AB 2004, 164
In art. 3 Abw, dat onder meer bepaalt wanneer sprake is van een ‘gezamenlijke huishouding’, kan niet een belemmering worden gezien die onverenigbaar is met het uit art. 6 lid 1 voortvloeiende vereiste van ‘equality of arms’.
HR 20-02-2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4210, m.nt. B.W.N. de Waard
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 februari 2004
- Magistraten
mrs. A.G. Pos, A.R. Leemreis, C.J.J. van Maanen
- Zaaknummer
438
- Noot
B.W.N. de Waard
- LJN
AO4210
- JCDI
JCDI:ADS60529:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO4210, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑02‑2004
- Wetingang
Awb art. 3; EVRM art. 6 lid 1
Essentie
In art. 3 Abw, dat onder meer bepaalt wanneer sprake is van een ‘gezamenlijke huishouding’, kan niet een belemmering worden gezien die onverenigbaar is met het uit art. 6 lid 1 voortvloeiende vereiste van ‘equality of arms’.
Samenvatting
Dat belanghebbenden zich in dit geval, ter betwisting van het bestaan van een gezamenlijke huishouding, niet erop kunnen beroepen dat de omstandigheden in hun woon- en leefsituatie zodanig gewijzigd zijn dat inmiddels geen sprake meer zou zijn van — kort gezegd — wederzijdse verzorging, betekent niet dat belanghebbenden in hun bewijslevering zijn geschaad. Art. 3 lid 3 Abw bevat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.