RvdW 2005, 97
Beginsel hoor en wederhoor; afstand van de in dit beginsel gelegen bescherming. Vordering ongedaanmaking van de ingevolge het beroepen vonnis verrichte prestatie; eisen behoorlijke rechtspleging.
HR 09-09-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
9 september 2005
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann
- Zaaknummer
C04/094HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AT4039
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overige verbintenissen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2005:AT4039, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2005
ECLI:NL:HR:2005:AT4039, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑09‑2005
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑03‑2004
- Wetingang
EVRM art. 6; BW art. 6:203; Rv art. 19
Essentie
Beginsel hoor en wederhoor; afstand van de in dit beginsel gelegen bescherming. Vordering ongedaanmaking van de ingevolge het beroepen vonnis verrichte prestatie; eisen behoorlijke rechtspleging.
De eisen van een behoorlijke procesorde, waaronder in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor, brengen mee dat de rechter in een civiele procedure slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Dit uitgangspunt is niet zonder uitzonderingen. Het kan met name uitzondering lijden ingeval een van partijen afstand doet van de in het beginsel van hoor en wederhoor gelegen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.