NJ 2005, 413
Bodemverontreiniging. Vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op voet art. 75 lid 3 Wbb: vereisten; ernstige bodemverontreiniging?
HR 25-03-2005, ECLI:NL:PHR:2005:AR7348, m.nt. C.J.H. Brunner (Gemeente Bedum/Huizingh)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 maart 2005
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C04/040HR
- Conclusie
P-G Hartkamp
- Noot
C.J.H. Brunner
- LJN
AR7348
- Roepnaam
Gemeente Bedum/Huizingh
- JCDI
JCDI:ADS114665:1
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Bodem
Verbintenissenrecht / Overige verbintenissen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2005:AR7348, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑03‑2005
ECLI:NL:PHR:2005:AR7348, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2005
- Wetingang
BW art. 6:212; Wbb art. 75
Essentie
Bodemverontreiniging. Vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op voet art. 75 lid 3 Wbb: vereisten; ernstige bodemverontreiniging?
Een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking ontstaat, ook in een meerpartijenverhouding, zodra aan alle daartoe in art. 6:212 BW gestelde eisen is voldaan; tot die eisen behoort niet dat de schuldenaar die door toedoen van de derde die de vordering uit ongerechtvaardigde verrijking instelt, is bevrijd van zijn met de schade corresponderende schuld, daadwerkelijk is of wordt aansprakelijk gesteld door degene die die schade heeft geleden. In art. 75 lid 1 Wbb is in gevallen waarin de Staat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.