JOL 2004, 285
Toewijsbaarheid geldvordering in kort geding; vereisten.
HR 28-05-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, E.J. Numann, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C03/154HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AP0263
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AP0263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AP0263, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑05‑2004
Essentie
Toewijsbaarheid geldvordering in kort geding; vereisten.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding (in casu een vordering tot doorbetaling van loon) zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is maar ook — kort gezegd — of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken.
Partij(en)
Hiensch International B.V., te Amstelveen, eiseres tot cassatie, adv. mr. R.A.A. Duk,
tegen
Petrus Matheus Lambertus Bögels, te Amersfoort, verweerder in cassatie, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.