JOL 2007, 205:Hoger beroep; grenzen rechtsstrijd; uitleg processtukken. Zorgplicht bank jegens door haar geadviseerde particuliere beleggers; maatstaf. Niet alleen geïntimeerde, maar ook appellant heeft de vrijheid om naar aanleiding, van het verloop van het processuele debat zijn stellingen verder te ontwikkelen en te preciseren, met dien verstande dat appellant daarbij — behoudens nu niet terzake doende uitzonderingen — dient te blijven binnen de door de grieven getrokken grenzen ven de rechtsstrijd. Het oordeel over de vraag óf appellant zich aan die grenzen heeft gehouden, berust op een aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden uitleg van de processtukken en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. De omvang van de uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht van de bank jegens door haar geadviseerde particuliere cliënten die zich met risicovolle optietransacties bezighouden, hangt af van de omstandigheden van het geval. In de gegeven omstandigheden van het onderhavige geval is bij de beoordeling van de vraag of de bank bij haar advisering heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens thans verweerder in cassatie van wezenlijk belang of verweerder, naar de bank wist, direct of indirect over voldoende vermogen beschikte om de ontstane dekkingstekorten uit eigen middelen aan te zuiveren, dan wel daartoe van elders geld moest aan trekken, zodat het hof, door op de daarop betrekking hebbende stelling van de bank niet in te gaan, zijn arrest in zoverre onvoldoende heeft gemotiveerd.