RFR 2006, 4
Gezag en omgang. Tijdelijke ontzegging omgang aan gezagsouder ex art. 1:253a BW niet in strijd met art. 8 EVRM.
HR 18-11-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT8247
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 november 2005
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven
- Zaaknummer
R03/130HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AT8247
- JCDI
JCDI:ADS125412:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AT8247, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑11‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AT8247, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2005
- Wetingang
BW art. 1:253a; EVRM art. 8
Essentie
Tijdelijke ontzegging omgang aan gezagsouder ex art. 1:253a BW is niet in strijd met art. 8 EVRM.
Samenvatting
Na echtscheiding hebben partijen het gezamenlijk gezag behouden over hun minderjarige kind. Zij vragen in deze procedure beiden wijziging van het ouderlijk gezag en bepaling van de verblijfplaats van het kind. De vrouw heeft voorts verzocht de vastgestelde omgangsregeling te wijzigen zodanig dat geen omgang meer plaatsvindt. De man heeft juist om een meer uitgebreide omgangsregeling verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat het ouderlijk gezag voortaan alleen toekomt aan de vrouw en de man omgang ontzegd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.