NJ 2004, 624
Gratieverzoek; opschortende werking; wettelijk systeem. Tijdstip waarop tenuitvoerlegging vrijheidsstraf aanvangt.
HR 15-10-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AP0426
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15 oktober 2004
- Magistraten
Mrs. W.J.M. Davids, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink
- Zaaknummer
C03/160HR
- Conclusie
A-G L. Strikwerda
- LJN
AP0426
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Tenuitvoerlegging
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AP0426, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑10‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AP0426, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2004
- Wetingang
BW art. 6:162; Sv art. 558; Sv art. 559; Sv art. 560b
Essentie
Gratieverzoek; opschortende werking; wettelijk systeem. Tijdstip waarop tenuitvoerlegging vrijheidsstraf aanvangt.
Uit het systeem van de gratieregeling neergelegd in de art. 558 t/m 560b Sv, volgt — mede in het licht van de wetsgeschiedenis — dat aan een gratieverzoek slechts van rechtswege opschortende werking toekomt in de daartoe in art. 558a Sv limitatief opgesomde gevallen, en dat opschortende werking aan het verzoek slechts toekomt indien de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf waarvan gratie wordt verzocht, nog niet is aangevangen. Waar het gratieverzoek in het onderhavige geval is ingediend nadat vanwege het openbaar ministerie aan thans eiser tot ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.