HR, 12-03-2004, nr. C03/115HR
ECLI:NL:HR:2004:AO1315
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2004
- Zaaknummer
C03/115HR
- Conclusie
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AO1315
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO1315, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO1315
ECLI:NL:HR:2004:AO1315, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑03‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO1315
- Wetingang
art. 402 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Conclusie 12‑03‑2004
mr. De Vries Lentsch-Kostense
Partij(en)
Rolnummer C03/115HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
- 12.
december 2003
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
[Verweerder]
Inleiding
1.
Verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], heeft eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen en ontbinding c.a. van de tussen hen bestaande huurovereenkomst gevorderd.
2.
Bij vonnis van 27 september 2001 heeft de Kantonrechter de vordering afgewezen.
3.
[Verweerder] is van dit vonnis in beroep gekomen bij de Rechtbank Groningen. Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast. Na comparitie heeft de Rechtbank bij eindvonnis het vonnis van de Kantonrechter van 27 september 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. Het eindvonnis dateert van 29 november 2002.
4.
[Eiseres] heeft zowel van het tussenvonnis als van het eindvonnis van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van twee cassatiemiddelen. De cassatiedagvaarding is op maandag 3 maart 2003 uitgebracht. [Verweerder] is in cassatie niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5.
De termijn waarbinnen in zaken als de onderhavige cassatieberoep kan worden ingesteld is drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Dit volgt uit art. 402 lid 1 Rv.
6.
Over de aanvangsdatum en de einddatum van de cassatietermijn vermeldt Veegens (Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 67) onder meer:
"De gewone termijn van cassatie bedraagt drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Deze dag zelf telt niet mee waardoor het uur van de uitspraak onverschillig is. Pogingen de termijn nog een dag uit te rekken en hem naar Frans voorbeeld in vrije maanden te berekenen, hebben altijd gefaald.
De termijn eindigt met de dag van de derde maand na die waarin het vonnis is geveld die gelijk genummerd is met de dag van de uitspraak. Van een arrest, gewezen op 6 januari, moet de verliezende partij zich uiterlijk op 6 april in cassatie voorzien. Onder maanden zijn te verstaan kalendermaanden, niet tijdvakken van dertig dagen. Door de onregelmatigheid van onze kalender kan de termijn dus variëren van 89 tot 92 dagen.
Ontbreekt een overeenkomstige dag in de laatste maand, dan eindigt de termijn met de afloop van die maand. Het cassatieberoep tegen een arrest van 30 november moet dus worden ingesteld uiterlijk op 28 februari in een gewoon jaar en op 29 februari in een schrikkeljaar."
In Burgerlijke Rechtsvordering, T&C, 2002 (Hammerstein), wordt dit voorbeeld in het commentaar onder art. 402 Rv. overgenomen. Zie voor het op dit punt overeenkomstige art. 339 Rv. onder meer aant. 1 bij art. 339 Rv. in de losbladige Rechtsvordering (Mollema), alsmede Snijders-Wendels, Civiel Appel (2003), alwaar in nr. 46 als voorbeeld wordt gegeven dat bij een uitspraak van 28 juli de appeltermijn op 28 oktober verloopt.
7.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Indien 2003 een schrikkeljaar zou zijn geweest, had [eiseres] de dagvaarding uiterlijk 29 februari kunnen uitbrengen. Nu 2003 geen schrikkeljaar is, is vrijdag 28 februari - als laatste dag van de kalendermaand - de laatst mogelijke datum voor het instellen van cassatieberoep. De termijn "uitrekken" tot een datum in maart zou alleen mogelijk zijn geweest indien 28 februari 2003 op een zaterdag, zondag dan wel een algemeen erkende feestdag was gevallen waardoor de termijn ingevolge art. 2 eerste lid van de Algemene Termijnenwet tot de eerstvolgende werkdag in maart zou zijn verlengd. Dat is evenwel niet het geval: 28 februari 2003 viel op een vrijdag niet zijnde een algemeen erkende feestdag.
Conclusie
Deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 12‑03‑2004
Inhoudsindicatie
12 maart 2004 Eerste Kamer Nr. C03/115HR JMH/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], wonende te [woonplaats], EISERES tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Partij(en)
12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/115HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 28 september 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
te ontbinden de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan de [a-straat 1] te [plaats] op grond van de zijdens [eiseres] gepleegde wanprestatie, en
- 2.
[eiseres] te gelasten om binnen 4 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, over te gaan tot ontruiming van voormelde woning, bij gebreke waarvan [verweerder] wordt gemachtigd om deze ontruiming te laten plaatsvinden op kosten van [eiseres] met tussenkomst van een deurwaarder en met assistentie van politie en justitie.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 2 november 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 27 september 2001 de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen.
Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast; bij eindvonnis van 29 november 2002 heeft de rechtbank [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 2 november 2000, het eindvonnis van 27 september 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 402 lid 1 Rv. moet het beroep in cassatie - behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen - worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Nu het eindvonnis van de rechtbank is gewezen op 29 november 2002, eindigde de termijn voor beroep in cassatie op 28 februari 2003 (een vrijdag). Het beroep is echter pas ingesteld op 3 maart 2003 en mitsdien te laat. [Eiseres] dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.