HR, 23-12-2005, nr. C05/277HR
ECLI:NL:PHR:2005:AU7505
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2005
- Zaaknummer
C05/277HR
- LJN
AU7505
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU7505, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑12‑2005; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2005:AU7505
ECLI:NL:PHR:2005:AU7505, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑12‑2005
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AU7505
- Wetingang
art. 63 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 63 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Verstekverlening; dagvaarding in cassatie van rechtspersoon onder in Handelsregister vermelde, doch andere naam dan deze zelf in appel had gehanteerd en die onjuist blijkt; geen verstek tegen mede-verweerder met niet-bestaande naam.
23 december 2005
Eerste Kamer
Nr. C05/277HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
1. [Verweerster 1], voorheen genaamd Mechanisatiebedrijf [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [Verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in cassatie
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van dagvaarding van 7 september 2005 aan verweersters in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerster 1] en [verweerster 2], dan wel gezamenlijk te noemen: [verweerster] c.s. - aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 7 juni 2005, en [verweerster] c.s. gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 14 oktober 2005.
[Verweerster] c.s. zijn niet verschenen. [eiser] heeft verzocht verstek tegen [verweerster] c.s. te verlenen.
De Advocaat-Generaal J. Spier heeft ter terecht-zitting van 11 november 2005 schriftelijk geconcludeerd tot weigering van het gevraagde verstek.
2. Beoordeling van het verzoek om verstekverlening
Het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht, is gewezen tussen "[A] B.V." als appellante en [eiser] als geïntimeerde. Het dagvaardingsexploot waarmee deze cassatieprocedure is aangevangen, is op de voet van art. 63 Rv. uitgebracht ten kantore van de procureur van appellante in de vorige instantie en gericht tegen "[verweerster 1]" en "[verweerster 2]".
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [eiser] bewijsstukken overgelegd, waaruit ten genoege van de Hoge Raad is gebleken, dat een besloten vennootschap "[A] B.V." niet heeft bestaan, doch dat de besloten vennootschap "[verweerster 1] ", voorheen genaamd "Mechanisatiebedrijf [A]", mede optrad onder "Mechanisatie & Constructie Bedrijf [B] b.v.". Het briefhoofd waarin deze naam is gehanteerd, geeft daarvan blijk door de vermelding van het handelsregisternummer waaronder "[verweerster 1]" blijkens de door [eiser] overgelegde stukken in het Handelsregister is opgenomen. Er moet derhalve worden aangenomen dat de besloten vennootschap die in appel is opgetreden onder de naam "[A] B.V." de vennootschap was, die thans "[verweerster 1]" heet.
Er kan derhalve verstek worden verleend tegen deze vennootschap, doch niet tegen "[verweerster 2]".
3. Beslissing
De Hoge Raad:
verleent verstek tegen [verweerster 1];
weigert het gevraagde verstek tegen [verweerster 2] en verstaat dat de instantie ten aanzien van deze vennootschap is geëindigd;
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 6 januari 2006 voor voortprocederen in de zaak tegen [verweerster 1] B.V.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 december 2005.
Conclusie 23‑12‑2005
Inhoudsindicatie
Verstekverlening; dagvaarding in cassatie van rechtspersoon onder in Handelsregister vermelde, doch andere naam dan deze zelf in appel had gehanteerd en die onjuist blijkt; geen verstek tegen mede-verweerder met niet-bestaande naam.
Rolnr. C05/277HR
mr J. Spier
Rolzitting 11 november 2005
Conclusie op verstek inzake
[eiser]
tegen
[verweerster 1]
en
[verweerster 2]
1. Verweerders zijn in feitelijke aanleg niet in deze procedure betrokken geweest. Zij worden in het thans bestreden arrest dan ook niet genoemd.
2 Volgens het cassatiemiddel onder A2 is [A] BV thans genaamd [verweerster 2]. Het zou dus gaan om een naamswijziging.
3. Deze voorstelling van zaken vindt in de overgelegde uittreksels uit het handelsregister geen steun. Ten overvloede: evenmin valt daaruit af te leiden dat de in 's Hofs arrest genoemde naam van geïntimeerde ([A] BV)(1) haar/hun handelsnaam zou zijn. Ten slotte: van nieuwe feiten is evenmin sprake. Volgens de uittreksels uit het handelsregister is er sinds 28 mei 1999 niets gewijzigd in de rechtsvorm en benaming.(2)
4. Mogelijk(3) moet worden aangenomen dat de partij die tot en met 's Hofs arrest in rechte is betrokken (een rechtspersoon) nooit heeft bestaan. Dat komt evenwel voor risico van [eiser]. Het had op eenvoudige wijze in het handelsregister kunnen worden nagezien.
5. Een en ander zou slechts de ontvankelijkheid raken, ware het niet dat [eiser] ervoor heeft gekozen om de dagvaarding te doen betekenen op de voet van art. 63 Rv. Nu verweerders in cassatie nimmer in deze procedure betrokken zijn geweest, biedt art. 63 Rv. geen enkele basis om op de daar aangegeven wijze te dagvaarden.(4)
5. Verstek zal moeten worden geweigerd.
6. Ten overvloede: [eiser] wordt daardoor m.i. niet in haar belang geschaad. Het beroep zou immers toch nergens toe kunnen leiden. Immers zou hij n.m.m. niet kunnen worden ontvangen in zijn vordering,(5) gesteld al dat verstek zou worden verleend. Eens te meer omdat duister is welke van de twee in cassatie gedagvaarde partijen in de plaats zou (moeten) komen van [A] BV, gesteld al dat het mogelijk zou zijn dat één hunner de procedure zou overnemen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot weigering van het verstek.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 De onderstreping van mij, AG.
2 Wel zou "de nevenvestiging", kennelijk van [A] BV te [vestigingsplaats], met ingang van 1 februari 2003 zijn opgeheven.
3 Dat kan met niet met zekerheid worden opgemaakt uit de overgelegde stukken. Voor de vraag of verstek al dan niet kan worden verleend, doet het er niet toe.
4 Vgl. HR 8 januari 1982, NJ 1983, 777 WHH.
5 Vgl. HR 6 december 2002, NJ 2004, 162 rov. 3.5.1-3.5.3.