HR, 17-02-2006, nr. R05/062HR
ECLI:NL:PHR:2006:AU6941
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2006
- Zaaknummer
R05/062HR
- LJN
AU6941
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU6941, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 17‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU6941
ECLI:NL:PHR:2006:AU6941, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑02‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU6941
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen ouders over wijziging van de omgangsregeling van de vader met zijn minderjarige zoon (81 RO).
17 februari 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/062HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift gedateerd 18 december 2003 heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht de bij beschikking van de rechtbank te Utrecht van 13 februari 2000 vastgestelde omgangsregeling tussen verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - en het minderjarige kind van partijen, [de zoon], te wijzigen.
De vader heeft een verweerschrift ingediend.
Na behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij beschikking van 9 juni 2004 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 17 februari 2005 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 13 februari 2000, de omgangsregeling van de vader met [de zoon] beperkt, zoals door de moeder verzocht.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, P.C. Kop en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 februari 2006.
Conclusie 17‑02‑2006
Inhoudsindicatie
Geschil tussen ouders over wijziging van de omgangsregeling van de vader met zijn minderjarige zoon (81 RO).
Rek.nr. R05/062HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 25 nov. 2005
conclusie inzake
[de vader]
tegen
[de moeder ]
Edelhoogachtbaar College,
1. De partijen in deze procedure, hierna: de vader en de moeder, hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 1994 een zoon geboren, genaamd [de zoon]. De vader heeft [de zoon] erkend. Bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht d.d. 13 mei 1994 zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. Bij beschikking van de rechtbank Utrecht d.d. 13 september 2000 is tussen de vader en [de zoon] een omgangsregeling vastgesteld.
2. Op 26 januari 2004 heeft de moeder ter griffie van de rechtbank Utrecht een verzoekschrift ingediend strekkende tot wijziging (beperking) van de bij beschikking van 13 september 2000 vastgestelde omgangsregeling vanwege gewijzigde omstandigheden. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het verschil in opvoeding tussen de vader en haar dusdanig groot is dat [de zoon] veel problemen heeft om zich aan te passen bij haar, indien hij enkele dagen bij de vader heeft doorgebracht.
3. De vader heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij betwist dat de omstandigheden sedert de beschikking van 13 september 2000 zijn gewijzigd en aangevoerd dat het in het belang van het kind is dat de huidige omgangsregeling gehandhaafd blijft.
4. Bij beschikking van 9 juni 2004 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen. De rechtbank achtte genoegzaam door de moeder aangetoond dat sprake is van wijziging van omstandigheden, zodat zij ontvankelijk is in haar verzoek. Zij was evenwel van oordeel dat niet is gebleken dat de minderjarige dusdanige problemen ondervindt van de verschillende opvoedingsstijlen van partijen dat het dientengevolge in het belang van de minderjarige is om de omgangsregeling te wijzigen.
5. De moeder is van deze beschikking is hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam en had succes: bij beschikking van 17 februari 2005 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, met wijziging van de beschikking van 13 september 2000, de omgangsregeling van de vader met [de zoon] beperkt, zoals door de moeder verzocht. Daartoe overwoog het hof onder meer (r.o. 4.4):
"Het hof constateert dat er een bijzonder groot verschil is in opvoedingsstijl van de moeder en de vader. Gebleken is dat het voor partijen zeer moeilijk is om hierin voor [de zoon] helderheid te verschaffen. De moeder heeft beschreven dat het gedrag van [de zoon] is veranderd en dat hij zich de laatste tijd heel anders - nukkig, boos en tegendraads - gedraagt wanneer hij na bezoek aan de vader terugkomt bij haar. Dit gedrag baart zowel haar, als de leerkracht van de school als de buitenschoolse opvang zorgen. Dit laatste wordt door het verslag van de buitenschoolse opvang bevestigd.
De Raad (de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht; A-G) heeft naar voren gebracht dat als ten gevolge van verschillende opvoedingsstijlen druk ontstaat op een kind, zulks schadelijk is voor het kind. Het hof is van oordeel dat hiervan thans sprake is.
Het hof acht niet aannemelijk dat partijen in staat zijn binnen afzienbare tijd in betekenende mate de onderlinge communicatie betreffende [de zoon] te verbeteren, zoals door de Raad voorgestaan. Daarvoor is de communicatie tussen hen te ernstig verstoord. Dit probleem in de communicatie betreffende [de zoon] speelde bovendien reeds in de tijd dat partijen nog samenwoonden.
Gelet op het voorgaande, vormt de omgangsregeling, zoals bepaald bij de beschikking van 13 september 2000, en daarin in het bijzonder (duur en frequentie van) het verblijf bij de vader voor [de zoon] een te zware belasting. Het hof zal dan ook in het belang van [de zoon] de omgang met de vader terugbrengen tot de regeling, zoals door de moeder verzocht.
Door de duur van het verblijf bij de vader te beperken zal [de zoon] minder indringend worden geconfronteerd met het verschil in opvoedingsstijlen, hetgeen meer rust voor hem zal creëren dan thans het geval is. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen."
6. De vader is tegen de beschikking van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit twee onderdelen opgebouwd middel. De moeder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij de Hoge Raad verzocht het cassatieberoep te verwerpen.
7. Het middel keert zich in zijn twee onderdelen met motiveringsklachten tegen de zojuist aangehaalde rechtoverwegingen van het hof.
8. Onderdeel 1a betoogt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien wat het hof bedoelt met het begrip "opvoedingsstijl" en wat nu de echte reden is voor het oordeel van het hof dat de vader en de zoon minder contact mogen hebben.
9. Het onderdeel is m.i. tevergeefs voorgesteld. Met het begrip "opvoedingsstijl" heeft het hof, blijkens r.o. 2.4 en r.o. 4.4, eerste alinea, kennelijk het oog op het uit het - tussen partijen niet bestreden - verschil in levenswijze en culturele achtergrond van de vader en de moeder voortvloeiende verschil in opvatting tussen hen omtrent de opvoeding van [de zoon]. Anders dan het onderdeel lijkt te suggereren berust het oordeel van het hof dat de omgang van [de zoon] met de vader moet worden teruggebracht tot de regeling zoals door de moeder verzocht, niet op een waardeoordeel over de verschillende opvoedingsstijlen van de ouders en/of de achtergronden waaruit het verschil in opvoedingsstijl voortvloeit, maar op het oordeel dat het geconstateerde verschil in opvoedingsstijl tot gevolg heeft dat druk ontstaat op [de zoon] en dat dit voor het kind schadelijk is, zodat, gegeven het communicatieprobleem van de ouders betreffende [de zoon], de duur en de frequentie van het verblijf van [de zoon] bij de vader volgens de bij de beschikking van 13 september 2000 vastgestelde omgangsregeling voor [de zoon] een te zware belasting is. Dit oordeel is, ook zonder nader toelichting, niet onbegrijpelijk en maakt voldoende duidelijk welke rol het begrip opvoedingsstijl heeft gespeeld in de oordeelsvorming van het hof.
10. Onderdeel 1b neemt tot uitgangspunt dat het hof heeft geoordeeld dat de als "opvoedingsstijl" aangeduide Molukse cultuur schadelijk zou zijn voor het kind dat zijn wortels ook in die cultuur heeft, en klaagt dat dit oordeel, zonder nadere toelichting, die ontbreekt onbegrijpelijk is.
11. Ook dit onderdeel zal niet tot cassatie kunnen leiden. Het uitgangspunt waarop het berust, mist feitelijke grondslag. Zoals reeds is aangetekend, heeft het hof niet een waardeoordeel uitgesproken over de verschillende opvoedingsstijlen van de ouders, noch over de achtergrond waaruit dit verschil in opvoedingsstijl voortvloeit, doch heeft het zijn oordeel doen steunen op de gevolgen die het geconstateerde verschil in opvoedingsstijl heeft voor [de zoon], zulks met het oog op de vraag of diens belang een wijziging van de bestaande omgangsregeling in de door de moeder verzochte zin vergt.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden