CRvB, 29-05-1998, nr. 96/7008AAW/WAO
ECLI:NL:CRVB:1998:AA8749
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
29-05-1998
- Zaaknummer
96/7008AAW/WAO
- LJN
AA8749
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1998:AA8749, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 29‑05‑1998; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JB 1998/186 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑05‑1998
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
96/7008 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., appellant,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Mr J.N.R.M. Aarts, advocaat te Veghel, heeft als gemachtigde van appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 17 juni 1996, waarbij het verzoek van appellant om herziening van een eerdere uitspraak van die rechtbank is afgewezen.
Vanwege gedaagde is een verweerschrift ingegediend.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 maart 1998, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr P.J.M. Mommers, advocaat te Veghel. Gedaagde is niet verschenen.
II. MOTIVERING
Bij uitspraak van 25 september 1995 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van gedaagde inzake de herziening van appellants uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat en appellant de hem geboden gelegenheid om dit verzuim binnen de hem daartoe gestelde termijn te herstellen niet heeft benut.
Bij uitspraak van 16 februari 1996 heeft de rechtbank het door appellant tegen de uitspraak van 25 september 1995 gedane verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
Appellant heeft herziening verzocht van de uitspraak van 16 februari 1996. Dit verzoek, door de rechtbank opgevat als een verzoek om herziening van de uitspraak van
- 25.
september 1995, is bij de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:88 van de Awb afgewezen.
Appellant heeft tegen laatstbedoelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet is bepaald dat een belanghebbende en het bestuursorgaan bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep kunnen instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb en tegen een uitspraak van de president van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, inzake:
- a.
-kort gezegd- ambtenarenzaken, en
- b.
besluiten, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij de Beroepswet behoort.
Het bestreden besluit is een besluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Beroepswet.
De aangevallen uitspraak, inhoudende afwijzing van een verzoek om herziening, is echter niet een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, noch een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb of een daarmee op een lijn te stellen uitspraak ten gronde die volgt na toewijzing van het verzoek om herziening, doch een uitspraak als bedoeld in titel 8.4 van de Awb.
Voorts wijst de Raad op het karakter van het bijzondere rechtsmiddel herziening, dat in zijn ogen tevens grond biedt voor het oordeel dat ter zake van de beslissing op het verzoek om herziening niet het gewone rechtsmiddel van hoger beroep open kan staan.
Tegen de aangevallen uitspraak kan mitsdien geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad is bijgevolg niet bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Aldus gegeven door mr J. Janssen als voorzitter en mr H. Bolt en mr J.W. Schuttel als leden, in tegenwoordigheid van mr M.M. van Maurik als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 mei 1998.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.M. van Maurik.
LK