JOL 2007, 310:Huurgeschil. Rechterlijke matiging bedongen boete; maatstaf van art. 6:94 BW. Vergoeding buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De in de bepaling van art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging van de bedongen boete slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's hofs oordeel dat de vordering van de verhuurder tot vergoeding van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten en proceskosten niet kan worden toegewezen omdat de verhuurder onvoldoende heeft onderbouwd, dat sprake is van andere werkzaamheden dan die waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.