CRvB, 28-08-1996, nr. 95/2622AAW/WAO
ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6393
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
28-08-1996
- Zaaknummer
95/2622AAW/WAO
- LJN
ZB6393
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6393, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 28‑08‑1996; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 26 Beroepswet
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑08‑1996
Inhoudsindicatie
Rechtbank heeft ex art 8:64.1 Awb onderzoek geschorst; ex art 8:64.3 Awb wordt na schorsing zaak op een nadere zitting hervat; i.c. niet gebeurd.
Partij(en)
95/2622 AAW/WAO O
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], appellante,
en
het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en
Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen,
gedaagde.
I.ONTSTAAN. EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 18 januari 1994 heeft gedaagde de aan
appellante krachtens de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende uitkeringen,
die werden berekend naar een mate van
arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 3
maart 1994 ingetrokken op de grond dat haar
arbeidsongeschiktheid per die datum moet worden gesteld
op minder dan 15%.
De arrondissementsrechtbank te Rotterdam heeft bij
uitspraak van 5 maart 1995 het door appellante tegen
voormeld besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante is bij beroepschrift (met bijlage) van 3 april
- 1995.
in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde is een verweerschrift (met bijlage),
gedateerd 10 oktober 1995, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op
31 juli 1996. Appellante is daar verschenen, vergezeld
door haar echtgenoot, H. van der Ent. Gedaagde heeft zich
- -
zoals aangekondigd- niet laten vertegenwoordigen.
- II.
MOTIVERING
De Raad ziet aanleiding om in de eerste plaats te
onderzoeken of de aangevallen uitspraak van de rechtbank
op juiste wijze is tot stand gekomen.
Blijkens de gedingstukken is het door appellante bij de
rechtbank ingestelde beroep door de rechtbank behandeld
ter zitting van 27 januari 1995. Naar is vermeld in het
van die zitting opgemaakte proces-verbaal, heeft de
toenmalige gemachtigde van appellante, mr H.A.
Bravenboer, advocaat te Spijkenisse, op de ochtend van de
zitting per fax nog een gedingstuk ingediend. Op de
zitting had gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen.
In deze gang van zaken heeft de rechtbank aanleiding
gevonden om het onderzoek in deze zaak te schorsen.
Vervolgens heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak
gedaan.
De Raad overweegt het volgende.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64,
eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
- Awb)
het onderzoek geschorst.
Ingevolge artikel 8:64, derde lid van de Awb wordt na een
schorsing een zaak op een nadere zitting hervat in de
stand waarin zij zich bevond. Ingevolge artikel 8:64,
vijfde lid van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de
nadere zitting achterwege blijft. Voorwaarde voor de
uitoefening van de laatste bevoegdheid is dat partijen
hiervoor toestemming hebben gegeven.
Deze toestemming ontbreekt in het onderhavige geval.
Daarom heeft de rechtbank de aangevallen uitspraak gedaan
in strijd met artikel 8:64 van de Awb. Derhalve komt de
aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
Aangezien appellante erover heeft geklaagd dat haar door
de gang van zaken de mogelijkheid van weerwoord bij de
rechtbank is ontnomen, acht de Raad het aangewezen om met
toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b
van de Beroepswet de zaak terug te wijzen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het
bepaalde in artikel 25, eerste lid van de Beroepswet
stelt de Raad vast dat het door appellante in hoger
beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te
worden vergoed.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van van artikel
8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de
proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten
worden begroot op f 36,15 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank te Rotterdam;
Verstaat dat gedaagdes bedrijfsvereniging aan appellante
het gestorte recht van f 150,- vergoedt;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in
hoger beroep tot een bedrag groot f 36,15, te betalen
door gedaagdes bedrijfsvereniging.
Aldus gegeven door mr C.G.L. Plomp als voorzitter en
mr A. Beuker-Tilstra en mr L.J.A. Damen als leden, in
tegenwoordigheid van B.C. Rog als griffier, en
uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 1996.
(get.) C.G.L. Plomp.
(get.) B.C. Rog.
HD/RH
- 26.08.