CRvB, 14-04-1999, nr. 97/4078ALGEM
ECLI:NL:CRVB:1999:AA8675
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-04-1999
- Zaaknummer
97/4078ALGEM
- LJN
AA8675
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1999:AA8675, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑04‑1999; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑04‑1999
Inhoudsindicatie
-
97/4078 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
X B.V., gevestigd te Y, appellante,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfs-vereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Appellante is bij gemachtigden mr S.M. Kloosterhof, belastingadviseur, en mr H.M.M. Prinsen, advocaat, beiden verbonden aan Arthur Andersen te Amstelveen, op bij aanvullend beroepschrift van 30 juli 1997 aangegeven gronden, in hoger beroep gekomen van een door de Arrondissementsrechtbank te Utrecht onder dagtekening 10 maart 1997 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is onder dagtekening 8 oktober 1997 een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 maart 1999, waar voor appellante zijn verschenen mr Kloosterhof en mr Prinsen, voornoemd, terwijl gedaagde, daartoe ambtshalve opgeroepen door de Raad, zich heeft doen vertegenwoordigen door mr M.A.J. Berkers, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
Appellante is een dochtervennootschap van de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde moedervennootschap X Systems Corporation. Gedaagde biedt haar werknemers de mogelijkheid om met korting aandelen in het kapitaal van de moedervennootschap te verwerven door deelname in het 'Employee Stock Purchase Plan', een aandelenspaarplan, dat door de moedermaatschappij voor groepsmaatschappijen in het leven is geroepen. In het kader van dit aandelenspaarplan kunnen bepaalde werknemers van appellante, desgewenst, door middel van een inhouding op hun loon een bedrag van maximaal 10% van het bruto-maandloon sparen. Van het gespaarde bedrag worden aan het einde van de spaarperiode op de Amerikaanse beurs
(Nasdaq) genoteerde aandelen in de moedermaatschappij gekocht. De aankoopprijs voor de deelnemers aan het aandelenspaarplan bedraagt 85% van de slotkoers op de laatste handelsdag voorafgaand aan de laatste dag van een spaarperiode (die een half jaar beloopt) of 85% van de slotkoers op de laatste handelsdag voorafgaand aan de laatste dag van een spaarperiode indien deze lager is.
Appellante heeft een in de Nederlandse taal gestelde notitie opgesteld ten behoeve van haar werknemers, die informatie verschaft over het aandelenspaarplan.
Werknemers van appellante die wensen deel te nemen aan het aandelenspaarplan, dienen hiertoe een bepaald formulier in te vullen en dat bij de salarisadministratie van appellante in te leveren. Vervolgens gaat appellantes salarisadministratie over tot bovenvermelde netto-inhoudingen. Tot uiterlijk de vijftiende dag van de laatste maand van een spaarperiode kan een deelnemende werknemer besluiten van zijn recht van aandelenkoop geen gebruik te maken, waarna het ingehouden netto-salaris-bedrag alsnog wordt uitbetaald (zonder rente). Deelnemers die besluiten van hun aandelenkooprecht wel gebruik te maken, ontvangen van appellante een overzicht met het aantal gekochte aandelen, de aankoopkoers, alsmede het genoten voordeel.
Gedaagde heeft -voor zover in hoger beroep nog aan de orde- onder dagtekening 18 en 19 juli 1994 correctie-nota's opgelegd over de premiebetalingstijdvakken 1990 tot en met 1993, op de grond dat de door de werknemers van appellante genoten voordelen uit het aandelenspaarplan moeten worden beschouwd als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV).
Na gemaakt bezwaar heeft gedaagde dit standpunt in het bestreden besluit van 28 december 1994 gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellantes beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil of gedaagde de voordelen uit het aandelenspaarplan terecht als loon in de zin van de CSV heeft aangemerkt.
De Raad overweegt het volgende.
Primair is aan de orde de vraag of sprake is van loon uit dienstbetrekking in de zin van artikel 4 van de CSV.
De Raad is van oordeel dat die vraag bevestigend beantwoord moet worden.
Het zijn uitsluitend bepaalde werknemers van appellante die kunnen deelnemen aan het aandelenspaarplan. Hiermee is gegeven dat de dienstbetrekking met appellante de werknemers de mogelijkheid biedt het voordeel te genieten. Dit vormt evenwel op zichzelf nog onvoldoende grond om tot de conclusie te kunnen komen dat sprake is van loon in de zin van artikel 4, eerste lid, van de CSV.
Uit bovenvermelde feiten blijkt echter bovendien duidelijk dat appellante een zeer vergaande bemoeienis met de uitvoering van het aandelenspaarplan heeft. Deze uitvoering berust in essentie bij appellante voorzover het haar werknemers betreft. Een bemoeienis, die pas een einde neemt als de aandelen in het bezit van de werknemers zijn gekomen. Deze zeer vergaande bemoeienis laat naar het oordeel van de Raad geen andere conclusie toe dan dat appellante de mogelijkheid van deelname in het aandelenspaarplan van de moedermaatschappij in haar arbeidsvoorwaarden heeft geïncorporeerd. De omstandigheid dat door appellante geen aan het voordeel te relateren direct financieel offer wordt gebracht om de werknemers het voordeel te laten genieten kan daaraan niet afdoen, nog daargelaten dat appellante overigens wel een ander offer brengt in die zin dat haar administratie met de uitvoering van het aandelenspaarplan belast wordt.
De Raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat gedaagde de onderhavige voordelen terecht tot het premieloon heeft gerekend.
Het voorgaande betekent dat appellantes hoger beroep niet kan slagen.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en mr H.C. Cusell als leden, in tegenwoordigheid van mr L.H. Vogt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 1999.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) L.H. Vogt.
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens een der artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 van die wet.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zenden.