CRvB, 14-03-1997, nr. 96/2946ZFW, nr. 96/2947AWBZ
ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6868
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-03-1997
- Zaaknummer
96/2946ZFW
96/2947AWBZ
- LJN
ZB6868
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1997:ZB6868, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑03‑1997; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 19 Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering
- Vindplaatsen
USZ 1997/98 met annotatie van J.P.M. van Zijl
Uitspraak 14‑03‑1997
Inhoudsindicatie
-
96/2946 ZFW
96/2947 AWBZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., appellant,
wettelijk vertegenwoordigd door C., eveneens wonende te B.,
en
Onderlinge Waarborgmaatschappij OZ Zorgverzekeringen
U.A., als rechtsopvolger van Zorgverzekeraar AZWZ/ZHE, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 10 augustus 1993 heeft Zorgverzekeraar
AZWZ/ZHE, de rechtsvoorganger van gedaagde, geweigerd de
kosten c.q. een gedeelte van de kosten van de BIBIC-therapie
(Britisch Institute for Brain Injured Children)
in Engeland, ten behoeve van appellant, ten laste van de
Ziekenfondswet (ZFW) dan wel van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te brengen.
De Commissie voor beroepszaken van de Ziekenfondsraad
heeft bij advies van 29 maart 1994 aan de gemachtigde van
appellant te kennen gegeven dat zij het resultaat van
evenvermeld besluit volledig juist acht.
De Arrondissementsrechtbank te Breda heeft het tegen dat
besluit van 10 augustus 1993 ingestelde beroep bij
uitspraak van 30 januari 1996 ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr J.M.M. Verstrepen, advocaat te
Oosterhout, van die uitspraak in hoger beroep gekomen. In
een aanvullend beroepschrift, met bijlagen, zijn de
gronden uiteengezet waarop het hoger beroep berust.
Bij brief van 5 augustus 1996 heeft gedaagde een
verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter
zitting van de Raad op 31 januari 1997, waar partijen
- zoals tevoren aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 januari 1994 is de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) in werking getreden en is de
Beroepswet gewijzigd. De in dit kader gegeven wettelijke
regels van overgangsrecht brengen echter mee dat op het
onderhavige beroep moet worden beslist met toepassing van
het procesrecht zoals dat luidde vóór 1 januari 1994,
behoudens wat betreft de mogelijkheid van vergoeding van
proceskosten als geregeld in artikel 8:75 van de Awb.
De in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak weergegeven
feiten vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij de
beoordeling van dit geding.
De rechtbank, die het bestreden besluit in stand heeft
gelaten, is tot de conclusie gekomen dat de BIBIC-therapie
geen verstrekking is in de zin van de ZFW en
evenmin een zorgaanspraak als bedoeld in de AWBZ. Daartoe
heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"Ingevolge het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van
de ZFW hebben verzekerden aanspraak op
verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige
verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg
geen aanspraak bestaat ingevolge de AWBZ.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van
de AWBZ hebben verzekerden aanspraak op zorg ter
voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun
geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging.
De ZFW en de AWBZ regelen zelf niet de inhoud en de
omvang van de prestaties. De wetten bepalen slechts
dat al deze onderwerpen bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden geregeld. De voor de
verstrekkingen belangrijkste regelingen zijn het
(Koninklijk Besluit van 4 januari 1966, Staatsblad
1966, nummer 3) en het Besluit zorgaanspraken
bijzondere ziektekostenverzekering (Koninklijk
Besluit van 20 november 1991, Staatsblad 1991, nummer 590).
Tussen partijen is niet in geding dat de BIBIC-therapie
niet behoort tot het verstrekkingenpakket
van de ZFW zoals verwoord in artikel 2 van het
Evenmin is in geschil dat de BIBIC-therapie niet
wordt genoemd in het Besluit zorgaanspraken
bijzondere ziektekostenverzekering.
In zijn brief van 7 mei 1993 aan verweerder heeft de
gemachtigde van eiser gewezen op artikel 3 van het
Ingevolge het bepaalde in artikel 3, onder a en b,
van het Verstrekkingenbesluit kan een verzekerde
aanspraak maken op genees- en heelkundige hulp door
een huisarts of specialist, die wat de omvang
betreft bepaald wordt door "hetgeen in de kring van
beroepsgenoten gebruikelijk is."
Voor het antwoord op de vraag of een bepaalde behandeling
aan het "gebruikelijkheidscriterium" voldoet, is, naar de
Centrale Raad van Beroep meerdere malen heeft overwogen,
niet van belang dat de verzekerde stelt dat hij en vele
anderen menen daarbij baat te hebben ondervonden. Een
behandeling is gebruikelijk indien deze een naar de stand
van de medische wetenschap en praktijk in Nederland
adequate behandeling is.
Voor wat betreft de BIBIC-therapie kan naar het oordeel
van de rechtbank niet worden gesproken van een
behandeling die gebruikelijk is. Evenmin kan worden
gezegd dat er sprake is van revalidatiezorg volgens de
algemeen aanvaarde standaard, zoals verwoord in artikel
19 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere
ziektekostenverzekering. De rechtbank neemt hierbij in
acht de brief van drs C. van Lintel, adviserend
geneeskundige van verweerder, gedateeerd 23 februari 1995
(gedingstuk A29) waarin hij de rechtbank schrijft:
"Aangezien de BIBIC-therapie binnen de beroepsgroep
in Nederland niet gezien wordt als een therapievorm
waarvan de waarde wetenschappelijk is aangetoond, is
het om die reden ook niet in het
verstrekkingenpakket opgenomen. Van belang is nog
te vermelden dat het British Institute for Brain
Injured Children (BIBIC) geen door de Engelse
overheid erkend instituut is en haar behandelwijze
ook niet door de National Health Service vergoed wordt."
De Raad kan zich geheel verenigen met het hierboven
(gedeeltelijk) weergegeven oordeel van de rechtbank. Voor
de juistheid van dat oordeel, en derhalve van het
bestreden besluit, heeft de Raad voorts steun gevonden in
een tweetal publicaties over de BIBIC-therapie (in 1993
en 1995), in een brief d.d. 21 maart 1995 van prof
dr A. Vermeer, in een door studenten van de Hogeschool
Nijmegen in 1994 gemaakte scriptie over de BIBIC-therapie
(Onbekend maakt onbemind; Doman of NDT, een
controversiële keuze), alsmede in hetgeen de medisch
adviseur van gedaagde ter zitting van de rechtbank heeft verklaard.
Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd en met (medische)
verklaringen toegelicht, heeft de Raad niet tot een ander
oordeel kunnen leiden.
Weliswaar blijkt uit een aantal van die overgelegde
verklaringen dat appellant baat heeft bij de BIBIC-therapie,
doch daarmee is, gelet op het vorenstaande, nog
niet voldaan aan het criterium dat die therapie "in de
kring van de beroepsgenoten (in Nederland) gebruikelijk is".
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak
bevestigd dient te worden.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskosten
veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene
wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en
mr D.J. van der Vos en mr Ch.J.G. Olde Kalter als leden,
in tegenwoordigheid van mr S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 1997.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning.