HR, 12-03-2004, nr. C02/299HR
ECLI:NL:PHR:2004:AO1237
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-03-2004
- Zaaknummer
C02/299HR
- LJN
AO1237
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AO1237, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 12‑03‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO1237
ECLI:NL:PHR:2004:AO1237, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑03‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO1237
- Vindplaatsen
VR 2004, 126
VR 2004, 126
Uitspraak 12‑03‑2004
Inhoudsindicatie
12 maart 2004 Eerste Kamer Nr. C02/299HR JMH/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: DE LAGE LANDEN TRANSLEASE B.V., gevestigd te Nijmegen, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. B. Winters, t e g e n [Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. D.M. de Knijff. 1. Het geding in feitelijke instanties...
12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/299HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE LAGE LANDEN TRANSLEASE B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B. Winters,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: De Lage Landen - heeft bij exploot van 11 mei 2000, hersteld bij exploot van 17 mei 2000, verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, voorzover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
1. [Verweerster] te veroordelen om aan De Lage Landen te vergoeden de door De Lage Landen geleden schade ten bedrage van ƒ 26.699,31, exclusief BTW, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 1999, althans vanaf de dag van het verzuim, tot de dag der algehele voldoening;
2. [Verweerster] te veroordelen aan De Lage Landen te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van ƒ 2.077,83, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 9 mei 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft De Lage Landen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 16 juli 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft De Lage Landen beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor De Lage Landen mede door mr. J. van der Beek, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugverwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.
De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 24 december 2003 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De Lage Landen is eigenares van een door Adecco ten behoeve van haar werknemer [betrokkene 1] geleasde auto. [betrokkene 1] is met [verweerster] overeengekomen dat [verweerster] aan de auto op 11 maart 1999 een reparatie zou uitvoeren.
(ii) [Verweerster] biedt haar klanten de mogelijkheid hun auto na sluitingstijd van de garage af te leveren door middel van het deponeren van de autosleutels in een daarvoor speciaal bij [verweerster] aanwezige sleutelbus. De sleutelbus bestaat uit een (aan de buitenzijde zichtbare) verticale opening waarboven is vermeld "sleutelbus". Achter de sleutelbus bevindt zich aan de binnenzijde een constructie bestaande uit glijplaten die haaks op elkaar staan. De gedeponeerde sleutels komen via de glijplaten-constructie in een bak op een bureau terecht.
(iii) Op 11 maart 1999 heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan van diefstal van de auto. De diefstal is gepleegd tussen 10 maart 1999, 20.15 uur, het tijdstip waarop [betrokkene 1] naar zijn zeggen de auto bij het bedrijf van [verweerster] heeft geparkeerd en de autosleutels en het frontje van de autoradio in een envelop in de sleutelbus heeft gedeponeerd, en 11 maart 1999 09.05 uur, het moment waarop [betrokkene 1] van [verweerster] per telefoon hoorde dat noch de auto, noch de sleutels waren aangetroffen.
3.2 Nadat de rechtbank de onder 1 vermelde vordering van De Lage Landen op in cassatie niet meer ter zake doende gronden had afgewezen, heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd. Het hof heeft met betrekking tot de vraag of [verweerster] onrechtmatig jegens De Lage Landen heeft gehandeld door [betrokkene 1] niet te instrueren om uitsluitend losse sleutels in de sleutelbus te deponeren en door geen maatregelen te hebben getroffen om te voorkomen dat de sleutels uit de bus kunnen worden gestolen, als volgt overwogen:
"3.3 (...) Het is een feit van algemene bekendheid dat het regelmatig voorkomt dat bij garages autosleutels uit de brievenbus worden gehengeld en de daarbij behorende auto's die in de omgeving van die garage staan geparkeerd worden gestolen. De persoon die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren behoort met de mogelijkheid van diefstal rekening te houden. De gevolgen daarvan zijn in beginsel voor zijn risico. Dit is eerst anders wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de garagehouder een zodanig verwijt valt te maken dat hij voor de gevolgen van de diefstal aansprakelijk is. In casu zou dat het geval kunnen zijn wanneer de speciaal voor autosleutels bestemde bus apert ondeugdelijk was. De eis, dat [verweerster] ervoor diende te zorgen dat diefstal onmogelijk was, gaat naar het oordeel van het hof te ver, evenals de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren.
3.4 Omtrent de sleutelbus is het volgende gebleken. [Verweerster] heeft een constructie laten aanbrengen juist met het doel om diefstal te bemoeilijken: de constructie is met metaal bekleed om hengelen met een magneet te frustreren en bevat een aantal haaks op elkaar staande glijbanen, eveneens om ervoor te zorgen dat men via de opening van buiten niet bij de in de bus gedeponeerde voorwerpen kan komen. Het hof is van oordeel dat deze constructie een betere bescherming lijkt te bieden dan een "gewone, gemiddelde" brievenbus en zeker niet zodanig ondeugdelijk is dat [verweerster] op grond daarvan aansprakelijk zou zijn voor de veronderstelde diefstal."
3.3.1 Onderdeel 1, dat met rechts- en motiveringsklachten tegen deze oordelen opkomt, kan bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden voorzover het uitgaat van de veronderstelling dat het hof slechts heeft onderzocht of de sleutelbus apert ondeugdelijk was dan wel of de sleutelbus een betere bescherming lijkt te bieden dan een gewone gemiddelde brievenbus en of de sleutelbus zodanig ondeugdelijk was dat [verweerster] op grond daarvan aansprakelijk zou zijn voor de diefstal, en niet heeft onderzocht of de sleutelbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van daarin gedeponeerde sleutels. Die veronderstelling is onjuist. Het hof heeft, nadat het in 3.3 had geoordeeld dat de eis dat [verweerster] ervoor diende te zorgen dat diefstal onmogelijk was te ver gaat, in 3.4 beoordeeld of de brievenbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van de daarin gedeponeerde sleutels. Het oordeel van het hof komt erop neer dat dit het geval was.
3.3.2 Het onderdeel wordt ook voor het overige tevergeefs voorgesteld, omdat het oordeel dat de brievenbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van de daarin gedeponeerde sleutels, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht, niet onbegrijpelijk is en geen nadere motivering behoefde.
3.4.1 Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel in rov. 3.3 dat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren te ver gaat. Het onderdeel voert aan dat het hof heeft miskend dat de in het onderdeel nader aangeduide omstandigheden met zich (kunnen) brengen dat [verweerster] in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid handelde door [betrokkene 1] niet te instrueren dat alleen sleutels in de sleutelbus dienden te worden gedeponeerd. Volgens het onderdeel valt, gelet op deze omstandigheden, in ieder geval zonder nadere motivering niet in te zien waarom de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had behoren te instrueren, te ver zou gaan.
3.4.2 Bij de beoordeling van dit onderdeel wordt vooropgesteld dat het hof niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door als uitgangspunt te nemen dat, gelet op het van algemene bekendheid zijnde feit dat het regelmatig voorkomt dat bij garages autosleutels uit de brievenbus worden gehengeld en de daarbij behorende auto's die in de omgeving van die garage staan geparkeerd worden gestolen, de persoon die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren met de mogelijkheid van diefstal rekening behoort te houden, en dat de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn risico zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de garagehouder een zodanig verwijt valt te maken dat hij voor de gevolgen van de diefstal aansprakelijk is. Bij dat uitgangspunt heeft het hof evenmin blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had moeten instrueren alleen sleutels in de sleutelbus te deponeren te ver gaat. Daarbij heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat boven de bus duidelijk is vermeld "sleutelbus" en dat [verweerster] daarom niet rekening behoefde te houden met de mogelijkheid dat cliënten ondanks die aanduiding grotere voorwerpen dan hun autosleutels in de opening zouden deponeren, zoals het frontje van een autoradio, dat voor het uitvoeren van reparaties in het algemeen niet nodig zal zijn. In het licht van het debat van partijen, waaruit niet naar voren is gekomen dat zich eerder problemen met de - gelet op het hiervóór in 3.3 overwogene - deugdelijk te achten sleutelbus hebben voorgedaan, is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering dat het hof een uitdrukkelijke instructie of een uitdrukkelijke waarschuwing slechts sleutels in de - al duidelijk als sleutelbus aangeduide - opening te deponeren, als een te vergaande eis heeft beoordeeld. De in het onderdeel aangevoerde omstandigheden noopten het hof ook niet tot een nadere motivering. Het onderdeel faalt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt De Lage Landen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.
Conclusie 12‑03‑2004
Inhoudsindicatie
12 maart 2004 Eerste Kamer Nr. C02/299HR JMH/MD Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: DE LAGE LANDEN TRANSLEASE B.V., gevestigd te Nijmegen, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. B. Winters, t e g e n [Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats], VERWEERSTER in cassatie, advocaat: mr. D.M. de Knijff. 1. Het geding in feitelijke instanties...
nr. C02/299HR
Mr. Hartkamp
zitting 12 december 2003
Conclusie inzake
De Lage Landen Translease B.V.
tegen
[Verweerster]
Feiten en procesverloop
1) In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan (zie r.o. 1 van het vonnis van de rechtbank d.d. 9 mei 2001 en r.o. 1 van het arrest van het hof d.d. 16 juli 2002).
De Lage Landen Translease B.V. (hierna: De Lage Landen), eiseres tot cassatie, is eigenares van een door Adecco ten behoeve van haar werknemer [betrokkene 1] geleasde auto. [Betrokkene 1] is met [verweerster] (hierna: [verweerster]), verweerster in cassatie, overeengekomen dat [verweerster] aan de auto op 11 maart 1999 een reparatie zou uitvoeren.
[Verweerster] biedt haar klanten de mogelijkheid hun auto na sluitingstijd van de garage af te leveren door middel van het deponeren van de autosleutels in een daarvoor speciaal bij [verweerster] aanwezige sleutelbus. De sleutelbus bestaat uit een (aan de buitenzijde zichtbare) verticale opening waarboven is vermeld "sleutelbus". Achter de sleutelbus bevindt zich aan de binnenzijde een constructie bestaande uit meerdere glijplaten die haaks op elkaar staan. De gedeponeerde sleutels komen via de glijplatenconstructie in een bak op een bureau terecht.
Op 11 maart 1999 heeft [betrokkene 1] aangifte gedaan van diefstal van de auto. De diefstal is gepleegd tussen 10 maart 1999, 20.15 uur, het tijdstip waarop [betrokkene 1] naar zijn zeggen de auto bij het bedrijf van [verweerster] heeft geparkeerd en de autosleutels en het frontje van de autoradio in een envelop in de sleutelbus heeft gedeponeerd, en 11 maart 1999 09.05 uur, het moment waarop [betrokkene 1] van [verweerster] per telefoon hoorde dat noch de auto, noch de sleutels waren aangetroffen.
2) Bij exploot van 11 mei 2000 (hersteld bij exploot van 17 mei 2000) heeft De Lage Landen [verweerster] gedagvaard voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Zij heeft gevorderd, voorzover in cassatie van belang, [verweerster] te veroordelen tot betaling van ƒ 26.699,31 als schadevergoeding. Aan deze vordering heeft De Lage Landen ten grondslag gelegd dat [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door [verweerster] met [betrokkene 1] gesloten overeenkomst.
3) Bij vonnis van 9 mei 2001 heeft de rechtbank geoordeeld dat tussen De Lage Landen en [verweerster] geen overeenkomst bestond en dat de vordering, nu die niet ook op een andere grond was gebaseerd, mitsdien moest worden afgewezen. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat indien de vordering op onrechtmatige daad zou zijn gebaseerd, zij eveneens zou moeten worden afgewezen.
4) De Lage Landen is onder aanvoering van vier grieven tegen het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 16 juli 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen omtrent de vraag of [verweerster] onrechtmatig jegens De Lage Landen heeft gehandeld door [betrokkene 1] niet te instrueren om uitsluitend losse sleutels in de sleutelbus te deponeren en door geen maatregelen te hebben getroffen om te voorkomen dat de sleutels uit de bus kunnen worden gestolen:
"3.3 (...) Het is een feit van algemene bekendheid dat het regelmatig voorkomt dat bij garages autosleutels uit de brievenbus worden gehengeld en de daarbij behorende auto's die in de omgeving van die garage staan geparkeerd worden gestolen. De persoon die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren behoort met de mogelijkheid van diefstal rekening te houden. De gevolgen daarvan zijn in beginsel voor zijn risico. Dit is eerst anders wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de garagehouder een zodanig verwijt valt te maken dat hij voor de gevolgen van de diefstal aansprakelijk is. In casu zou dat het geval kunnen zijn wanneer de speciaal voor autosleutels bestemde bus apert ondeugdelijk was. De eis, dat [verweerster] ervoor diende te zorgen dat diefstal onmogelijk was, gaat naar het oordeel van het hof te ver, evenals de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren.
3.4 Omtrent de sleutelbus is het volgende gebleken. [verweerster] heeft een constructie laten aanbrengen juist met het doel om diefstal te bemoeilijken: de constructie is met metaal bekleed om hengelen met een magneet te frustreren en bevat een aantal haaks op elkaar staande glijbanen, eveneens om ervoor te zorgen dat men via de opening van buiten niet bij de in de bus gedeponeerde voorwerpen kan komen. Het hof is van oordeel dat deze constructie een betere bescherming lijkt te bieden dan een "gewone, gemiddelde" brievenbus en zeker niet zodanig ondeugdelijk is dat [verweerster] op grond daarvan aansprakelijk zou zijn voor de veronderstelde diefstal."
5) De Lage Landen is (tijdig) van het arrest van het hof in cassatie gekomen. Daartoe heeft zij een middel van cassatie geformuleerd dat bestaat uit twee onderdelen. [Verweerster] heeft geconcludeerd voor antwoord. Vervolgens hebben partijen hun stellingen schriftelijk toegelicht.
Bespreking van het cassatiemiddel
6) Onderdeel 1 komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof in r.o. 3.3 en 3.4. Het klaagt erover dat het hof heeft miskend dat de garagehouder ([verweerster]), die zijn klanten de mogelijkheid biedt om sleutels in een daarvoor bestemde sleutelbus te deponeren, ervoor dient te zorgen dat de sleutelbus een deugdelijke bescherming biedt tegen diefstal van gedeponeerde sleutels en dat de gevolgen van diefstal eerst voor rekening zijn van de klant die ervoor kiest zijn auto de avond tevoren al bij de garage af te leveren, indien ondanks een deugdelijke constructie van de sleutelbus, de sleutels toch uit de sleutelbus worden gestolen en vervolgens de bijbehorende auto. Het hof had daarom moeten onderzoeken of de sleutelbus een deugdelijke bescherming bood tegen diefstal van gedeponeerde sleutels.
Het onderdeel mist m.i. feitelijke grondslag nu het hof het bedoelde onderzoek heeft verricht. Blijkens r.o. 3.3 heeft het hof ter beantwoording van de vraag voor wiens risico de (gevolgen van de) diefstal komt (komen), de deugdelijkheid van de sleutelbus als relevante omstandigheid aangemerkt. R.o. 3.4 staat vervolgens geheel in het teken van de deugdelijkheid van de sleutelbus bij [verweerster]. Op grond van hetgeen omtrent de sleutelbus is komen vast te staan, heeft het hof geoordeeld dat (de constructie van) de sleutelbus een betere bescherming lijkt te bieden dan een "gewone, gemiddelde" brievenbus en zeker niet zodanig ondeugdelijk is dat [verweerster] uit dien hoofde aansprakelijk zou zijn voor de veronderstelde diefstal. Dit oordeel - dat erop neerkomt dat de sleutelbus bij [verweerster] deugdelijke bescherming tegen diefstal van gedeponeerde sleutels biedt - is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
7) Onderdeel 2 klaagt erover dat het hof in r.o. 3.3 ten onrechte heeft geoordeeld dat te ver gaat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had moeten instrueren uitsluitend sleutels in de sleutelbus te deponeren. Het hof zou hebben miskend dat de in het onderdeel nader aangeduide omstandigheden met zich (kunnen) brengen dat [verweerster] in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid handelde door [betrokkene 1] niet te instrueren dat alleen sleutels in de sleutelbus dienden te worden gedeponeerd. Volgens het onderdeel valt, gelet op deze omstandigheden, in ieder geval zonder nadere motivering niet in te zien waarom de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had behoren te instrueren, te ver zou gaan.
Het onderdeel slaagt naar mijn mening. Van de volgende omstandigheden kan (en kon door het hof) als vaststaand of onvoldoende weersproken worden uitgegaan. [Betrokkene 1] heeft de autosleutels tezamen met het frontje van de autoradio in een envelop in de sleutelbus bij [verweerster] gedeponeerd. De sleutelbus bestaat uit een verticale gleuf met daarboven de tekst "sleutelbus". De gleuf lijkt lang genoeg om niet alleen sleutels, maar ook bijvoorbeeld enveloppen te kunnen ontvangen (zie de foto, productie 3 bij de conclusie van eis). Aan de buitenzijde is niet zichtbaar dat zich aan de binnenzijde van de sleutelbus een constructie bevindt die bestaat uit meerdere, haaks op elkaar staande glijplaten (zie dezelfde foto). Het is mogelijk dat een (te dikke) envelop in deze constructie blijft hangen en uit de sleutelbus wordt gevist (zoals in het onderhavige geval kennelijk is geschied). Omdat dit risico van buitenaf niet valt in te schatten, is het niet onbegrijpelijk dat klanten van [verweerster] het gebruik van een envelop niet vermijden. Voor het gebruik van een envelop kunnen klanten verschillende redenen hebben. Een niet-onlogische reden kan zijn de wens van een klant om door middel van een envelop met opschrift [verweerster]s zoektocht naar de geparkeerde auto te vergemakkelijken; of het feit dat met de autosleutels bepaalde papieren moeten worden ingeleverd (zo moet bij een APK-keuring het kentekenbewijs beschikbaar zijn). Dat zijn klanten hun autosleutels in een envelop in de sleutelbus deponeren was, in deze omstandigheden, niet dermate onwaarschijnlijk dat [verweerster] daarmee geen rekening had kunnen houden. Bovendien was het nemen van een maatregel, zoals een waarschuwing, voor [verweerster] niet of weinig bezwaarlijk, terwijl de (eveneens redelijkerwijs voorzienbare) consequenties van het achterwege laten van een maatregel voor zijn klanten ernstig konden zijn (en dat in het onderhavige geval ook waren). In het licht van deze - deels ook in het onderdeel uitgewerkte - omstandigheden is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk op grond waarvan het hof tot het oordeel is gekomen dat de eis dat [verweerster] [betrokkene 1] had dienen te instrueren alleen sleutels in de bus te deponeren, te ver gaat.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugverwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Den Haag.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden