JOL 2006, 291:Wet Bopz. Voorlichting rechter-commissaris buiten aanwezigheid betrokkene; beslissing gebaseerd op brief waarop betrokkene niet heeft kunnen reageren: strijd met beginselen behoorlijke rechtspleging; schending art. 5 EVRM en art. 8 leden 8 en 9 Wet Bopz. De bestreden beschikking is totstandgekomen in strijd met de mede in verband met art. 5 EVRM te dezen in acht te nemen beginselen van behoorlijke rechtspleging, zoals die ook tot uitdrukking komen in art. 8 leden 8 en 9 Wet Bopz, doordat de rechtbank niet, zoals zij ingevolge art. 8 leden 8 en 9 Wet Bopz had dienen te doen, betrokkene vóór het geven van de beschikking in kennis heeft gesteld van de zakelijke inhoud van de door de rechter-commissaris tijdens de zitting buiten de tegenwoordigheid van betrokkene ingewonnen inlichtingen en betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld zich daarover uit te laten. Uit art. 8 lid 2 Wet Bopz vloeit voort dat niet de curator maar alleen de betrokkene zelf afstand kan doen van de rechten die art. 8 leden 8 en 9 Wet Bopz haar geven. De beschikking is evenzeer totstandgekomen in strijd met het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor zoals dat mede tot uitdrukking komt in art. 8 lid 9 Wet Bopz nu uit de gedingstukken niet blijkt dat de rechtbank betrokkene en haar raadsvrouw in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de brief van de moeder waarop de rechtbank mede haar beslissing heeft gebaseerd.