RvdW 2005, 114
Bestuurdersaansprakelijkheid o.g.v. art. 36 Invorderingswet 1990. Kennelijk onbehoorlijk bestuur: maatstaf; alle omstandigheden van geval in onderling verband en samenhang; causaal verband; stelplicht en bewijslast; omkeringsregel niet van toepassing.
HR 14-10-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT6017
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14 oktober 2005
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, P.C. Kop, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C04/172HR
- Conclusie
A-G Keus
- LJN
AT6017
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AT6017, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AT6017, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑10‑2005
- Wetingang
Essentie
Bestuurdersaansprakelijkheid o.g.v. art. 36 Invorderingswet 1990. Kennelijk onbehoorlijk bestuur: maatstaf; alle omstandigheden van geval in onderling verband en samenhang; causaal verband; stelplicht en bewijslast; omkeringsregel niet van toepassing.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur als bedoeld in art. 36 Iw 1990 komt het erop aan dat de rechter alle terzake dienende omstandigheden van het geval in totaliteit en in onderling verband en samenhang in zijn beoordeling betrekt, waarbij op de rechter geen verzwaarde motiveringsplicht rust. Dat betekent ook dat de rechter bij de vaststelling van het vereiste causaal verband ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.