zwolle d.d. 12 mei 1998 (appellan-te 2), die te Haarlem d.d. 20 juli 1998 (appel-lante 3) en die te 's-Herto-genbosch d.d. 13 juli 1999 (appellante 4).
Bij deze uitspraken zijn de beroepen van appellantes te-gen de respectieve bestreden, na bezwaar genomen, beslui-ten d.dis 15 april 1997 (ten name appellantes 1, 2 en 3) en 15 mei 1998 (ten name van appellante 4) ongegrond ver-klaard.
In deze besluiten is neergelegd de opvatting van gedaagde dat de door X in december 1993 aan de werknemers van ap-pellan-tes be-taalde uitkering van 9,8% van het loon over het jaar 1992, loon uit dienstbetrekking van appellan-tes vormt, en derhalve tot het loon behoort waarover premies ingevolge de sociale werknemersver-zekeringswetten ver-schuldigd is. Terzake zijn premies ingevolge de sociale werknemers-verze-keringswetten nageheven middels correctie-nota's, welke nota's gedaagde bij deze besluiten heeft gehand-haafd. Daarnaast zijn bij de be-streden besluiten ten aan-zien van appellantes 1, 3 en 4 de boetes, opgelegd op grond van het Loonad-ministratie-besluit d.d.
28 decem-ber 1987, laatstelijk gewijzigd bij Be-sluit d.d. 31 maart 1994, Stcrt 1994/70, teruggebracht tot nihil. Wel heeft gedaagde ten aanzien van deze appellantes ge-handhaafd de re-gistraties van een eerste administratief verzuim.
Gedaagde heeft in de gedingen van verweer gediend.
Bij besluiten d.dis 14 december 1998 heeft gedaagde ten aan-zien van appellantes 1, 2 en 3 de correctieno-ta's ge-matigd met f 50.000,--, zijnde de maximale matiging bij een lange afhan-de-lings-duur van het be-zwaar, van welke besluiten gedaagde de Raad bij brie-ven van gelijke datum, respec-tievelijk als bijla-ge bij het verweerschrift, in kennis heeft gesteld.
De Raad heeft besloten deze nadere besluiten met toepas-sing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Alge-mene wet bestuurs-recht te be-trekken in deze procedu-res.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad, gehou-den op 27 januari 2000, waar voor appel-lantes als gemach-tigde is verschenen mr drs J.C.A. van Ruiten, belastingadvi-seur, werkzaam bij Loyens en Loeff te
Rot-terdam, terwijl ge-daagde zich heeft doen vertegenwoor-digen door mr M.A.J. Ber-kers, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
De Raad ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten.
Appellantes, alle behorende tot de grafische sector, wa-ren middels X B.V. (hierna X) eigendom van X N.V. De werknemers van appel-lantes waren gerechtigd tot een winstaandeel, gerela-teerd aan de con-cernwinst, van maxi-maal 9,8% van hun jaarsa-laris per jaar, terwijl de facto het winstaan-deel de laatste jaren ook naar het maximum werd be-taald. In verband met een voorgenomen aandelenover-dracht van appellantes is het volgende memo aan de groepsondernemingsraad Grafische Industrie gezon-den:
"Memo
Aan : Groepsondernemingsraad Grafische Indus-trie
Van : Bestuurder
Betreft : Toezegging inzake winstdelingsregeling
Datum : 16 december 1992
-------------------------------------------------------
Zoals reeds uitvoerig in onze Overlegvergadering toege-licht, is in ver-band met de vervreemding van de X Gra-fische Indus-trie de noodzaak ontstaan om een nieuwe eigen grafische winst-de-lingsregeling te ont-werpen.
In de ontwerp winstdelingsregeling G.I. is het uit te keren winstbedrag gebaseerd op de omvang van het door de G.I. te behalen bedrijfsresultaat.
In de bijlage is een uitgebreide beschrijving van de regeling opgenomen.
De nieuwe winstdelingsregeling wijkt significant af van de huidige rege-ling en het huidige uitkeringsni-veau zal pas weer gehaald worden als de G.I. zijn normrendement haalt.
In verband hiermede verplicht X BV zich onherroe-pe-lijk, ten behoeve van de werknemers die per
31 december 1992 in dienst-betrekking werkzaam zijn bij X Grafische Indus-trie BV en of de tot haar groep behorende Neder-landse werkmaatschappijen en die op het moment van de onderte-kening van de ver-koopover-een-komst van de aandelen G.I. nog in dienst-betrek-king werkzaam zijn. Jegens de Groeps-onderne-mingsraad Grafische Industrie:
- de nieuwe G.I. winstdelingsregeling te doen in-gaan op en vanaf de datum waarop de verkoop-over-eenkomst van de aandelen G.I. wordt getekend;
- aan de hiervoor genoemde werknemers, ter compen-sa-tie van toekomsti-ge inkomensachteruitgang, samenhan-gende met de wijzi-ging van de winstde-lingsregeling, een eenmalige schadevergoe-ding uit te keren ter grootte van 9,8% van het loon of salaris welke zij over 1992 hebben genoten. De uitkering van deze schadevergoeding zal plaats-vinden uiterlijk binnen een maand na on-derteke-ning van de over-drachtsovereenkomst van de aande-len G.I.;
- aan de werknemers, over de periode 1 januari 1993 tot aan het moment van ondertekening van de over-drachtover-eenkomst van de G.I.-aandelen, ook een winstaandeel toe te kennen overeenkomstig de huidige X winst-de-lingsregeling."
De aandelenoverdracht door X N.V. aan I N.V. heeft medio 1993 plaatsge-von-den, waarna laatst-genoemde NV naams-wijzi-ging heeft ondergaan tot J N.V.
In december 1993 heeft het X-concern zijn eer-der ver-melde toezegging gestand gedaan en aan de werk-ne-mers van appel-lantes 9,8% van het jaarloon als winst-uitkering be-taald. Daarnaast hebben appellan-tes een winstuitkering verstrekt van 2,2% van het jaar-loon.
In hoger beroep is, evenals bij de gedingvoering in eer-ste aanleg, primair in geschil of gedaagde de door X be-taalde winstuitkering terecht tot het premie-loon van de werknemers heeft gerekend.
De Raad overweegt hierover als volgt.
Artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet sociale ver-zeke-ring (CSV) bepaalt dat loon is al hetgeen uit een dienstbe-trekking wordt genoten.
De enkele omstandigheid dat het bestaan van een dienstbetrekking tot appellantes het behalen van een voordeel door de werknemers mogelijk maakte, acht de Raad onvoldoende om de onderhavige door X verstrek-te uitke-rin-gen als loon aan te merken.
Voorop staat dat de vraag beantwoord moet worden of spra-ke is van loon dat uit dienstbetrekking wordt genoten.
In dit verband stelt de Raad vast dat de werknemers die de onderhavige betalingen ontvingen alle in dienstbetrekking stonden en zijn gebleven tot appel-lan-tes. Voorts kan worden vastgesteld dat de uitke-ring van X rechtstreeks voortvloeit uit hetgeen in het kader van de arbeidsovereenkomst nader tussen werkgevers en werkne-mers is overeengekomen met be-trek-king tot de afstoting van de grafische bedrijven (appellantes) en de gevolgen hiervan voor de bestaan-de winstdelingsregeling. De Raad verwijst in dit verband naar het hiervoor aangehaalde memo aan de groepsondernemingsraad van het X-concern.
Dit betekent dat de thans aan de orde zijnde betaling een uitvloeisel vormt van de onderhandelingen over de gewij-zigde arbeidsvoorwaarden na de afstoting en als zodanig geïncorpo-reerd is in de arbeidsvoorwaarden.
Onder deze omstandigheden is er volgens de Raad geen ruimte voor het oor-deel dat sprake is van een bijkomend voordeel dat wordt behaald, omdat de dienstbetrekking dat mogelijk maakt. Er is daarentegen naar het oordeel van de Raad sprake van een voordeel dat rechtstreeks zijn oor-zaak vindt in het verrichten van arbeid door de werkne-mers ten behoeve van appellan-tes. In dit verband acht de Raad ook niet van belang verstoken dat de door X ver-strekte uitkering gerela-teerd is aan het in de dienstbe-trekking met appellan-tes genoten jaar-loon.
Appellantes waren bovendien op de hoogte van de ver-plich-ting die door X was aangegaan. Niet alleen X had be-lang bij de verstrekking van een eenmalig be-drag ter grootte van 9.8% van het jaarsalaris, doch appellantes hadden kennelijk ook belang bij een laatste hogere uitke-ring dan in de toekomst naar alle waarschijnlijk-heid zou volgen, wegens het vervallen van de winstdelingsrege-ling van het X-concern. Zij hebben namelijk ook 2,2% betaald, waar-door de werkne-mers een uitkering van 12% ontvin-gen. Hier-mee werd, zoals ook ter zitting van de Raad nogmaals is toe-ge-licht, een groot belang gediend, namelijk de voorko-ming van arbeidsonrust, waardoor de publicatie van vele tijd-schriften geen belemmeringen on-dervond.
Daarnaast moet het er naar het oordeel van de Raad voor worden gehouden dat appellantes hebben meege-werkt aan de verstrekking van de betaling door X door loongegevens uit hun respectie-ve loonadmini-straties te verstrekken, gelet op de afspraken die met de fiscus werden gemaakt ten aan-zien van de in-houding van loonbelasting door X.
Gelet hierop zou er voor appellantes in de inhou-dingssfeer voor de premieheffing voor de sociale werkne-mersverzekerings-wetten geen probleem geweest zijn om de verschuldigde premies vast te stellen.
Het voorgaande brengt mee dat de Raad tot de conclusie komt dat ge-daagde de door X verrichte betalingen te-recht heeft aange-merkt als loon in de zin van artikel 4 van de CSV, geno-ten uit dienstbetrekking tot de respec-tieve ap-pellantes. De Raad meent voor zijn oordeel ook steun te vinden in de uit-spraak van de Hoge Raad van
24 juli 1995, nr 30897, gepubliceerd in BNB 1995, 312 c.
De omstandigheid dat X de onderhavige betalingen niet heeft doorbelast aan appellantes heeft derhalve niet de betekenis die appellantes hieraan gehecht wensen te zien.
Appellantes 1, 3 en 4 hebben voorts in hoger beroep de grief herhaald dat zij de registratie van een eerste ver-zuim niet juist achten. Te dien aanzien deelt de Raad het oor-deel van de respectieve rechtbanken en maakt deze oor-delen tot het zijne, voorzover het een beroep op het ge-lijkheidsbeginsel betreft. Met betrekking tot de namens appellantes betrokken stelling dat zij een pleitbaar standpunt hebben ingenomen en deswege gelet op artikel 13 van het thans geldende Besluit toepassing boeten Coördi-natiewet Sociale Verzekering (Stcrt 1998, 123) in hun ge-vallen een verzuimregistratie (alsnog) achterwege dient te blijven, overweegt de Raad allereerst dat hij een ver-zuim-registratie aanmerkt als een punitieve sanctie, zij het een met een voorwaardelijk karakter, en hij hiervan uitgaande in het licht van artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrech-ten en politieke rech-ten geen beletsel aanwezig acht de in deze gedingen aan de orde zijnde registraties te toet-sen aan voormeld artikel 13. Uit dit artikel, hoe gebrek-kig ook geredigeerd, leidt de Raad af dat in een situa-tie waarin een niet volledige opgave voort-vloeit uit "verdedigbare interpretaties" gedaagde niet alleen een boete achterwege laat maar ook een verzuimregistratie. Mede gelet op de stand van de jurisprudentie ten tijde hier van belang meent de Raad dat het door appellantes in deze gedingen ingenomen standpunt kan worden aangemerkt als een verdedigbare interpretatie. Gelet hierop kunnen de verzuimre-gistraties niet in stand blijven.
Gelet op de gewijzigde bedragen van de premiecorrec-tie's, zoals vastgelegd in de nadere besluiten als vermeld in rubriek I ten aanzien van appellantes 1, 2 en 3, kunnen de aangevallen uitspraken en de bestre-den besluiten wat betreft de nagevor-derde pre-mies en de verzuimregistra-tie ten aanzien van appel-lantes 1, 3 en 4 geen stand houden.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellantes 1, 2 en 3, zowel wat betreft de proceskosten voor de ge-dingvoering in eerste aanleg als die in hoger beroep.
Tevens dient gedaagde aan appellantes 1, 2 en 3 het grif-fie-recht te worden vergoed, betaald zowel terzake van de geding-voering in eerste aanleg als die in hoger beroep.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraken van de rechtbanken te Roermond, Zwolle en Haarlem en de bestreden besluiten van 15 april 1997;
Vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, voor zover daarbij de verzuimregistra-tie ten aanzien van appellante 4 in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit van 13 juli 1999 in zo-verre;
Bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch voor het overige;
Verklaart de beroepen tegen de besluiten van gedaagde d.dis 14 december 1998 ten name van appellantes 1, 2 en 3 ongegrond;
Veroordeelt het Lisv in de proceskosten van appellan-tes in eerste aanleg tot een bedrag van f 5.680,-- en in
ho-ger beroep tot een bedrag van f 1.420,--;
Bepaalt dat het Lisv aan appellantes het in eerste aanleg en in hoger beroep gestorte griffie-recht vergoedt ten bedrage van in totaal f 1.095,-- ten behoeve van appel-lante 1 en f 1.050,-- ten behoeve van elk van de overige appellantes afzonderlijk.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en mr G. van der Wiel als le-den, in tegenwoor-digheid van A.H. Huls als griffier, en uitge-sproken in het openbaar op 20 april 2000.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inge-volge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schen-ding of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 van die wet.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een be-roep-schrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.
HL
1704