RvdW 2003, 48
Art. 5:95 BW: ‘tijdige oproeping’; maatstaf; oproeping voor eerst in hoger beroep; ambtshalve bevoegdheid rechter.
HR 07-03-2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF2159 (Moor/Gemeente ’s-Gravenhage)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 maart 2003
- Magistraten
R. Herrmann, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C02/030HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AF2159
- Roepnaam
Moor/Gemeente ’s-Gravenhage
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Genotsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2003:AF2159, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑03‑2003
ECLI:NL:PHR:2003:AF2159, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑03‑2003
- Wetingang
BW art. 5:95
Essentie
Art. 5:95 BW: ‘tijdige oproeping’; maatstaf; oproeping voor eerst in hoger beroep; ambtshalve bevoegdheid rechter.
Tijdig is de oproeping in de zin van art. 5:95 BW indien zij ‘niet zo laat [gebeurt] dat de opgeroepene niet meer de volle gelegenheid zou hebben zijn standpunt uiteen te zetten of dat de gedaagde of verweerder in zijn verdediging zou zijn geschaad’. Deze maatstaf brengt mee dat pas na kennisneming van het standpunt van de opgeroepene kan worden beoordeeld of de oproeping tijdig is geweest. Als de opgeroepene niet verschijnt, zich refereert of zich zonder eigen argumentatie aansluit bij het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.