RFR 2005, 2
Afstammingsrecht. Welke maatstaf moet worden aangelegd bij beantwoording van de vraag of de moeder misbruik van bevoegdheid maakt door haar weigering aan de verwekker van haar dochter toestemming te geven tot erkenning?
HR 12-11-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AQ7386
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12 november 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, D.H. Beukenhorst, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels
- Zaaknummer
R03/098HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AQ7386
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Goederenrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AQ7386, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑11‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AQ7386, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑11‑2004
- Wetingang
BW art. 1:204; BW art. 1:205; BW art. 3:13; EVRM art. 8
Essentie
Welke maatstaf moet worden aangelegd bij beantwoording van de vraag of de moeder misbruik van bevoegdheid maakt door haar weigering aan de verwekker van haar dochter toestemming te geven tot erkenning?
Samenvatting
De moeder en de man hebben gedurende een jaar, tot medio 1996, een affectieve relatie gehad, uit welke relatie in 1996 een dochter is geboren. De man is de verwekker van de dochter; hij heeft haar niet erkend. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over de dochter, die bij haar verblijft. In 2001 is de dochter met toestemming van de moeder erkend door ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.