CRvB, 22-01-1998, nr. 96/7622AW
ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7439
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
22-01-1998
- Zaaknummer
96/7622AW
- LJN
ZB7439
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursprocesrecht (V)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7439, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 22‑01‑1998; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AB 1998, 148 met annotatie van H.Ph.J.A.M. Hennekens
TAR 1998/62 met annotatie van P.L. de Vos
Uitspraak 22‑01‑1998
Inhoudsindicatie
Afbakening dienstvak/dienstonderdeel. Of een bepaald organisatieonderdeel als een voldoende zelfstandig onderdeel kan worden beschouwd dat moet worden onderscheiden van andere onderdelen, moet aan de hand van de omstandigheden worden bepaald.
Partij(en)
96/7622 AW O
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A. te B.],
appellante,
en
het dagelijks bestuur van het Centrum voor Muziek en
Dans Midden-Langstraat, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift
(met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep
ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te
Breda op 5 juli 1996 onder nr. 94/3271 AW V gegeven
uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend. Bij
brief van 24 november 1997 zijn namens gedaagde nadere
stukken aan de Raad gezonden. Van de zijde van
appellante zijn tevens nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 december
1997, waar appellante in persoon is verschenen,
bijgestaan door mr D. Wolfs, medewerkster van de
Nederlandse toonkunstenaarsbond, en waar gedaagde zich
heeft laten vertegenwoordigen door mr M.J.M.
Schoonhoven, medewerker van het Centraal Adviesbureau
voor publiek recht en administratie te 's-Hertogenbosch.
II. MOTIVERING
Appellante is op 1 mei 1970 als docente ballet in
dienst getreden bij de Waalwijkse Muziekschool, sedert
- 1988.
het bij een gemeenschappelijke regeling
ingestelde Centrum voor Muziek en Dans
Midden-Langstraat (CMD). Haar betrekking had
laatstelijk een omvang van 7 uur en 30 minuten per
week.
Op 23 december 1993 heeft het algemeen bestuur van het
CMD besloten tot een reorganisatie, zulks naar
aanleiding van vermindering van de bijdragen van
enkele deelnemende gemeenten (waaronder Drunen). In
het kader van die reorganisatie is besloten tot
opheffing met ingang van
1 januari 1994 van de door appellante gegeven cursus
klassiek ballet te Drunen.
Bij besluit van 24 januari 1994 is appellante met
ingang van 1 mei 1994 ontslagen wegens opheffing van
haar betrekking. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij
besluit van 16 juni 1994 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het
tegen het bestreden besluit ingestelde beroep
ongegrond verklaard.
Door en namens appellante zijn bezwaren van formele en
van inhoudelijke aard aangevoerd. Het formele bezwaar
houdt in dat in strijd met de toepasselijke
regelgeving geen georganiseerd overleg heeft
plaatsgevonden voorafgaande aan het reorganisatieplan,
dat ten grondslag ligt aan het ontslagbesluit.
Inhoudelijk heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het
ten onrechte niet toepassen van de voorgeschreven
afvloeiingsvolgorde nu er naar haar mening geen sprake
is van opheffing van haar betrekking doch van
vermindering van functie-omvang. Appellante stelt dat
vanwege het CMD in Waalwijk klassiek ballet wordt
gegeven door een docente met een lagere anciënniteit
dan appellante, zodat uren van die docente aan
appellante hadden moeten worden toegewezen.
De Raad overweegt allereerst dat naar zijn oordeel
niet kan worden staande gehouden dat het
reorganisatiebesluit tot stand is gekomen in strijd
met artikel A 3 van het in 1991 vastgestelde (en van
toepassing op nadien aangesteld personeel) Algemeen
Reglement van Ambtenaren werkzaam bij instellingen
voor Kunstzinnige Vorming (RAKV) dan wel artikel A 5
van het, ingevolge artikel II van de op appellante van
toepassing gebleven Rechtspositieregeling Docenten,
Consulenten en Balletbegeleiders (RDCB) met
inachtneming van hetgeen overigens in die regeling is
bepaald, van overeenkomstige toepassing verklaarde
Algemeen Ambtenarenreglement van de gemeente Waalwijk
(AAR), nu bij het CMD geen commissie voor
georganiseerd overleg bestaat terwijl - naast overleg
met alle personeelsleden - onder meer de Nederlandse
toonkunstenaarsbond is ingeschakeld.
De Raad moet thans bezien of de aan het ontslag ten
grondslag gelegde opvatting van gedaagde dat aan de
orde is de opheffing van appellantes betrekking en
derhalve geen afvloeiingsvolgorde behoefde te worden
gehanteerd in rechte stand kan houden.
Ingevolge het bepaalde in artikel II en artikel III
van de - op appellante van toepassing gebleven - RDCB
luiden het eerste en het tweede lid van artikel H 7
van het AAR als volgt:
"1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend
wegens opheffing van zijn betrekking of wegens
verandering in de inrichting van het dienstonderdeel
waarbij hij werkzaam is of van andere
dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte
aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit eerste
lid wordt eervol verleend.
2. Wanneer door de afname van het aantal beschikbare
klokuren les in enig vakgebied vermindering van
funktieomvang noodzakelijk wordt, geschiedt dit in de
volgende volgorde:....." (volgt een opsomming van
categorieën in 2 onder a tot en met e, alsmede in de
leden 3, 4 en 5).
Gedaagde heeft betoogd dat in casu sprake is van
opheffing van appellantes betrekking en niet van een
afname van het aantal verminderde klokuren les omdat
de afdeling Drunen van de CMD dient te worden gezien
als een met een eigen taak bedeeld organisatorisch
zelfstandig dienstonderdeel/dienstvak van de CMD; dat
de administratie in Waalwijk wordt verzorgd doet
daaraan naar het oordeel van gedaagde niet af. Voorts
is gewezen op de - van het balletonderwijs in Waalwijk
afwijkende - wijze waarop door appellante in Drunen
volgens de zogenaamde Engelse methode werd lesgegeven,
alsmede op het feit dat de docente in Waalwijk een
gecombineerde functie klassiek ballet/jazzballet
vervult. Ten slotte is erop gewezen dat juist bij de
sector dansante vorming in Drunen het leerlingaantal
aanzienlijk terugliep als gevolg van de concurrentie
met het creativiteitscentrum in Drunen.
De Raad kan gedaagde hierin niet volgen. Het CMD is
blijkens de gemeenschappelijke regeling gevestigd te
Waalwijk en heeft één (algemeen en dagelijks) bestuur
en één directeur. Het algemeen bestuur stelt - in
overleg met de directeur - het leerplan vast, terwijl
de directeur het rooster van lesuren in
overeenstemming met het leerplan vaststelt;
administratie en financieel beheer vinden centraal
plaats in Waalwijk. Het dagelijks bestuur regelt
aanstelling, schorsing en ontslag van de docenten bij
het CMD. Appellante is laatstelijk in 1980 aangesteld
als docente klassiek ballet zonder dat daarbij een
specifieke plaats van tewerkstelling is aangegeven;
wijziging van die aanstelling heeft nadien niet
plaatsgevonden.
Namens gedaagde is aanvankelijk gesteld dat appellante
steeds uitsluitend in Drunen heeft lesgegeven. Uit de
gedingstukken en het verhandelde ter zitting is echter
gebleken dat appellante ook lessen klassiek ballet in
Waalwijk heeft gegeven en voorts, dat zij daar
regelmatig met haar collega-docente balletuitvoeringen
voor het CMD gaf.
Gelet op al het vorenstaande is de Raad van oordeel
dat met betrekking tot het onderdeel klassiek ballet
te Drunen van de sector dansante vorming van het CDM
niet is gebleken van een zodanig organisatorisch
zelfstandig dienstonderdeel/dienstvak dat gedaagdes
beslissing dat onderdeel te doen verdwijnen tevens zou
inhouden dat de betrekking van appellante zou zijn
opgeheven. Uitgaande van de gehele sector klassiek
ballet van het CMD houdt dit in een vermindering van
functie-omvang als bedoeld in het tweede lid van het
hiervoor omschreven artikel H 7, inclusief de daarbij
geregelde afvloeiingsvolgorde.
Het vorenoverwogene houdt in dat het bestreden besluit
en de aangevallen uitspraak niet in stand kunnen
blijven.
Door en namens appellante is verzocht om de
rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 juni
- 1994.
geheel of gedeeltelijk in stand te laten, zulks
met toekenning van een schadevergoeding.
De Raad ziet echter, mede gelet op hetgeen namens
gedaagde dienaangaande is verklaard, in de gegeven
omstandigheden onvoldoende grond voor toepassing van
artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb).
Voorts acht hij, nu moet worden vastgesteld dat aan
het primaire ontslagbesluit hetzelfde gebrek kleeft
als aan het bestreden besluit, termen aanwezig om met
toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb
ook het besluit van 24 januari 1994 te vernietigen.
De Raad ziet voorts aanleiding om met toepassing van
artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen tot
vergoeding van een bedrag groot f 1.775,-, aan kosten
wegens aan appellante in eerste aanleg verleende
rechtsbijstand en van f 1.420,- van aan haar in hoger
beroep verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt:
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juni
- 1994.
alsnog gegrond en vernietigt dat besluit;
Vernietigt het aan het besluit van 16 juni 1994 ten
grondslag liggende primaire besluit van 24 januari
- 13.01.
1994;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante
ten bedrage van f 3.195,-, te betalen door het Centrum
voor Muziek en Dans Midden-Langstraat;
Bepaalt dat het Centrum voor Muziek en
Dans Midden-Langstraat aan appellante het door haar in
eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal f 500,-, vergoedt.
Aldus gegeven door mr W. van den Brink als voorzitter
en mr Ch. de Vrey en mr W.D.M. van Diepenbeek als
leden, in tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22
januari 1998.
(get.) W. van den Brink.
(get.) A.W.M. van Bommel.
HD