RvdW 2002, 159
Verjaring: aanvang termijn art. 3:310 lid 1 BW i.g.v. niet-geldend kunnen maken vordering; derogerende werking redelijkheid en billijkheid; stuiting.
HR 11-10-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE4430 (seksueel misbruik)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11 oktober 2002
- Magistraten
P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop
- Zaaknummer
C00/345HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AE4430
- Roepnaam
seksueel misbruik
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE4430, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑10‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE4430, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2002
- Wetingang
BW art. 3:310; BW art. 3:317
Essentie
Verjaring: aanvang termijn art. 3:310 lid 1 BW i.g.v. niet-geldend kunnen maken vordering; derogerende werking redelijkheid en billijkheid; stuiting.
Wanneer het vasthouden aan het in art. 3:310 lid 1 BW vermelde aanvangstijdstip van de verjaringstermijn ertoe leidt dat een vordering verjaart die de schuldeiser niet geldend heeft kunnen maken en zulks voortvloeit uit omstandigheden die aan de schuldenaar moeten worden toegerekend, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat deze zich erop zou vermogen te beroepen dat de vijfjarige termijn een aanvang heeft genomen op het in art. 3:310 lid 1 omschreven aanvangstijdstip daarvan; in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.