HR, 10-02-2006, nr. R05/120HR
ECLI:NL:PHR:2006:AU5709
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2006
- Zaaknummer
R05/120HR
- LJN
AU5709
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AU5709, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑02‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU5709
ECLI:NL:PHR:2006:AU5709, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑02‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AU5709
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2006
Inhoudsindicatie
WSNP, voortzetting schuldsaneringsregeling; niet-ontvankelijkheid hoger beroep saniet wegens het ontbreken van gronden van beroep (81 RO).
10 februari 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/120HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. A. Ramsoedh.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - is bij vonnis van de rechtbank te Utrecht van 7 mei 2002 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
Nadat de rechtbank de verificatievergadering had gehouden en op 19 april en 17 mei 2005 de zaak had behandeld, heeft zij bij vonnis van 24 mei 2005 bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en een saneringsplan vastgesteld. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, en dat geen toepassing wordt gegeven aan art. 354 lid 2 F.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] bij verzoekschrift van 31 mei 2005 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Verzoeker] heeft op 17 augustus 2005 een nader beroepschrift ingediend.
Na behandeling van de zaak op 26 augustus 2005, heeft het hof bij arrest van 2 september 2005 [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 10 februari 2006.
Conclusie 10‑02‑2006
Inhoudsindicatie
WSNP, voortzetting schuldsaneringsregeling; niet-ontvankelijkheid hoger beroep saniet wegens het ontbreken van gronden van beroep (81 RO).
Rek.nr. R05/120HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 4 nov. 2005
conclusie inzake
[verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Ten aanzien van thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], is bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 7 mei 2002 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
2. Nadat de verificatievergandering was gehouden, heeft de rechtbank bij vonnis van 24 mei 2005 bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] wordt voortgezet en een saneringsplan vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat [verzoeker] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat geen toepassing wordt gegeven aan art. 354 lid 2 Fw.
3. Van dit vonnis is [verzoeker] bij een op 31 mei 2005 ter griffie van het gerechtshof te Amsterdam ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gegaan.
4. In zijn beroepschrift heeft [verzoeker] als enig bezwaar tegen het vonnis van de rechtbank naar voren gebracht dat hij zich met de inhoud en de conclusie daarvan niet kan verenigen en aangegeven dat hij op nader aan te voeren gronden in hoger beroep komt. Bij nader beroepschrift van 17 augustus 2005 heeft [verzoeker] alsnog gronden van beroep tegen het vonnis van de rechtbank geformuleerd.
5. Bij arrest van 2 september 2005 heeft het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. Daartoe overwoog het hof onder meer (r.o. 2.2):
"Behoudens wettelijke uitzonderingen of bijzondere omstandigheden dient een appelrekest de gronden van het beroep te bevatten, hetgeen wil zeggen dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant meent dat de door hem bestreden uitspraak onjuist is. Van een wettelijke uitzondering als hiervoor bedoeld is in de procedure als die hier aan de orde is geen sprake. Evenmin zijn van de zijde van [verzoeker] bijzondere omstandigheden gesteld die meebrengen dat een uitzondering op de hiervoor vermelde regel dat het appelrekest de gronden van het beroep moet bevatten dient te worden gemaakt. Overigens geldt ook dan, dat, in het geval de appeltermijn reeds is verstreken, van de appellant verwacht mag worden dat hij de appelgronden met bekwame spoed alsnog indient. Door [verzoeker] zijn evenwel eerst in zijn nader beroepschrift van 17 augustus 2005 nadere gronden aangevoerd, hetgeen niet met bekwame spoed is. Het hof is van oordeel dat met de enkele door [verzoeker] tegen het vonnis waarvan beroep geformuleerde grief dat hij zich daarmee niet kan verenigen, niet is voldaan aan het vereiste dat het beroepschrift de gronden dient te bevatten waarop het hoger beroep berust."
6. [Verzoeker] is tegen het arrest van het hof (tijdig; zie art. 342 lid 3 Fw) in cassatie gekomen.
7. Als cassatieklacht voert [verzoeker] aan dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat in casu geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die meebrengt dat een uitzondering dient te worden gemaakt op de regel dat het appelrekest de gronden van het beroep moet bevatten. Volgens de klacht is wel degelijk sprake van bijzondere omstandigheden, hierin bestaande dat van de zijde van de griffie van het hof desgevraagd aan de advocaat van [verzoeker] is medegedeeld dat een beroep op nader aan te voeren gronden kon worden ingesteld, mits de gronden maar voor de zitting van het hof zouden worden ontvangen. De advocaat van [verzoeker] heeft daarop de nadere gronden bij het beroep op 17 augustus 2005, dat wil zeggen 9 dagen vóór de op 26 augustus 2005 (nader) vastgestelde zitting van het hof, ingediend.
8. De klacht zal niet tot cassatie kunnen leiden. De omstandigheid dat de advocaat van [verzoeker] over de vraag of het beroep op nader aan te voeren gronden kon worden ingesteld overleg heeft gevoerd met de griffie van het hof en dat van deze zijde aan de advocaat is medegedeeld dat zulks mogelijk is, mits de gronden maar voor de zitting zouden worden ontvangen, kan het wettelijk vereiste van art. 359 jo. art. 278 lid 1 Rv dat het beroepschrift de gronden dient te bevatten waarop het hoger beroep berust, niet terzijde stellen. Zie HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2. Zie voorts HR 2 september 2005, Rek.nr. R05/030HR, JOL 2005, 449. 's Hofs (impliciete) oordeel dat de door de klacht bedoelde omstandigheid niet kan meebrengen dat een uitzondering wordt gemaakt op de regel dat het appelrekest de gronden van het beroep moet bevatten, is derhalve juist.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden