NJ 2004, 637
Machtiging spoeduithuisplaatsing. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Obiter dictum. Gebrek in de oproeping; analoge toepassing art. 800 lid 3 Rv?; rechtszekerheid; schending artt. 6 en 8 EVRM?
HR 26-03-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO1991, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 maart 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, H.A.M. Aaftink, P.C. Kop, E.J. Numann, F.B. Bakels
- Zaaknummer
R03/076HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- Noot
J. de Boer
- LJN
AO1991
- JCDI
JCDI:ADS114958:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO1991, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑03‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO1991, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2004
- Wetingang
BW art. 1:261; Rv art. 800; EVRM art. 6; EVRM art. 8
Essentie
Machtiging spoeduithuisplaatsing. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Obiter dictum. Gebrek in de oproeping; analoge toepassing art. 800 lid 3 Rv?; rechtszekerheid; schending artt. 6 en 8 EVRM?
Nu de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels is afgelopen, heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ondanks het verzoek van de gezinsvoogdij-instelling gebruik te maken van de in art. 800 lid 3 Rv gegeven bevoegdheid aanstonds een machtiging uithuisplaatsing te geven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.