JOL 2004, 160
Machtiging spoeduithuisplaatsing. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Obiter dictum. Gebrek in de oproeping; analoge toepassing art. 800 lid 3 Rv?; rechtszekerheid; schending artt. 6 en 8 EVRM?
HR 26-03-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO1991
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 maart 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, H.A.M. Aaftink, P.C. Kop, E.J. Numann, F.B. Bakels
- Zaaknummer
R03/076HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
AO1991
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO1991, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑03‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO1991, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2004
Essentie
Machtiging spoeduithuisplaatsing. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Obiter dictum. Gebrek in de oproeping; analoge toepassing art. 800 lid 3 Rv?; rechtszekerheid; schending artt. 6 en 8 EVRM?
Nu de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels is afgelopen, heeft de moeder geen belang meer bij haar cassatieberoep, zodat zij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ondanks het verzoek van de gezinsvoogdijinstelling gebruik te maken van de in art. 88 lid 3 Rv gegeven bevoegdheid aanstonds een machtiging uithuisplaatsing te geven indien de behandeling niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige, heeft de kinderrechter de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.